-
Wie zullen uit de doden worden opgewekt?De Wachttoren 1965 | 1 juni
-
-
33. (a) Waarom is de „boze slaaf”-klasse laakbaarder dan de huichelaars buiten het huisgezin des Heren? (b) Met welke andere klassen die in Jezus’ gelijkenissen worden afgebeeld, wordt deze slaaf vereenzelvigd?
33 De Heer Jezus Christus betrapt de „boze slaaf” op een dergelijk wangedrag. Hij straft hem „met de grootste strengheid”, zet hem het huis uit en plaatst hem bij de religieuze huichelaars, waar deze „boze slaaf”-klasse behoort. Omdat de „boze slaaf”-klasse van christenen eens tot het ware huisgezin van de Heer heeft behoord en de waardevolle geestelijke bezittingen van de Heer haar toevertrouwd waren, is ze nog laakbaarder dan de huichelaars buiten. Zij zijn ook schuldig aan het verraden van hun getrouwe christelijke broeders, net als Judas Iskáriot de Heer Jezus Christus heeft verraden. Zij zullen evenmin een opstanding ontvangen als Judas. De „slechte en trage slaaf” met één talent van zijn Heer die in Jezus’ gelijkenis in Matthéüs 25:15, 16, 22-30 (NW) wordt afgebeeld, is identiek met of inbegrepen bij de „boze slaaf”-klasse; hetzelfde geldt voor de „slechte slaaf” die weigerde zaken te doen met de ene mina van zijn Heer, zoals Jezus dit beschrijft in Lukas 19:13, 20-27 (NW). De bijbel laat geen hoop over dat dergelijke personen een opstanding tot hemels leven verkrijgen.
-
-
Deel TweeDe Wachttoren 1965 | 1 juni
-
-
Deel Twee
1, 2. (a) Van welke ontrouwe christenen maakte Paulus in 1 Timótheüs 1:18-20 gewag? (b) Welke gelegenheden die voor hen openstonden, hadden zij verbeurd?
REEDS in de dagen van de apostel Paulus waren er opgedragen christenen die al hun gelegenheden om te zamen met de Heer Jezus Christus een geestelijke opstanding tot leven in hemelse heerlijkheid en met hemelse macht te ontvangen, verbeurden. De apostel Paulus geeft te kennen hoe dit kwam toen hij aan Timótheüs schreef:
2 „Deze opdracht vertrouw ik u toe, kind, Timótheüs, overeenkomstig de voorzeggingen die rechtstreeks tot u hebben geleid, opdat gij op grond daarvan moogt voortgaan de voortreffelijke oorlog te voeren, het geloof en een goed geweten behoudend, hetwelk sommigen van zich hebben afgestoten en zij hebben schipbreuk geleden betreffende hun geloof. Tot hen behoren Hymenéüs en Alexander, en ik heb hen aan Satan overgegeven, opdat hun door streng onderricht geleerd moge worden niet te lasteren.” — 1 Timótheüs 1:18-20, NW.
3, 4. (a) Waarom wil dit niet zeggen dat er werd verwacht dat deze twee mannen in de gemeente hersteld zouden worden? (b) Wie ontvingen in dit verband derhalve het strenge onderricht?
3 Dit wil niet zeggen dat Hymenéüs en Alexander hier uiteindelijk lering uit trokken en met lasteren ophielden en dat zij weer in de gemeente werden opgenomen en uit Satans klauwen werden bevrijd. Dit was niet mogelijk, want deze twee opgedragen en gedoopte christenen hadden het christelijke geloof en een goed geweten van zich afgestoten en hadden schipbreuk geleden betreffende hun geloof, als gevolg waarvan het in de zee van vernietiging ten onder was gegaan.
4 Dat deze twee mannen uit de getrouwe christelijke gemeente werden geworpen, heeft niet tot gevolg gehad dat zij hun leven beterden en het strenge onderricht ter harte namen. De geliefde en getrouwe geméénte ontving het strenge onderricht, doordat ze leerde die twee geestelijke schipbreukelingen uit de weg te gaan en niets met hen te maken te hebben, maar hen geheel en al over te laten aan de hoede van Satan, aan wie Paulus, die met apostolische autoriteit was bekleed, hen had overgeleverd. Door deze twee mannen, die hun geloof en een goed geweten hadden verloren, uit te werpen, wat noodzakelijk was geworden, werd de loyale gemeente streng onderricht doordat alle gemeenteleden ervan werden doordrongen dat zij ervoor moesten vrezen de handelwijze van Hymenéüs en Alexander te volgen, opdat hun christelijke
-