Een gelukkige kudde vereist dienaarsleiderschap
„Wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open, en de schapen luisteren naar zijn stem, en hij roept zijn eigen schapen bij de naam en leidt ze naar buiten.” — Joh. 10:2, 3.
1. (a) Waarom is leiderschap een essentiële hoedanigheid van een opziener, en wat wordt alleen reeds door het woord „opziener” te kennen gegeven? (b) Hoe alleen kan een opziener zijn toewijzing op doeltreffende wijze behartigen?
WIL DE christelijke gemeente voorspoed genieten en de kudde Gods gelukkig blijven, dan wordt er van elke opziener in de christelijke gemeente verwacht dat hij over leiderschap beschikt. Alleen al het woord „opziener” betekent iemand die bezoekt en inspecteert. Er wordt door te kennen gegeven dat er zorgvuldig moet worden toegezien op en zorggedragen voor de belangen van de gemeente. Volgens de in Handelingen 20:28 opgetekende raad moeten opzieners, om dit doeltreffend en bekwaam te kunnen doen, eerst ’aandacht aan zich zelf schenken’; vervolgens moeten zij aan „de gehele kudde” van God aandacht schenken en ten slotte moeten zij „de gemeente Gods . . . weiden”. Wanneer deze vereisten getrouw worden nagekomen, zal dit een gelukkige kudde tot resultaat hebben.
2. Wat zal de opziener doen om aandacht aan zich zelf te schenken, en waarom?
2 Het leven van een herder is vaak zwaar en vermoeiend. Zijn taak eist al zijn tijd op. Om de juiste zorg aan de schapen te kunnen besteden, moet hij ook zich zelf redelijk verzorgen. Er wordt van de opziener verwacht dat hij geestelijk sterk is. De schapen kijken naar hem op voor kracht en aanmoediging. Daarom moet hij zijn bijbel kennen, opdat hij op de juiste tijd de nodige troost kan schenken. Dagelijks zal hij Gods Woord persoonlijk bestuderen. Hij zal over de wijze raad die erin wordt verschaft, mediteren en er moeite voor doen de beginselen ervan in zijn leven toe te passen. Hij zal God om wijsheid en leiding bidden, aangezien hij weet dat het zonder Jehovah’s zegen onmogelijk is van goed leiderschap blijk te geven. Hij zal altijd in gedachten houden dat ’Jehovah wijsheid geeft; uit zijn mond komen kennis en onderscheidingsvermogen’. Ook zal hij zich er voortdurend van bewust zijn dat „de wijsheid van boven . . . allereerst zuiver [is], vervolgens vredelievend, redelijk, bereid tot gehoorzamen, vol van barmhartigheid en goede vruchten, geen partijdig onderscheid makend, niet huichelachtig” (Spr. 2:6, NW; Jak. 3:17). Wanneer hij zich door deze wijsheid laat leiden, zal de kudde Gods bemerken dat hij over leiderschap, geloof en nog meer voortreffelijke hoedanigheden waarnaar in opzieners wordt uitgezien, beschikt.
3. Wat betekent het als dienaar van leiderschap blijk te geven?
3 Dienaarsleiderschap betekent dat de opziener bij zijn kudde zal zijn of voor zijn kudde uit zal gaan en zich nooit achter de kudde bevindt of op een plaats waar zijn schapen niet zijn. Hij zal op alle bijeenkomsten zijn waarvoor de gemeente regelingen heeft getroffen en er te zamen met de andere leden van de gemeente een actief aandeel aan hebben. Hij zal, wanneer de vergaderingen aan de gang zijn, geen gemeenteaangelegenheden behartigen of een bespreking voeren met zijn assistenten. Hij zal datgene doen wat hij ook zijn kudde graag ziet doen, namelijk strikt aandacht schenken aan datgene wat er wordt gezegd. Hij is degene die in de gemeente het voorbeeld moet stellen.
4. Hoe zal de opziener zich nog meer voor een doeltreffend leiderschap bekwamen?
4 Aan zich zelf als opziener aandacht schenken, betekent eveneens dat hij grondig op de hoogte zal zijn met de taken en verantwoordelijkheden die op hem, als herder van Gods schapen, rusten. Hij zal niet nalaten de voortdurende stroom van instructies die hem door middel van Jehovah’s dienstknecht-organisatie — het Wachttorengenootschap — bereiken, te lezen en te bestuderen. Hij zal er veeleer zorgvuldig op toezien zulke publikaties als In vrede en eenheid prediken en onderwijzen, Bekwaam gemaakt tot de predikingsdienst, de Koninkrijksdienst en de andere publikaties van het Genootschap te bestuderen en grondig na te lezen. Bovendien zal hij zich niet alleen vertrouwd maken met zijn eigen verantwoordelijkheden, maar zal hij zich ook op de hoogte stellen van de taken van de assistent-dienaren in de bediening, die hem helpen de gemeente te weiden, opdat hij hen in tijd van nood kan helpen. Een krachtige, verenigde leiding van de zijde van de opziener maakt het voor de kudde gemakkelijker te volgen. De schapen zullen, in navolging van het juiste voorbeeld van de opziener, instructies snel opvolgen en voor raad openstaan.
5. Waarom moet de opziener zich om zijn gezin bekommeren?
5 Dienaarsleiderschap strekt zich ook uit tot het gezin van de opziener, indien hij dat heeft, aangezien het gezin van een opziener zijn bekwaamheid als herder weerspiegelt. Als hij, in gehoorzaamheid aan Paulus’ instructies in dit verband, aandacht aan zich zelf wil besteden, dient hij er dus zorgvuldig op toe te zien zich van deze verantwoordelijkheid te kwijten. Bij het opsommen van de hoedanigheden van opzieners, zei Paulus: Een opziener dient „iemand [te zijn] die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft; (immers, indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?)” (1 Tim. 3:4, 5). Het gezin van de opziener dient derhalve een modelgezin in de gemeente te zijn.
6. Op welke wijze zal een opziener de leiding hebben in zijn gezin, en waarom?
6 Als gezinshoofd dient de opziener erop toe te zien dat het gezin Gods Woord de bijbel ijverig bestudeert en actief aan de velddienst deelneemt. Zijn gezin dient zowel in woord als in daad een schitterend voorbeeld te vormen voor de andere gezinnen in de gemeente. Om zich ervan te vergewissen dat het gezin geestelijk goed verzorgd is, dient de opziener de wekelijkse gezinsbijbelstudie te leiden. Hij dient ook in gebed voor te gaan en persoonlijk met elk lid van het gezin in de van-huis-tot-huisbediening te werken; ook zal hij te zamen met hen nabezoeken brengen bij personen die belangstelling voor de Koninkrijksboodschap tonen en zien hoe de leden van zijn huisgezin hun wekelijkse huisbijbelstudies leiden. Dit doet hij omdat hij, als vader van zijn gezin en als opziener van de gemeente, zich voor de geestelijke vooruitgang van elk lid van zijn gezin en van de gemeente interesseert. Het is zijn wens dat zij allen de prijs van het eeuwige leven verwerven. Ook wil hij dat zijn juiste voorbeeld de gemeente ten goede komt.
7, 8. (a) Hoe legt de apostel Paulus de nadruk op de noodzaak in geestelijk opzicht voor het gezin te zorgen? (b) Wat kan de opziener noodzakelijk oordelen om aan zijn gezinsverplichtingen te kunnen voldoen?
7 Ook al oefenen gemeenteaangelegenheden soms een zware druk uit op de opziener, toch zal hij niet willen dat het geestelijke welzijn van zijn gezin hieronder te leiden heeft doordat hij het te druk krijgt met andere dingen. Hij moet voor zijn gezin zorgen. „Stellig, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn”, zei Paulus, „dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige” (1 Tim. 5:8). Het gezin moet geestelijk niets te kort komen, en ook niet de gemeente waarover hij opziener is.
8 Om al het werk gedaan te krijgen, kan de opziener het vaak noodzakelijk oordelen tijd heel precies in te delen of sommige dingen die in de gemeente gedaan moeten worden, aan zijn assistenten uit te besteden. Hij moet aan zijn gezinsverplichtingen voldoen. Andere gezinshoofden in de gemeente zullen verwachten dat hij als echtgenoot en opziener leiderschap aan de dag zal leggen. De herder zal een waardig voorbeeld willen stellen. Wanneer hij beleidvol en met overleg en inzicht te werk gaat, ja, wanneer hij zowel thuis als in de gemeente in alle dingen redelijk is, zal hij hierin slagen en een zegen voor zijn gezin en een voorbeeld voor de kudde Gods zijn. — 1 Tim. 4:15, 16.
AAN DE „GEHELE KUDDE” AANDACHT SCHENKEN
9. (a) Welke geestesgesteldheid dient de herder te hebben met betrekking tot de schapen, en waarom? (b) Welke belangrijke waardering moet de herder de schapen bijbrengen?
9 Alle mensen worden in de bijbel met schapen vergeleken, maar er wordt over hen gezegd dat zij zich in een verloren toestand bevinden. Jehovah, de Grote Herder, wenst dat geen van de schapen omkomt. Zijn Voortreffelijke Herder Jezus Christus verklaarde: „Mijn Vader, die in de hemel is, [vindt] het niet wenselijk dat een van deze kleinen vergaat” (Matth. 18:14; Ezech. 33:11). De opziener, die door de heilige geest is aangesteld om voor „de gehele kudde” van God te zorgen, moet deze zelfde geestesgesteldheid bezitten. Het leven van alle schapen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd, dient hem zeer na aan het hart te liggen. Hij dient erop toe te zien dat geen van Jehovah’s kleinen omkomt. Om hun leven te beschermen, zal hij hen in alle kennis van God onderwijzen. Hij dient niet alleen een bekwame onderwijzer van christelijke leerstellingen te zijn, maar hij dient tevens in de bediening in het veld onderricht te geven. „Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid”, schreef de apostel Paulus, „maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding” (Rom. 10:10). De opziener moet de schapen ertoe brengen deze belangrijke waarheid duidelijk in te zien.
10. (a) Op welke twee belangrijke taken van de herder legde Jezus de nadruk, en hoe? (b) Op welke wijze nam Jezus de leiding in het geven van onderwijs, en wat onderwees hij de schapen? (c) Hoe kan dit onderricht in deze tijd worden toegepast?
10 De kudde in de dienst van God te onderwijzen en voor te gaan, behoort tot de belangrijkste taken van een opziener. Jezus toonde dit aan toen hij zijn volgelingen de opdracht gaf ’discipelen te maken van mensen uit alle natiën’. Hij verklaarde bij die gelegenheid dat zij deze nieuwelingen moesten leren ’alles te onderhouden wat ik u geboden heb’ (Matth. 28:19, 20). Ook Paulus legde er de nadruk op dat opzieners onderwijzers dienen te zijn, toen hij zei dat opzieners ’bekwaam moeten zijn om te onderwijzen’ (1 Tim. 3:2). Jezus nam bij het geven van onderwijs de leiding. Hij onderwees zowel mondeling als door zijn voorbeeld. Hij gaf niet alleen onderwijs op leerstellig gebied, maar hij leidde ook zijn volgelingen in de velddienst op. Na zijn apostelen betreffende het koninkrijk Gods onderwezen te hebben, nam hij hen met zich mee en gaf hun persoonlijk onderricht in de dienst van God. Stap voor stap sloegen zij hem gade wanneer hij met de zaken van zijn Vader bezig was, hetgeen ook hun bezigheid moest worden. Jezus vertelde zijn discipelen waarom hij bepaalde dingen zei en deed. Zo gaf hij hun onderricht met betrekking tot de kleding die zij in de velddienst moesten dragen, wat zij aan de deur moesten zeggen en hoe zij zich tegenover tegenstanders moesten gedragen, en hij lichtte hen er waarschuwend over in hoe zij door de mensen ontvangen zouden worden. Na hun ruimschoots persoonlijk onderricht gegeven te hebben, zond hij hen vervolgens uit om zijn voorbeeld te volgen. Eerst zond hij zijn twaalf apostelen in de velddienst uit en vervolgens zond hij nog zeventig discipelen uit. Jezus gaf er blijk van een bekwame onderwijzer te zijn. De opzieners in deze tijd moeten zijn volmaakte voorbeeld volgen, wil de kudde Gods voorspoed genieten en gelukkig blijven. — Matth. 10:5-30; Mark. 9:28, 29; Luk. 10:1-3.
11. (a) Welk lonende voorrecht valt de opziener ten deel, en waarom? (b) Hoe kan een herder de kudde aansporen hem te volgen?
11 Het is een wonderbaarlijk en lonend voorrecht de kudde in de dienst van God te mogen voorgaan. Wat schenkt het een vreugde te horen hoe een nieuw schaap God voor de eerste maal looft! Wat is het wederzijds een dankbaar werk wanneer de opziener met de kudde tijd doorbrengt in de velddienst. Wat is het voor de onderherders nuttig wanneer de opziener hen bezoekt en hun zijn raadgevingen verstrekt! Dit is vaak een zeer veeleisende taak voor de opziener, maar als compensatie ontvangt hij een belonende vreugde. De apostel Paulus, die nauwkeurig in Jezus’ voetstappen trad, genoot een zelfde voorrecht. Toen hij tot zijn christelijke broeders uit Efeze sprak, zei hij hun in gedachten te houden dat hij drie jaar achtereen, nacht en dag, niet had opgehouden hen terecht te wijzen en te vermanen. „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen” (Hand. 20:20, 31). Tot de Thessalonicenzen zei Paulus: „Wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thess. 2:7, 8). Dit spontane, liefdevolle en overredende voorbeeld van een opziener inspireert de hele kudde hem te volgen.
12. (a) Waarom is goed leiderschap een bescherming voor de kudde? (b) Op welke wijze onderwijst de herder? (c) Waarom volgen de schapen de herder?
12 Wanneer de gemeente Gods op de juiste wijze wordt geweid, vormt dit een bescherming voor de kudde. Als gevolg van de ijver van de herder zien de schapen in hoe ernstig de ware aanbidding is, dat er een organisatie nodig is en dat zij dicht bij deze organisatie moeten blijven. Zij ervaren welk een kracht er van goede leiding uitgaat en hoezeer zij erdoor in de juiste richting worden geleid. Zij verheugen zich in de bescherming die het deel is van degenen die tot de kudde behoren. Hun waardering voor het regelmatig bijeenkomen wordt verhoogd, terwijl zij ook steeds meer bewust raken van de belangrijkheid zich dagelijks met het Woord van God te voeden. De schapen leren van hun getrouwe herder de les van afhankelijkheid en vertrouwen. Aangezien hij zich bereidwillig en zonder klagen geeft om de gehele kudde te weiden, leren de schapen hiervan dat zij van hun zijde grotere offers moeten brengen. Zijn stiptheid in het ten uitvoer brengen van de wil van Jehovah doet hen allen de belangrijkheid inzien onmiddellijk gunstig op theocratische leiding te reageren. De mildheid van de herder helpt de schapen mild te zijn in hun verhouding tot elkaar. Doordat hij zich van zo veel taken kwijt, leert de kudde inzien hoe nuttig het is hun tijd schematisch in te delen. Het feit dat hij leidt en niet tiranniseert, aanmoedigt en niet drijft, liefheeft en niet haat, bouwt de kudde op en heeft geluk tot resultaat. De herder is zich ervan bewust dat, evenals men een kralenketting niet vooruit kan schuiven door helemaal van het achtereind af te duwen, men ook een kudde schapen niet vooruit kan leiden door van achteraf te duwen. De herder put er derhalve vreugde uit de leiding te nemen, ja, hij schenkt aandacht aan de gehele gemeente van God en smeekt de leden ervan ’navolgers van hem te worden, zoals hij het is van Christus’. — 1 Kor. 11:1.
WAAR LEIDERSCHAP ONTBREEKT
13. Wat gebeurt er met de kudde wanneer leiderschap ontbreekt?
13 Niet alle opzieners besteden de juiste zorg aan de kudde Gods. Zeer veel herders van het Israël uit de oudheid bleken ontrouw te zijn. Door bemiddeling van zijn profeet Ezechiël stelde Jehovah, de Eigenaar van de schapen, hun onverantwoordelijke houding, hun zelfzucht en hun absolute veronachtzaming van de schapen aan de kaak, zeggende: „Wee den herders van Israël, die zichzelf weiden! . . . de schapen weidt gij niet; zwakke versterkt gij niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij. Zij raken verstrooid, omdat er geen herder is, en worden tot voedsel voor al het gedierte des velds; zo raken zij verstrooid. Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elken hogen heuvel; over de gehele aarde zijn mijn schapen verstrooid zonder dat er iemand is die naar hen vraagt of ze zoekt” (Ezech. 34:2-6). De herders hadden hun door God opgedragen taken volledig verwaarloosd. Uit alles bleek dat zij geen liefde hadden voor Jehovah of voor zijn schapen. Jehovah verklaarde vastbesloten dat hij hen zou verdelgen, en dat heeft hij ook gedaan. Het gebrek aan leiderschap had echter verdriet tot gevolg, want verstrooide of verloren schapen zijn niet gelukkig.
14. In welke toestand verkeren de schapen in de christenheid, en waarom worden de schapen verstrooid?
14 Het ontrouwe Israël uit de oudheid was een voorafbeelding van de christenheid in deze tijd, waar wij een overeenkomstige toestand onder de schapen aantreffen. In de Christian Heritage van februari 1964 werd over de toestand in de kudde der christenheid gezegd: „Heden ten dage is er vaak slechts één schaap in de schaapskooi achtergebleven. De negenennegentig bevinden zich juist in de woestijn.” Wanneer de schapen uit de schaapskooi wegvluchten, komt dit omdat er geen herder is. Een van de herders in de christenheid, dominee J. R. Claypool, uitte de waarschuwing dat de baptistische kerken enkelen van hun beste jonge mensen aan andere geloofsrichtingen kwijtraken. In de in Texas verschijnende Dallas Morning News van 7 mei 1963 werd Claypool als volgt aangehaald: „Deze soort van exodus bereikt alarmerende afmetingen. En de crisis schijnt zich voornamelijk op het gebied van de aanbidding voor te doen.” De jonge lammeren zijn op zoek naar werkelijk voedsel en werkelijke drank. Toen aan een vrouw werd gevraagd waarom zij de kerk had verlaten, antwoordde zij dat zij „niet langer de zin kon ontdekken van de gezellige, informele en oneerbiedige benadering van de aanbidding, zoals bij de baptistische eredienst gebruikelijk was”. De schapen hebben honger. Zij voelen dat er een verwijdering is ontstaan en dat zij in de steek zijn gelaten, zonder dat een ware herder hen leidt. Dr. R. W. Sockman, predikant van Christ Church in de stad New York, zei dat zelfs Christus zich „niet thuis zou voelen in vele van de kerken die tot eer van Zijn naam zijn opgericht, omdat ze hebben toegelaten dat kerkelijke macht en wereldsgezindheid de eenvoud en oprechtheid van Zijn oorspronkelijke evangelie hebben verwoest”. Is het dan te verwonderen dat de schapen verstrooid zijn? Zij zijn weggegaan omdat zij de ware aanbidding willen beoefenen.
15, 16. (a) Waarom dolen de schapen rond? (b) Wat heeft één waarnemer over de herders en de schapen te zeggen?
15 Jehovah heeft verklaard dat de schapen zullen ronddolen wanneer de herders hen in de steek laten. Het klaaglijke geblaat van de schapen in de christenheid, hun wilde en rusteloze blik, hun koortsachtige gezoek in alle richtingen, in een hopeloze poging het verloren pad weer terug te vinden en weer bij de kudde te behoren, bewijst duidelijk genoeg dat de herders van de christenheid hebben gefaald. In een artikel voor de Family Herald van 25 oktober 1962, onder het opschrift „De kudde heeft nog steeds een herder nodig!”, stelde P. Radbourne een vraag, waar hij als volgt commentaar op gaf:
16 „Waar is dominee Brown van maandag tot en met vrijdag? ’s Zondags staat hij op de kansel — maar waar is hij de rest van de week? Ik durf haast met zekerheid te zeggen dat hij niet bij u of mij aan de deur staat, en ik betoog dat de kerk naar de woning moet terugkeren als ze een werkelijk doeltreffende kracht in het leven van haar mensen wil worden. Geef ons de ouderwetse, bezoeken afleggende predikant maar terug, die de mensen kende tot wie hij ’s zondags preekte — de nederige, niet gejaagde man Gods, die zich ten doel stelde bij iedereen thuis een bezoek te brengen, die een praatje maakte, een gezellig kopje thee dronk en vóór zijn vertrek neerknielde om Gods zegen op het huis af te smeken. Deze man vormde in de tijd dat de wereld nog niet bekend was met de jeugdige misdadiger, een bezielende kracht voor de jongeren. Wie vormt in deze tijd het leidinggevende licht voor mijn kinderen? Ik weet het niet — maar ik zou willen dat het een predikant was. Het lijkt wel alsof de bedienaar van het evangelie het in de week te druk heeft om met ons in contact te blijven. Hij is hoofd van verschillende commissies, lid van allerlei verenigingen en organisaties voor het algemeen welzijn en hij moet verschillende spreekbeurten behartigen, hetgeen verklaart waarom hij zo veel moet reizen en zo veel uitstekende doeleinden moet dienen. Toch blijft nog steeds het feit bestaan dat de enige plaats die onze predikant niet bezoekt, onze woning is! . . . De bezoeken afleggende predikant van vroeger kwam door weer en wind, onaangekondigd en lopend bij ons thuis. Hij had geen auto, telefoon of kantoor, waar zijn secretaris al zijn afspraken regelde en zijn brieven schreef. En toch kwam hij! Het wordt tegenwoordig voor iemand steeds moeilijker zijn predikant te vinden, zelfs met behulp van een telefoon en een snelle wagen. . . . Wij verwachten dat de herder de verloren schapen bijeen zal brengen; hoe staat het echter met de andere negenennegentig? Hoe kan de herder weten of de wolven de lammeren verslinden wanneer hij zich aan de andere zijde van de berg bevindt?”
17. (a) Wie is voor de erbarmelijke toestand van de schapen in de christenheid verantwoordelijk? (b) In welke toestand verkeren de schapen?
17 Wie is voor deze erbarmelijke toestand van de schapen in de christenheid verantwoordelijk? De herders zullen het misschien aan een overmaat van werk of aan het gejaagde tempo van het hedendaagse leven wijten, maar de Eigenaar van de schapen zegt ons wat er in werkelijkheid aan de hand is. In Jeremia 50:6 (Lu) zegt Jehovah: „Mijn volk is als een dwalende kudde; hunne herders hebben hen verleid en op de bergen doen dolen.” Ja, de fout ligt bij de herders. Zij zorgen niet voor de schapen. En de gevolgen van hun nalatigheid blijken rampspoedig te zijn voor de kudde. De schapen zijn niet alleen op een dwaalspoor gebracht, maar zij zijn geheel en al in de steek gelaten, zodat zij gevaar lopen van honger of dorst te sterven of door kwaadaardige wolven verslonden te worden. De achtergebleven verstrooide lammeren zijn angstig en verward. Zij noemen zich zelf christenen, maar zij hebben absoluut geen idee van wat het christendom inhoudt. Zij zijn vol lof over de door het christendom onderwezen morele beginselen van vrede op aarde en dat men zijn naaste als zich zelf moet liefhebben, maar zij doen er geen moeite voor de betekenis ervan te begrijpen of deze beginselen zelf in praktijk te brengen. De hoop van de verstrooide schapen berust bij hun Eigenaar Jehovah. Zij moeten door bemiddeling van zijn Herder-Koning Jezus Christus tot hem komen of anders, te zamen met hun waardeloze herders, de verdelging onder ogen zien. — Jes. 9:14-16; Ezech. 34:16.
RESULTATEN VAN GOED HERDERLIJK WERK
18. In welke toestand verkeren de schapen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen?
18 Het persoonlijke contact dat de bedienaar van het evangelie met de mensen thuis moet hebben, zoals Radbourne bepleitte, is nu juist datgene waar Jehovah’s getuigen in navolging van Christus en zijn apostelen bij het ten uitvoer brengen van hun bediening voor zorgen. En de aangestelde herders onder hen nemen de leiding in het brengen van onaangekondigde bezoekjes bij de deuren, ten einde in de behoeften van de schapen te voorzien. Dit heeft Gods zegen tot resultaat gehad, want hun kudden zijn in enkele jaren tijd honderdvoudig toegenomen. In plaats dat de kudde op de vlucht wordt gejaagd, zijn de schapen actief en worden zij ertoe gebracht waardering te hebben voor de verhouding waarin zij tot hun Schepper en zijn organisatie staan. Er heerst vrede en eenheid onder de leden van de kudde, want de liefde van de herder is een volmaakte band van eenheid. Aangezien de schapen in geestelijk opzicht ruimschoots van voedsel en drank worden voorzien, zijn zij tevreden en gelukkig.
19. Wat is de uitwerking van goed leiderschap?
19 Het resultaat van goed herderlijk werk is dat de gemeente zich ten slotte in zeker opzicht naar het beeld van de opziener vormt. De schapen imiteren de herder. In Hebreeën 13:7 wordt hun gezegd dit te doen: „Houdt hen in gedachtenis die onder u de leiding nemen, die het woord van God tot u hebben gesproken en volgt hun geloof na.” Door de opziener na te volgen, wordt de gemeente evenals hij. Als hij theocratische instructies en raadgevingen prompt opvolgt, zal blijken dat de gemeente net zo reageert. Als de herder er veel moeite voor doet voorgestelde doeleinden in de bediening in het veld te bereiken, zal blijken dat de schapen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd, zich hier even veel moeite voor geven. Als de opziener enthousiast op dienst reageert, zal de kudde hem hier trouw in bijstaan en een zelfde positieve, overtuigde houding weerspiegelen. Het geven van goede leiding is derhalve werkelijk een zegen van Jehovah. Uiteindelijk heeft het leven tot gevolg.
20. (a) Als de schapen niet op juiste wijze reageren, wat dient de opziener dan te doen? (b) Waaruit kunnen zowel de herder als de schapen troost putten?
20 Niemand verwacht dat de schapen de herder zullen leiden. Het is de verantwoordelijkheid van de herder de kudde te leiden. Als de schapen niet zo reageren als de herder vindt dat zij moeten reageren, is het tijd dat de herder zich zelf nauwkeurig in het licht van Gods Woord onderzoekt. Hij zou zich moeten afvragen: Geef ik de kudde in elke tak van de bediening op krachtige wijze leiding? Weid ik de schapen met zorg, teder, gewillig, bereidwillig? Of ga ik hardvochtig en tiranniek met de schapen om? Ben ik en is mijn gezin een voorbeeld voor de kudde? Na hier onder gebed over nagedacht en gemediteerd te hebben, zal het antwoord zich aan u openbaren. Breng vervolgens de nodige correcties aan. Zowel de herder als zijn schapen kunnen troost putten uit het feit dat het Lam Gods in de hemel het uiteindelijke toezicht heeft en dat hij de in Openbaring 7:17 opgetekende belofte zal vervullen: „Het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.”