Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w50 15/1 blz. 19-22
  • „Predik het woord”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Predik het woord”
  • De Wachttoren en Aankondiger van Jehova’s Koninkrijk 1950
  • Onderkopjes
  • VOOR HET AANGEZICHT VAN HOGERE MACHTEN BEVOLEN ZO TE HANDELEN
  • WAT BEKENDMAKEN
De Wachttoren en Aankondiger van Jehova’s Koninkrijk 1950
w50 15/1 blz. 19-22

„Predik het woord”

„Verkondig [Predik] het woord, dring er op aan, gelegen of ongelegen.” — 2 Tim. 4:2, Nw. Vert.

1. Wat is het belangrijkste werk dat wij nu kunnen doen? Waarom?

JEHOVA heeft het prediken tot het belangrijkste werk gemaakt dat een ieder van ons in deze wereld zou kunnen verrichten. Hij heeft dit werk bevolen omdat hij er door wordt geëerd en wegens het blijvende voordeel dat het voor de mensheid afwerpt. Dat voordeel sluit in, dat gehoorzame mensen worden verlost van de droevige gevolgen van de val van de eerste mens. Volkomen in overeenstemming hiermede behoort tot de mensen die door Jehova God voor het predikingswerk zijn verwekt, ook de grootste mens die ooit op aarde heeft vertoefd, namelijk Jezus Christus. Indien hij er niet was geweest, zou onze verlossing van alle rampspoeden dezer wereld onmogelijk zijn.

2, 3. Wat trachtte Jezus van zijn volgelingen te maken? Welk bewijs hebben wij hiervoor?

2 Waarom liet Jezus zijn timmermanswerk op dertigjarige leeftijd in de steek? Om te prediken. Hij trok een vrij grote groep volgelingen tot zich en onderwees hen. Wat trachtte hij uit deze mannen en vrouwen te maken? Grote zakenlieden? Rechtsgeleerden? Doctors in de menselijke philosophie? Politici? Of mensen die door deze wereld practisch zouden worden genoemd en voor wie deze wereld zou openstaan? In het geheel niet! Hij onderwees hen en leidde hen op tot predikers, gelijk hij zelf was. Wij lezen: „En Zijn twaalf discipelen samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht over al de duivelen, en om ziekten te genezen. En Hij zond hen heen, om te prediken het Koninkrijk Gods, en de kranken gezond te maken. En zij, uitgaande, doorgingen al de vlekken, verkondigende het Evangelie, en genezende de zieken overal” (Luk. 9:1, 2, 6). Zij die niet tot de kring van zijn twaalf apostelen behoorden, zond hij voor hetzelfde werk uit. „En Hij zeide tot een anderen: Volg Mij. Doch hij zeide: Here, laat mij toe, dat ik heenga, en eerst mijn vader begrave. Maar Jezus zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig het Koninkrijk Gods.” — Luk. 9:59, 60.

3 Jezus toonde zijn volgelingen na zijn dood en opstanding aan, dat het toen belangrijker dan ooit te voren was het werk te doen waarvoor hij hen had opgeleid. Over zijn samenkomst met hen op de dag zijner opstanding lezen wij: „Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden. En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage; en in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. En gij zijt getuigen van deze dingen” (Luk. 24:45-48). Hun boodschap was van wereldbelang geworden en moest worden verteld.

4, 5. Wat werd Saulus van Tarsen en wat trachtte hij van anderen te maken? Op welke wijze?

4 Indien deze boodschap niet in het openbaar zou zijn bekendgemaakt, en dat ondanks bittere tegenstand en gewelddadige vervolging, dan zou Saulus van Tarsen niet de apostel Paulus zijn geworden. Behalve dat Paulus als een Joodse Farizeeër te Jeruzalem had gestudeerd, had hij ook tenten leren maken. Doch Jezus verscheen hem op een wonderbaarlijke wijze en koos hem uit opdat hij een prediker voor de niet-Joodse natiën zou zijn. Ons wordt medegedeeld dat hij, nadat hij van het Jodendom tot het Christendom was bekeerd, ’in de synagogen terstond Christus predikte, dat Hij de Zoon van God is’ (Hand. 9:1-20). Wat de opgestane Jezus van Paulus had gemaakt, trachtte deze weer van anderen die hun leven zo goed mogelijk wilden gebruiken, te maken. Hij bracht hen er toe hetzelfde werk te doen als hetwelk hij tot het belangrijkste van zijn leven had gemaakt. Hij deed alles wat hij kon om hen voor dat werk bekwaam te maken. Een van hen, die door Paulus op zijn zendingsreizen werd medegenomen, was de jongeman Timotheüs. Deze jongeman werd een opziener in een van de gestichte Christengemeenten. De laatste brief die Paulus schreef en die in de Bijbel is opgenomen, was aan Timotheüs gericht. Paulus schreef deze brief tijdens zijn tweede gevangenschap in Rome, kort voordat hij werd terechtgesteld omdat hij een getrouwe bedienaar van het evangelie was.

5 Wat moest Timotheüs, zoals Paulus hem schreef, na de dood van de apostel blijven doen? Het volgende: „Ik betuig voor het aangezicht van God en van Christus Jezus die zal oordeelen levenden en dooden, en bij zijne verschijning, en in zijn koninkrijk; Predik het woord; treed op, tijdig en ontijdig” (2 Tim. 4:1, 2, Bakels). Ja, doe hetzelfde werk als waarvoor Paulus in de gevangenis was gezet en bereid was te sterven. Indien het niet het belangrijkste werk in iemands leven was, zou het het niet waard zijn er voor te sterven. Daarom hebben Jehova’s getuigen er altijd hun leven veil voor gehad.

6, 7. Wie moeten wij gehoorzamen bij inmenging van de zijde der staat? Hoe weten wij dit?

6 Heden bevelen niet alleen religieuze doch ook politieke stelsels Jehova’s getuigen niet te doen wat Paulus Timotheüs opdroeg. Daar Jehova’s getuigen deze aanmatigende stelsels niet gehoorzamen, worden zij vervolgd, niet wegens politieke activiteit, doch alleen omdat zij een boodschap van hoop en leven prediken. Zij worden verplaatst en in gevangenissen en werkkampen geworpen. Zij worden met de dood gedreigd en enkelen van hen hebben het voorrecht te sterven. Hun zichtbare organisatie wordt ten gevolge van een staatsbesluit onderdrukt en door een actie van de politie verbroken. Het wordt hun zelfs verboden in besloten kring bijeen te komen en zij worden gedwongen ondergronds te gaan werken. De vrijheid Gods koninkrijk mondeling en door middel van Bijbelse lectuur bekend te maken, wordt hun ontzegd. Wat moeten zij doen? Wie moeten zij in deze aangelegenheid gehoorzamen of behagen?

7 Jehova’s getuigen behoeven dit niet aan het Watch Tower Bible and Tract Society te vragen. Zij weten dit rechtstreeks uit het Woord van God, voor wiens aangezicht hun is bevolen hun getuigeniswerk te verrichten. Zij moeten degenen voor wier aangezicht zij de opdracht hebben ontvangen dit werk te verrichten, behagen, niet ons. Hun is bevolen wat zij moeten doen, niet door het Wachttoren Genootschap, maar door „De Hogere Machten”, Jehova God en Jezus Christus. Ook al zou het Wachttoren Genootschap ten gevolge van inmenging van de zijde van de staat worden verboden en zijn Bijkantoren in verscheidene landen met geweld worden gesloten, dat zou het bevel van God niet te niet doen noch de mannen en vrouwen die zich hebben gewijd om Gods wil te doen en op wie Hij zijn geest heeft gelegd, van dat bevel ontslaan. „Predik!” staat er duidelijk in zijn Woord geschreven. Dit gebod gaat voor bij dat van mensen.

VOOR HET AANGEZICHT VAN HOGERE MACHTEN BEVOLEN ZO TE HANDELEN

8. Voor wier aangezicht en waardoor wordt het bevel om te prediken gegeven?

8 Vraagt een vriend of vijand zich af waarom Jehova’s getuigen ondanks inmenging van de zijde der politici, onverdraagzaamheid der religie-aanhangers en internationale haat hun bedieningswerk weigeren op te geven? Omdat het bevel om te prediken uit de Bijbel tot hen komt voor het aangezicht van de Hogere Overheden die Paulus in zijn bevel aan Timotheüs noemde. „Ik betuig [beveel u] voor het aangezicht van God en van Christus Jezus die zal oordeelen levenden en dooden, en bij zijne verschijning, en in zijn koninkrijk” schrijft Paulus als een lid van het regerende lichaam der gemeente (2 Tim. 4:1, Bakels, Herz. Stand. Vert.). En zoals Paulus Timotheüs een bevel gaf, geeft Christus Jezus zijn lichaam van volgelingen een bevel.

9. Wordt het bevel „voor het aangezicht van God” uitgevaardigd?

9 Waarom vaardigt Paulus zijn bevel tot de predikers echter „voor het aangezicht van God en van Christus Jezus” uit? Om het bevel zo nadrukkelijk mogelijk te maken. De Romeinse autoriteiten konden bevelen en opdrachten tegen dit Christelijke werk uitvaardigen en dit voor het aangezicht van keizer Nero doen, doch het bevel om te prediken, hoewel het in de Romeinse gevangenis vlak onder Caesars neus werd uitgevaardigd, werd voor het aangezicht van God en zijn Christus gegeven. In de strijdvraag wie de universele souvereiniteit bezit en wie derhalve moet worden gehoorzaamd, verkoos Paulus de souvereiniteit van Jehova God, de Oppermachtige, te rechtvaardigen, door hem te gehoorzamen en anderen te vertellen hetzelfde te doen. God is verantwoordelijk voor het verwekken van Zijn getuigen en Hij geeft hun de opdracht getuigenis af te leggen. De apostel Petrus toonde dit aan toen hij tot Cornelius, een Italiaanse hoofdman over honderd in Caesars leger, zeide: „God [heeft Jezus van Nazareth] met den heiligen geest en met kracht . . . gezalfd . . . en zij hebben Hem gedood door Hem te hangen aan een hout. Dezen heeft God ten derden dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan; en HIJ heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden.” — Hand. 10:38-42, Nw. Vert.

10. Ten einde waaraan een aandeel te hebben, gehoorzamen wij God meer dan de mensen? Gelijk wie?

10 Wanneer wij God tegen de wensen van mensen in gehoorzamen, houden wij vol dat Zijn souvereiniteit en de kracht van zijn bevel uitgaan boven die van duivelen en mensen. Aldus hebben wij een aandeel aan het rechtvaardigen van zijn universele souvereiniteit. Wij erkennen en bewijzen dat deze, in weerwil van de organisatie des Duivels die ons thans omringt, op ons hier op aarde van toepassing is. Wij zijn gelijk de profeet Micha, die tot de boodschapper van de koning zeide: „Zo waarachtig als de HERE [Jehova] leeft, hetgeen de HERE [Jehova] tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken” (1 Kon. 22:14). Wij zijn gelijk de drie Hebreeuwse metgezellen van de profeet Daniël, die recht in het gezicht van keizer Nebukadnezar van Babylon, die de koning van Jeruzalem had overwonnen, zeiden: „Zal het zo zijn, onze God, Dien wij eren, is machtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs, en Hij zal ons uit uw hand, o koning! verlossen. Maar zo niet, u zij bekend, o koning! dat wij uw goden niet zullen eren, noch het gouden beeld, dat gij hebt opgericht, zullen aanbidden” (Dan. 3:17, 18). Wij zijn gelijk Jezus’ apostelen, toen de Joodse heersers, die geen andere koning dan de keizer of Caesar verkozen te hebben, hun het bevel gaven niet meer in Jezus’ naam te spreken. De apostelen zeiden: „Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God? Want wij kunnen niet laten te spreken, hetgeen wij gezien en gehoord hebben.” „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensen. En wij zijn Zijn getuigen” (Hand. 4:18-20; 5:29, 32). Wanneer wij in deze tijd een aandeel willen hebben aan de rechtvaardiging van Jehova’s universele souvereiniteit, moeten wij hetzelfde standpunt innemen als al die getrouwe getuigen. Hij zelf heeft het prediken laten beginnen. Hij heeft het bevel gegeven dat het hem toegewijde volk, de tegenwerpingen van mensen ten spijt, het predikingswerk op zich moet nemen en moet verrichten. Dit bevel heeft hij nooit ingetrokken.

11. Voor wiens aangezicht hebben wij het bevel ook ontvangen? Waarom terecht voor het aangezicht van hem?

11 Wij ontvangen het bevel niet alleen voor het aangezicht van God, maar ook voor dat van Christus Jezus. Hij erkende ook de universele souvereiniteit van Jehova God. Toen Jezus voor Caesars vertegenwoordiger te Jeruzalem, de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus, stond, zeide Hij: „Hiertoe ben Ik geboren, en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou” (Joh. 18:37). Hij werd dus ter dood gebracht omdat hij Gods koninkrijk en de rechtmatigheid van de heerschappij van dit koninkrijk predikte. Hiervoor werd Christus Jezus echter door God uit de diepten van het graf verhoogd tot een positie die veel hoger is dan die van Caesar, ja, hoger dan die van alle hemelse machthebbers behalve die van de Allerhoogste God zelf. Christus Jezus neemt dus te zamen met Jehova God de plaats van „De Hogere Machten” in. Daarom is het zulk een ernstige zaak wanneer men voor Zijn aangezicht het bevel krijgt te prediken, ja, een zéér ernstige zaak. — Rom. 13:1, Beelen.

12. Waarom betekent gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid voor ons leven of dood?

12 Gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid aan dit bevel betekent voor ons eeuwig leven of eeuwige dood. Waarom? Omdat God Jezus tot Heer heeft verhoogd. Dit betekent dat Jezus de macht en het gezag over de overige schepselen van God heeft. Hij heeft niet alleen de macht en het gezag over de levenden, doch ook over de doden. Geen van de doden kan wederom leven, dan alleen door middel van hem, want God heeft hem gemaakt tot degene die „de levenden en doden oordelen zal”. Eens zeide Jezus: „Gelijk de Vader de dooden opwekt en levend maakt, aldus maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. Want de Vader oordeelt ook niemand, maar heeft het oordeel gansch aan den Zoon gegeven. Gelijk de Vader leven in Zichzelven heeft, aldus vergunde Hij ook aan den Zoon leven te hebben in Zichzelven. En macht gaf Hij Hem om oordeel te houden, dewijl Hij Menschenzoon is.” — Joh. 5:21, 22, 26, 27, Van Tichelen.

13. Waarom strekt een oordeel voor het aangezicht van hem zich verder uit dan een oordeel voor het aangezicht van mensen?

13 Het is mogelijk dat een menselijk gerechtshof, of een totalitair politiek of religieus stelsel ons werk verbiedt of ons ter dood veroordeelt omdat wij Jehova’s getuigen zijn en Zijn bevel om te prediken gehoorzamen. Toch strekt hun gezag zich slechts tot dit leven uit. Nadat menselijke autoriteiten zich van ons ontdoen, zelfs door ons ter dood te veroordelen, moeten zowel zij als wij nog voor de rechterstoel van Jehova’s Rechter verschijnen voor beslissingen aangaande de toekomstige wereld. „Want wij moeten allen verschijnen voor den rechterstoel van Christus, opdat een ieder ontvange volgens hetgeen hij in zijn lichaam zijnde, gedaan heeft, hetzij goed of kwaad” (2 Kor. 5:10, Een Rooms-Kath. Vert. van 1717). Deze Rechter heeft de macht van het leven in zich zelf. Hij kan de beslissing van menselijke autoriteiten die ons veroordelen en ter dood brengen, te niet doen, door ons wegens onze getrouwheid aan God tot eeuwig leven in de nieuwe wereld op te wekken. Hij kan ook onze veroordelers en scherprechters tot eeuwige vernietiging in de Gehenna veroordelen. Daarom zeide Jezus, toen hij zijn discipelen voor zendingswerk in hun eigen land uitzond: „Hetgeen ik u zeg in het duister, spreek dat in het licht; en ’t geen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken. Vreest ook niet voor degenen, die het ligchaam dooden, maar de ziel niet kunnen dooden: doch vreest veel meer Hem, die en ziel, en ligchaam kan doen verloren gaan in de Gehenna.” — Matth. 10:27, 28, Van der Palm, kanttek.

14. Wie uit de natiën ontvangen nu een ongunstig oordeel? Waarom?

14 Uit de feiten blijkt dat Jehova’s aangestelde Rechter thans op de troon van zijn hemelse heerlijkheid zit, dat alle natiën voor hem staan en zij met hun volkeren thans worden geoordeeld. De „bokken” behandelen de Christelijke broederen van de Rechter en de op schapen gelijkende metgezellen van hen slecht. Daarom worden zij aan de linkerhand van de Rechter geplaatst. Binnenkort zullen zij worden prijsgegeven aan de Gehenna der vurige vernietiging, die de Duivel en zijn engelen is bereid (Matth. 25:31-46). Waarop komt het oordeel van menselijke autoriteiten neer wanneer wij het met het oordeel van Jehova’s Rechter vergelijken? Voor het aangezicht van deze Rechter, die over onze eeuwige bestemming beslist, ontvangt elke gewijde Christen nu het bevel te prediken.

15. Waarom spreken zijn koninkrijk en verschijning thans meer tot ons?

15 Het bevel van de apostel is vooral thans van kracht, omdat hij het heeft gegeven voor het aangezicht van Christus „bij zijne verschijning, en in zijn koninkrijk”. Zijn verschijning en koninkrijk zijn thans feiten. Door middel van de zichtbare tekenen die, volgens zijn voorzegging, zijn wederkomst en onzichtbare tegenwoordigheid zouden kenmerken, is hij voor onze ogen des geloofs en des verstands verschenen. Door middel van de onthullende macht van Gods Woord zien wij thans dat Zijn koninkrijk in 1914 n. Chr. werd geboren en dat God toen zijn Zoon op de koninklijke troon plaatste. Christus Jezus is dus thans in zijn koninkrijk en hij heerst te midden van zijn vijanden. Deze vijanden op aarde die ons tegenstaan en onderdrukken, zullen hem persoonlijk nooit met het blote oog kunnen zien. Doch zelfs hun ogen der gewaarwording zullen worden geopend, zodat zij zijn tegenwoordigheid in zijn koninkrijk zullen onderscheiden, omdat hij hun in de strijd van Armageddon zal verschijnen door een openbaring die voor hen en hun wereldorganisatie een vurige vernietiging zal betekenen (2 Thess. 1:7-9; 2:8). In het licht van ’zijn verschijning en zijn koninkrijk’ dienen wij het voor ons bestemde bevel om te prediken nog ernstiger op te vatten. Wij prediken niet meer in de hoop op deze dingen. Zij zijn in deze tijd werkelijkheden geworden die onze boodschap levendiger en dringender maken. Zij bewijzen dat de vernietiging nabij is voor alle organisaties en mensen die tegen het werk strijden dat wij gehoorzaam aan God doen, en wij dienen daarom vrijmoedig te zijn en nooit te vrezen voor hen wier lot hun reeds boven het hoofd hangt. Juist onze vrijmoedigheid zal voor hen hiervan een bewijs zijn.

WAT BEKENDMAKEN

16, 17. Wat wordt ons niet bevolen te prediken? Waarom terecht?

16 Er is ons precies verteld wat wij moeten prediken. Hetgeen wij moeten prediken, bewijst reeds dat onze opdracht hiertoe van een hogere dan een menselijke autoriteit afkomstig is. Een door mensen gemaakte of religieuze autoriteit heeft dientengevolge in werkelijkheid niet de macht noch het recht ons werk te verbieden. Indien wij propaganda zouden maken voor menselijke philosophieën van religieuze, sociale of politieke aard, dan zouden enkele menselijke autoriteiten hiertegen terecht bezwaren kunnen maken en juiste tegenmaatregelen kunnen nemen. Zelfs in een vrije en democratische maatschappij hebben de mensen echter het recht menselijke philosophieën die de goede zeden of het grondwettige gezag niet in gevaar brengen, te verbreiden, zodat ze door verschillende mensen worden aangenomen. Doch wij verkondigen en verdedigen geen menselijke philosophie, noch de overleveringen van mensen.

17 De apostel Paulus was evenals Jezus Christus zelf zeer gekant tegen de religieuze overleveringen van mensen, want hij wist hoe misleidend het was onder de macht van dergelijke overleveringen te staan. Hij zeide over zich zelf: „Paulus, een apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, die Hem opgewekt heeft uit de doden, . . . ik maak u bekend, broeders, dat het evangelie, hetwelk door mij verkondigd is, niet is naar den mens. Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus. Want gij hebt gehoord van mijn vroegeren wandel in het Jodendom: ik heb de gemeente Gods bovenmate vervolgd en getracht haar uit te roeien, en in het Jodendom heb ik het verder gebracht dan velen van mijn tijdgenoten onder mijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor mijn voorvaderlijke overleveringen” (Gal. 1:1, 11-14, Nw. Vert.). Menselijke philosophieën en religieuze overleveringen van mensen hebben een verdeelde en verwarde wereld tot gevolg gehad. Zij voorzien niet in de behoefte der mensen en brengen hun geen enkele verlichting. Ten slotte laten zij de mensen ontgoocheld achter.

18, 19. Wat wordt ons bevolen te prediken? Waaruit bestaat dit?

18 „Het woord!” Ons is bevolen dát te prediken. Dit Woord werd door inspiratie van God voortgebracht en is te vinden in de heilige geschriften van de Bijbel. Het is datgene wat Timotheüs moest blijven geloven en beoefenen, zoals Paulus hem zojuist had aangemaand toen hij zeide: „Blijf gij bij hetgeen gij geleerd en geloovig aangenomen hebt, wetend van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de Heilige Schriften kent, die u kunnen wijs maken tot redding door het geloof in Christus Jezus. De geheele Schrift toch is van God ingegeven en nuttig tot leering, bestraffing, terechtwijzing, opvoeding in gerechtigheid; opdat de mensch Gods volkomen zij, tot ieder goed werk geheel toegerust” (2 Tim. 3:14-17, Leidse Vert.). Daar Paulus dit in zijn laatste brief schreef, bestonden de heilige schriften die Timotheüs toen bij de hand had, uit de gehele Bijbel die wij nu hebben, met uitzondering van het evangelie van Johannes, zijn drie brieven, het boek Openbaring en mogelijk Judas’ brief. Doch thans omvat „het woord” al deze geschriften. Het is de volledige Bijbel. God heeft het voortgebracht, daar hij het van Genesis tot Openbaring heeft geïnspireerd. Geen enkele religieuze organisatie der Christenheid kan het zich als een verdienste aanrekenen dit woord te hebben gemaakt, door te beweren dat het een religieus boek van hun sekte is.

19 Een prediker die werkelijk een „mensch Gods” is, is niet door God, die hij vertegenwoordigt, gemachtigd menselijke philosophieën, religieuze overleveringen van mensen of iets anders dan het door God geïnspireerde Woord te prediken. God zalft de mensen niet met zijn geest om datgene bekend te maken wat tegen Hem en zijn geïnspireerde boodschap is. Hij spreekt zich zelf niet tegen en hij kan zich zelf niet verloochenen. Zijn Woord vormt één geheel en is van het begin tot het einde met zich zelf in overeenstemming. Het is het enige boek dat een „gezonde leer” bevat en een Christen tot goede werken toerust. Wanneer iemand zich door middel van Christus aan God wijdt, Zijn geest en het goddelijke bevel om te prediken, ontvangt, zal hij alle waarheden verbreiden die in dat Woord staan opgetekend. Hij zal bekendmaken dat de profetieën uit de Bijbel tot op iedere jota en tittel in vervulling gaan, hetgeen bewijst dat het Boek is geïnspireerd en dat Jehova’s koninkrijk, dat onder zijn koninklijke Zoon staat, de blijvende Regering van de nieuwe wereld en de enige hoop van de gehele mensheid is. Onder die volmaakte en rechtvaardige Wereldregering zullen alle menselijke doden in de graven de gelegenheid krijgen door een opstanding op een gereinigde en tot een paradijs gemaakte aarde eeuwig leven te verkrijgen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen