Een hemelse priesterschap — Gods voorziening voor hen die het leven zoeken
„De Wet heeft niets tot volmaaktheid gebracht, maar het bovendien invoeren van een betere hoop wel, waardoor wij tot God naderen.” — Hebr. 7:19.
1. Welke vragen rezen er toen Israël in gebreke bleef Jehovah’s „heilige natie” van priesters te worden?
DE NATIE Israël bleef in gebreke de stem van Jehovah haar God te gehoorzamen en zijn verbond te houden, en toen ze Gods eigen Zoon, de Messías, verwierp, kwam er een einde aan Gods geduldige toelating van haar trouweloosheid en werd het voorrecht zijn koninkrijk van priesters te zijn, haar ontnomen. Zou de gehele mensheid opnieuw in een beangstigende duisternis worden gestort, afgesneden van contact met haar Schepper, de Bron van het leven? Hoe duidelijk was het nu voor godvrezende personen geworden dat de mens dringend behoefte had aan een priesterschap die getrouw zou blijven en eeuwig zou blijven bestaan, zodat gehoorzame mensen niet alleen in communicatie met God zouden kunnen treden, maar uiteindelijk ook de hoop verwezenlijkt zou worden dat zij hem door middel van de gelukkige en onvertroebelde omgang die de volmaakte Adam eens heeft genoten, dicht zouden kunnen naderen! Hoe zou dit echter tot stand gebracht kunnen worden? Er zou de een of andere voorziening getroffen moeten worden ten einde de mensen uit het onvermogen van de zonde op te heffen. Van een zuiver menselijk standpunt uit bezien, was zo’aaien mogelijkheid zeer onwaarschijnlijk.
2. Hoe weten wij dat God er voorzieningen voor had getroffen om aan ’s mensen behoefte te voldoen?
2 Gelukkig had Jehovah nu juist zo’n voorziening getroffen, en bovendien had hij er in zijn geschreven Woord herhaaldelijk een krachtige verzekering van gegeven. Dit middel om toegang te verkrijgen tot zijn gunst en leven, werd volmaakt en nauwkeurig afgebeeld door het functioneren van de Aäronische priesterschap in Israël, want de apostel Paulus schreef: „Dezen [de Aäronische priesters] verrichten heilige dienst in een voorbeeldige [of typologische] afbeelding en een schaduw van de hemelse dingen.” — Hebr. 8:5.
3. Wat dienen wij al dadelijk in het begin ten aanzien van de betekenis van alle typologische details te begrijpen?
3 Om alle wonderbaarlijke facetten van deze edelmoedige voorziening van Jehovah beter te kunnen begrijpen, moeten wij al dadelijk in het begin begrijpen dat het om hemelse, geestelijke, onzichtbare dingen gaat. Eeuwen achtereen zijn goddeloze mensen van het standpunt uitgegaan dat zij zonder enige hulp van buitenaf door hun eigen krachtsinspanningen en plannen ware vrede en waar succes kunnen verwerven. Hierbij hebben zij totaal het beginsel genegeerd dat in Gods wet aan Israël onder woorden werd gebracht: ’De mens leeft niet alleen van brood, maar de mens leeft van alles wat uit den mond des HEREN uitgaat’ (Deut. 8:3). Degenen die leven wensen te verwerven, moeten de uitspraken van Jehovah, die in zijn geschreven Woord voor ons beschikbaar zijn, derhalve horen, begrijpen en in hun leven toepassen. Laten wij dus met alle eerbied de wonderbaarlijke wijze beschouwen waarop Jehovah stoffelijke dingen heeft gebruikt om ons diepe, geestelijke waarheden te leren die wij op geen enkele andere wijze te weten zouden kunnen komen.
DE HOGEPRIESTER
4. Wat blijken de werkelijkheden te zijn waarop door de hogepriester, het bloed van offerandelijke slachtoffers en de tent wordt geduid?
4 Toen Paulus enkele van de werkelijkheden identificeerde waarop door de typologische schaduwen werd geduid, schreef hij onder inspiratie: „Toen Christus echter gekomen is als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, en wel door de grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt, dat wil zeggen, niet van deze schepping, is hij, neen, niet met het bloed van bokken en van jonge stieren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd de heilige plaats binnengegaan en heeft een eeuwige bevrijding voor ons verkregen. Want Christus is niet binnengegaan in een met handen gemaakte heilige plaats, een kopie van de werkelijkheid, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen.” Christus wordt derhalve als het hoofd van een hemelse priesterschap geïdentificeerd, en wanneer Israëls hogepriester met het bloed van onbesmette dieren de Allerheiligste afdeling van de typologische tent binnenging, schaduwde dit af hoe Christus met de verdienste van zijn volmaakte slachtoffer in Gods tegenwoordigheid in de hemel verscheen. Wanneer dit duidelijk wordt ingezien, wordt de ware betekenis van een heleboel typologische schaduwen ons duidelijk. — Hebr. 9:11, 12, 24.
5. Hoe beschrijft de apostel Paulus de voordelen van Christus’ priesterschap boven dat van Aäron?
5 Christus Jezus heeft het priesterschap niet van de stam Levi geërfd, want op grond van zijn vleselijke geboorte behoorde hij niet eens tot die stam. Hij was uit een maagdelijke dochter van de stam Juda geboren. Zijn priesterschap is veel doeltreffender om mensen dichter tot God te brengen. Hoeveel doeltreffender? Luister eens hoe de apostel Paulus deze vraag beantwoordt: „Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast, en ze gaat in tot binnen het gordijn, waar ten behoeve van ons een voorloper is binnengegaan, Jezus, die voor eeuwig een hogepriester naar de wijze van Melchizédek is geworden.” „Daar hij zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister is, en noch een begin van dagen noch een einde des levens heeft, maar de Zoon van God gelijk is gemaakt, blijft hij priester voor altijd.” „Dientengevolge is hij ook in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” „Wij hebben zulk een hogepriester, en hij heeft plaats genomen aan de rechterhand van de troon der majesteit in de hemelen, een openbare dienaar van de heilige plaats en van de ware tent, die door Jehovah en niet door een mens is opgericht.” — Hebr. 6:19, 20; 7:3, 25; 8:1, 2.
6. Hoe doeltreffend is dit nieuwe priesterschap, dat aan Christus Jezus is geschonken?
6 Wij dienen uit deze teksten op te maken dat Jezus wat zijn ambt betreft geen enkele voorloper heeft gehad, want het priesterschap dat God hem schonk was geheel nieuw; het was een priesterschap dat alle belangrijke functies van voorgaande priesters en priesterschappen overnam, een priesterschap dat eeuwig zou blijven bestaan en dat in staat zou zijn aan alle ogenschijnlijk onoverkomelijke moeilijkheden waardoor de zondige mens van zijn zuivere en rechtvaardige Schepper wordt gescheiden, het hoofd te bieden. Ook leren wij dat de tent die onder Mozes’ toezicht werd opgericht, slechts een schaduw is van de „ware tent” of onzichtbare, hemelse regeling die door Jehovah zelf is verschaft opdat berouwvolle mensen weer in harmonie met hem kunnen komen en vrede en leven kunnen verwerven.
EEN GROEP VAN ONDERPRIESTERS
7. Waarom dienen wij te verwachten dat Christus een groep van onderpriesters heeft, en geeft de apostel Paulus te kennen dat dit zo is?
7 Als wij aan een hogepriester denken, denken wij aan hem als de voornaamste van een groep van priesters. Zo was Aäron hoofd over de groep van priesters met hun assistenten van de stam Levi. U zult u herinneren dat de manlijke leden van de gehele stam Levi door Jehovah werden opgeëist als zijn speciale bezit in plaats van de eerstgeboren zonen van alle geslachten van Israël die in de paschanacht van de dood waren gered. Zij werden van de andere stammen afgescheiden ten einde alle diensten van de typologische tent te behartigen. Zo worden wij ertoe gebracht te verwachten dat er met de Grotere Aäron, Christus Jezus, een heilige broederschap van uit de mensen gekozen onderpriesters verbonden zou zijn die onder hem dienst zouden verrichten in het werk dat erin bestaat de nadering van de mensen tot God en hun aanbidding van hem aanvaardbaar te maken. In harmonie met deze verwachting schreef de apostel Paulus: „Dientengevolge, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester die wij belijden — Jezus.” „Hij [God] heeft ons gered en heeft ons geroepen met een heilige roeping, niet op grond van onze werken, maar op grond van zijn eigen voornemen en onverdiende goedheid.” — Hebr. 3:1; 2 Tim. 1:9.
8. Hoe dienen wij te begrijpen wat door de tent wordt afgebeeld?
8 Dat de „ware tent” iets onzichtbaars in de hemel afbeeldt, wordt te kennen gegeven door het feit dat het volk Israël vanaf de poort van het voorhof van Mozes’ tent der samenkomst alleen kon zien wat er buiten de tent gebeurde. Alles wat zich binnen de tent afspeelde, werd niet door hen gezien en werd altijd voor hun ogen verborgen gehouden, of de natie nu in het kamp gelegerd of op doorreis was. Wanneer wij vervolgens bovendien de in de wildernis gebruikte tent in verband brengen met de latere tempel, die door Salomo werd gebouwd en grotendeels in dezelfde trant werd opgetrokken, hoewel er duurzamer materialen werden gebruikt, kunnen wij de volledige betekenis van die typologische plaatsen van aanbidding beginnen te begrijpen. Jezus Christus ging deze „ware tent” binnen voordat er met Pinksteren van het jaar 33 G.T. een aanvang werd gemaakt met de tempel van „levende stenen”, zoals door de apostel Paulus wordt vermeld: „Gij zijt daarom stellig geen vreemden en inwonende vreemdelingen meer, maar medeburgers van de heiligen en leden van het huisgezin van God, en gij zijt opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de fundament-hoeksteen is. In eendracht met hem groeit het gehele gebouw, harmonisch samengevoegd, uit tot een heilige tempel voor Jehovah. In eendracht met hem wordt ook gij mede opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont.” Dat de uitdrukking ’tot een heilige tempel uitgroeien’ wordt gebruikt, duidt erop dat dit hemelse heiligdom geen plotselinge ontwikkeling is, maar dat er een aanzienlijke tijd overheen gaat om het te voltooien. — Ef. 2:19-22.
9. Welke feiten met betrekking tot het Allerheiligste zijn zeer passend?
9 Paulus richtte deze woorden tot christenen uit de eerste eeuw, tot zijn mede-bekendmakers van Gods koninkrijk. Zo wordt het ons duidelijk dat in speciaal geroepen en uitgekozen personen uit de mensheid de verwachting wordt gewekt geestelijke, hemelse schepselen te worden en een heilige priesterschap onder Christus te vormen. Merk tevens op dat God in deze tempel van „levende stenen” zal wonen (1 Petr. 2:4, 5). In het geval van de levenloze stoffelijke tempel uit de oudheid beeldde de Allerheiligste afdeling van de tent in de woestijn echter de hemelse plaats van Gods tegenwoordigheid af, want ze bevatte de ark der getuigenis met haar gouden deksel waarop twee cherubs met uitgestrekte vleugels waren aangebracht die datgene bedekten wat een troonzetel leek te zijn. Jehovah zelf verklaarde aan Mozes: „Ik zal dáár met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal.” De grote Hogepriester en zijn priesterschap zullen de stem van Jehovah, de bron van alle macht, autoriteit en onderricht, horen en aan alle gehoorzamen doorgeven. — Ex. 25:22.
10. Wat wordt door het gordijn vóór het Allerheiligste afgebeeld, en hoe bevestigt dit verder ons begrip van de betekenis van die binnenste afdeling van de tent?
10 Onze aandacht verplaatst zich nu naar de voorste afdeling van de tent. Ze is van het Allerheiligste gescheiden door een schitterend linnen gordijn dat met cherubs is geborduurd, zoals met de gehele binnenbekleding van de tent het geval is. De identificatie van dit symbolische gordijn, die onder inspiratie is gegeven, verschaft de sleutel voor ons begrip van de betekenis van de buitenste afdeling. De apostel Paulus zegt: „Daarom, broeders, aangezien wij door het bloed van Jezus vrijmoedigheid hebben betreffende de weg des ingangs in de heilige plaats [de hemel zelf], die hij voor ons heeft ingewijd als een nieuwe en levende weg door het gordijn, dat is zijn vlees, heen” (Hebr. 10:19, 20). Aangezien het gordijn Jezus’ vlees vertegenwoordigde, volgde hieruit dat zijn bereidwillig ondergane dood als een volmaakt, offerandelijk slachtoffer de weg opende op grond waarvan hij, door middel van zijn opstanding als een machtig geestelijk schepsel, opnieuw in de glorierijke tegenwoordigheid van zijn Vader kon verschijnen. En de apostel geeft hier duidelijk te kennen dat het slachtoffer van Jezus’ vleselijke lichaam en zijn bloed het middel vormden waardoor anderen die hun aardse loopbaan in getrouwheid tot de dood hadden geëindigd en evenals hun Hogepriester „levend [waren] gemaakt in de geest”, hem uiteindelijk in de hemelen zouden volgen. — 1 Petr. 3:18.
IN HEMELSE GEWESTEN
11. Wat wordt door de voorste afdeling van de tent afgebeeld, en hoe komen wij ertoe dit zo te begrijpen?
11 Aangezien die voorste afdeling een verborgen plaats was, die niet door niet-priesterlijke aanbidders van God gezien mocht worden en die toch niet de tegenwoordigheid van God in de hemel afbeeldde, moeten wij de conclusie trekken dat ze een schaduw was van de bijzondere positie die eerst door Jezus en later door zijn onderpriesters werd ingenomen toen zij zich nog in het vlees bevonden. Daar de onderpriesters zich de verdienste van Christus’ loskoopoffer ten nutte hebben gemaakt, hebben zij hun leven aan Jehovah opgedragen, terwijl hij, op zijn beurt, hen met een hemelse roeping heeft geroepen. Van die tijd af neemt die hemelse roeping de meest gewaardeerde plaats in hun gedachten en leven in. Opdat zij, zelfs hoewel zij nog in het vlees op aarde zijn, onder de verheerlijkte Hogepriester dienst mogen verrichten, geeft Jehovah hun een nieuwe geboorte door zijn heilige geest, waardoor hij hen tot zijn geestelijke zonen maakt en machtigt priesterlijke taken te verrichten. Zijn heilige geest die op hen komt, dient als een voorafgaand teken van het hemelse leven dat hen als beloning wacht. De apostel Petrus brengt dit als volgt onder woorden: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop, tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor u, die door Gods kracht door middel van geloof, behoed wordt tot een redding welke gereed ligt om in de laatste tijdsperiode geopenbaard te worden.” — 1 Petr. 1:3-5.
12. Wat vormt het onderscheid tussen de leden van de priesterschap onder Christus en de andere aanbidders van Jehovah, en wat is het werkelijke verschil?
12 Deze „nieuwe geboorte . . . tot een levende hoop” vormt het onderscheid tussen het beperkte aantal dat is geroepen om „priesters van God en van de Christus” in de hemelen te zijn en de grote schare andere aanbidders van God, die de hoop koesteren op een gereinigde aarde te leven wanneer het gebed „Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” volledig wordt vervuld (Matth. 6:10). Terwijl deze onderpriesters van Christus nog steeds in het vlees dienst verrichten, zien zij er niet anders uit en handelen zij niet anders dan de grote schare van Gods dienstknechten, die een aardse hoop heeft. Van Jehovah’s standpunt uit bezien, bevinden zij zich niettemin reeds in de plaats van zijn speciale bescherming, terwijl zij een kijk hebben op hun geestelijke verhouding tot God en Christus die anderen geen van allen volledig kunnen begrijpen of met hen kunnen delen. Zij weten dat zij, voordat zij uiteindelijk met Christus in de hemelen worden verenigd, hun dienst op aarde als actieve bekendmakers van Gods naam en voornemen, loyaal moeten eindigen. Voor hen geldt de kostbare belofte: „Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven.” — Openb. 2:10; 20:6.
13. Hoe beschrijven andere schriftplaatsen degenen die tot de hemelse priesterschap zijn geroepen terwijl zij nog in het vlees op aarde zijn?
13 Op de volgende wijze beschrijven andere schriftplaatsen de positie van dit priesterlijke gezelschap terwijl de leden ervan nog in het vlees voortleven: „Aan u die geheiligd zijt in eendracht met Christus Jezus, geroepen om heiligen te zijn.” „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want hij heeft ons gezegend met elke geestelijke zegen in de hemelse gewesten in eendracht met Christus.” „Maar God, die rijk aan barmhartigheid is, heeft ons wegens zijn grote liefde, waarmee hij ons heeft liefgehad, te zamen met de Christus levend gemaakt, zelfs toen wij dood waren in overtredingen — door onverdiende goedheid zijt gij gered — en hij heeft ons mede opgewekt en ons mede plaats doen nemen in de hemelse gewesten in eendracht met Christus Jezus.” Met het oog op hun krachtige hoop op een hemelse erfenis en het diepe verantwoordelijkheidsgevoel dat met deze intieme verhouding tot God en Christus gepaard gaat, is het alsof zij reeds, bij voorbaat, de plaatsen hadden ingenomen die in de hemelen voor hen waren gereserveerd. Hoe passend werd dit afgeschaduwd door de geborduurde cherubs die degenen omringden die het voorrecht hadden de voorste afdeling van de typologische tent binnen te gaan en er dienst te verrichten! — 1 Kor. 1:2; Ef. 1:3; 2:4-6.
PRIESTERLIJKE DIENSTEN
14. (a) Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat de inrichting van de tent niet zichtbaar was voor de Israëlieten? (b) Wat wordt door de lampestandaard afgebeeld?
14 Welke dienst de hemelse priesterschap zou verrichten terwijl de leden ervan nog ijverig op aarde werkzaam zouden zijn, kan aan de hand van de inrichting van die voorste afdeling van de typologische tent worden waargenomen. Aangezien de voorwerpen die zich daar bevonden alle onzichtbaar waren voor Israëlieten die bij de poort van het voorhof stonden, moeten ze dingen betekenen die geestelijk worden onderscheiden en waarvan alleen de leden van de hemelse priesterschap een volledig begrip kunnen hebben. De aangestoken zevenarmige gouden lampestandaard beeldt het geestelijke licht af dat zij door middel van Gods Woord en geest ontvangen als zij in hun geestelijke toestand hier nog op aarde dienst verrichten. Aangezien zij aldus verlicht zijn, hebben zij derhalve de opdracht ontvangen „het licht der wereld” te zijn door de verlichting die zij van God en door bemiddeling van Christus hebben ontvangen, hoog te houden en in het openbaar bekend te maken. Evenals die lampen door de olie van brandstof werden voorzien, worden de leden van de priesterschap onder Christus door Jehovah’s heilige geest verlicht, en aangezien zij nu zelf door de symbolische lampestandaard zijn verlicht, zijn zij daardoor gerechtigd de levengevende kennis van Gods wil en voornemen aan anderen door te geven (Ps. 119:105). Deze opvatting over de betekenis van de olie wordt ondersteund door het feit dat de grote Hogepriester, Christus Jezus, niet met olie werd gezalfd, maar met Gods heilige geest, zoals de apostel Petrus ons verzekert als hij zegt hoe „God hem [Jezus] met heilige geest en kracht heeft gezalfd”. — Hand. 10:38.
15, 16. Wat wordt te kennen gegeven door de toonbroden op de daarvoor bestemde tafel?
15 De van een gouden plaat voorziene tafel voor de toonbroden, waarop de twaalf ringvormige broden in twee rijen van elk zes, met geurige hars op elke rij, werden klaargelegd, verschijnt vervolgens in het beeld. Aangezien deze broden onzichtbaar waren voor degenen die zich buiten bevonden en toch een middel werden waardoor de heilige priesterschap onder Aäron van voedsel werd voorzien, beelden ze het Woord van God af waarmee de geestelijke priesterschap zich moet voeden, aangezien elk woord uit Gods mond voortkomt (Deut. 8:3; Matth. 4:4; Jer. 15:16). Ook worden wij herinnerd aan de conversatie die Jezus en zijn discipelen bij een zekere gelegenheid met elkaar voerden: „Hij zei tot hen: ’Ik heb voedsel te eten dat gij niet kent.’ Daarom zeiden de discipelen tot elkaar: ’Heeft iemand hem soms iets te eten gebracht?’ Jezus zei tot hen: ’Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig’” (Joh. 4:32-34). In die tijd was de heilige geest nog niet over die discipelen gekomen, zodat zij dit niet begrepen. Later zagen de door de geest verwekte leden van zijn priesterschap in dat de ondersteunende kracht voor hun leven als geestelijke zonen van God voortspruit uit het voedsel dat zij uit Gods Woord putten en uit de toewijding waarmee zij Jehovah’s wil voor hen ten uitvoer brengen.
16 In deze tijd komen er in verband met dit brood nog andere rijke voorzieningen van Jehovah ter ondersteuning van zijn heilige priesterschap bij ons op. Zo denken wij bijvoorbeeld aan de onafgebroken voorziening van geestelijke waarheid die voortdurend door middel van de kolommen van dit tijdschrift wordt verschaft. Christus’ onderpriesters worden thans voortdurend herinnerd aan de grote schuld van dankbaarheid die zij jegens Degene dragen die hun alle dingen rijkelijk geeft om ervan te genieten (1 Tim. 6:17). Vol waardering houden zij zich ijverig bezig met de dienst van de „ware tent”, opdat grote aantallen andere liefhebbers van waarheid en rechtvaardigheid hier voordeel van kunnen ontvangen. — 2 Tim. 4:2.
17. Wat is de betekenis van het gouden reukaltaar?
17 Het gouden reukaltaar stond onmiddellijk vóór het gordijn dat het Allerheiligste voor het oog verborg. Dit altaar bleef op dezelfde plaats staan. Er was echter wel een draagbaar „gouden reukvat”, dat de hogepriester op de verzoendag in het Allerheiligste droeg. Uit vrees te sterven, nam de hogepriester op de jaarlijkse verzoendag reukwerk met brandende kolen en vervulde hij het Allerheiligste met een wolk van reukwerk voordat hij het waagde er met het bloed van de speciale slachtoffers binnen te treden (Hebr. 9:1-7). In overeenstemming hiermee werd Jezus’ drie en een half jaar durende bediening, die tot zijn offerandelijke dood en zijn opstanding leidde, gekenmerkt door het handhaven van volmaakte rechtschapenheid te midden van de vurige hitte van vervolging en door nederige gebeden om kracht en leiding, die hij tot zijn Vader opzond (Hebr. 5:7). In het Israël uit de oudheid konden de onderpriesters op het reukaltaar in het Heilige reukwerk offeren (Luk. 1:8-10). Dienovereenkomstig moeten, wat de onderpriesters van Jezus Christus betreft, alle leden van zijn priesterschap voortdurend bidden om de mate van heilige geest die nodig is om rechtschapenheid te handhaven en toegang te verkrijgen tot de hemelse hoven. Aangezien ’het reukwerk de gebeden van de heiligen betekent’, duidt het feit dat het zich op het gouden reukaltaar bevindt op Jehovah’s voorziening voor de verenigde gebeden van deze groep van priesters onder Christus en voor het handhaven van hun rechtschapenheid op aarde. — Openb. 5:8; 1 Thess. 5:17.
ANDERE WERKELIJKHEDEN
18. Wat dienen wij met betrekking tot de betekenis van het koperen altaar te verwachten, aangezien het zich niet in de tent bevindt? Wat moet het volgens ons afbeelden?
18 Net binnen de poort van het voorhof stond het koperen altaar. Aangezien het zichtbaar was voor degenen bij de poort, dienen wij te verwachten dat het iets heel tastbaars voorstelt. Ook moet het nauw in verband gebracht worden met de offers die erop werden gebracht. Negentienhonderd jaar geleden heeft Jezus zich hier op onze aarde zichtbaar als een slachtoffer geofferd, en op grond van zijn offerandelijke dood begon hij een organisatie van gelovigen om zich heen te vergaderen, een organisatie van mensen die hij tot een heilige priesterschap zou samenvoegen waarin en door bemiddeling van wie geestelijke slachtoffers aan God gebracht zouden worden, het „slachtoffer van lof” en van goede werken (1 Petr. 2:5; Hebr. 13:15, 16). De Aäronische priesters van weleer hadden niets met dit symbolische altaar waarop Christus werd geofferd, uitstaande. — Hebr. 13:10-13.
19. Welke uitleg geeft de apostel Paulus van het koperen wasbekken in het voorhof?
19 Dat de priesters zich zichtbaar voor de toeschouwers in het grote koperen bekken wasten dat voor de tent stond, duidt op een voorziening voor de reiniging van de hemelse priesterschap, waarvan de uitwerking insgelijks voor personen hier op aarde zichtbaar zou zijn. Paulus beschrijft de gang van zaken wanneer hij schrijft dat „de Christus de gemeente [van zijn onderpriesters] heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd om haar te heiligen, haar reinigend met het bad des waters door middel van het woord, opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen aanbieden, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar dat ze heilig zou zijn en zonder smet.” De resultaten van deze progressieve reiniging moeten duidelijk in hun leven en hun activiteiten hier op aarde zichtbaar zijn. — Ef. 5:25-27.
20. Leg de betekenis uit van het voorhof van de tent.
20 Het typologische voorhof zelf vertegenwoordigt de toestand van menselijke volmaaktheid waarin Jezus zich „voor altijd” aan God offerde als „één slachtoffer voor zonden”, net als die onbevlekte stier van het zondeoffer (Hebr. 10:12). Maar hoe is dat mogelijk, zult u vragen, aangezien toch de gehele stam Levi, die de hemelse priesterschap onder Christus vertegenwoordigde, binnen die heilige omheining dienst verrichtte? Het antwoord kan worden opgemaakt uit datgene wat Paulus heeft te zeggen over de wijze waarop God handelt ten aanzien van degenen die tot het hemelse priesterschap zijn geroepen: „Maar gij zijt rein gewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God” (1 Kor. 6:11). Aangezien de geestelijke onderpriesters aldus door het bloed van Christus Jezus van de Adamitische zonde zijn gereinigd en rechtvaardig worden gerekend, alsof zij volmaakte mensen waren, wordt in hen de hoop van het geestelijke zoonschap gewekt en worden zij uitgenodigd hun toegerekende volmaakte menselijke leven in navolging van het voorbeeld van hun Hogepriester in getrouwe dienst af te leggen.
21. Waarom dient het feit dat een overblijfsel van de leden van de hemelse priesterschap op aarde tegenwoordig is, een grote aanmoediging voor ons in deze tijd te vormen?
21 Hoe blij dient het ons allen te stemmen te weten dat wij in de tijd leven waarin de laatste paar overblijvende leden van die heilige priesterschap, die hun aardse loopbaan nog niet hebben voltooid, zich onder ons bevinden! Juist door hun tegenwoordigheid worden wij in een krachtige en moedige eenheid verenigd om de kritieke tijden die nu over de aarde zijn gekomen, het hoofd te bieden. Evenals de heiligende dienst van de typologische priesters Israël gunst en goddelijke leiding schonk, kunnen ook wij de verzekering hebben dat God zich thans met onvolmaakte schepselen hier op aarde bezighoudt en dat hij er door bemiddeling van zijn priesterschap uiteindelijk voor zal zorgen dat talloze berouwvolle personen uit elke natie en stam en taal en uit elk volk toegang tot de Bron van het leven kunnen verkrijgen.
[Diagram op blz. 555]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Plattegrond van de tabernakel
ALLERHEILIGSTE
Ark
Gordijn
HEILIGE
Reukaltaar
Tafel
Lampestandaard
Afscherming
VOORHOF
Bekken
Brandofferaltaar
Poort
OOST
ZUID
WEST
NOORD