Geduld wordt rijkelijk beloond
IN DEZE wereld zijn oneerlijkheid, onrecht, onderdrukking en andere ongunstige omstandigheden aan de orde van de dag. Veel mensen maken zich hier erg kwaad over. Wanneer zij voor een bedroevende situatie komen te staan, zijn zij geneigd ongeduldig te worden en wensen zij ogenblikkelijk verlichting te ontvangen. Wat wordt er echter in werkelijkheid tot stand gebracht wanneer men boos of ongeduldig wordt?
Wanneer wij verontrust geraken of ongeduldig worden, zal dit beslist niet de wereld veranderen of menselijke onvolmaaktheid wegnemen. Zolang dit stelsel blijft voortbestaan, zullen er moeilijkheden en problemen zijn. Wanneer wij ons hier steeds weer opnieuw erg druk over maken, kunnen wij onszelf in werkelijkheid schade berokkenen. Wij kunnen ongelukkig worden en ten slotte onze gezondheid ruïneren.
Het is veel verstandiger de raad van de christelijke discipel Jakobus op te volgen: „Oefent daarom geduld . . . Ziet! De boer wacht de kostbare vrucht van de aarde af, er geduld mee oefenend totdat hij de vroege regen en de late regen krijgt.” — Jak. 5:7.
Als het op de noodzakelijke regen aankomt, kan een boer geen invloed op de kwestie uitoefenen. Hij kan planten en proberen het bouwland betrekkelijk vrij van onkruid te houden. Maar zijn gepieker over regen zal hem niet helpen een betere oogst te hebben. Te veel gepieker zou hem in werkelijkheid van een mate van kracht en vreugde kunnen beroven om zijn werk te doen. Een boer moet dus eenvoudig geduld aan de dag leggen.
Als het op geduld aankomt, hebben Gods dienstknechten uit de oudheid een schitterend voorbeeld gegeven. Nadat de discipel Jakobus de illustratie van de boer had gegeven, wees hij op de getrouwe profeten: „Broeders, neemt tot een model van het lijden van kwaad en het oefenen van geduld de profeten, die in de naam van Jehovah hebben gesproken. Ziet! Wij verklaren hen die hebben volhard, gelukkig. Gij hebt gehoord van de volharding van Job en gij hebt gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen, dat Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is.” — Jak. 5:10, 11.
De profeten die naar de natie Israël werden gezonden, ondervonden vaak een negatieve reactie. De bijbel vertelt ons: „Jehovah bleef Israël en Juda waarschuwen door bemiddeling van al zijn profeten en iedere visionair, zeggende: ’Keert van uw slechte wegen terug en onderhoudt mijn geboden, mijn inzettingen, overeenkomstig heel de wet die ik uw voorvaders heb geboden en die ik tot u heb gezonden door bemiddeling van mijn knechten, de profeten’; en zij luisterden niet” (2 Kon. 17:13, 14). Niet alleen werd er ongunstig op hun boodschap gereageerd, maar veel profeten werden gesmaad, lichamelijk mishandeld en zelfs gedood. Wegens dit schandelijke verslag van mishandeling kon Jezus over de hoofdstad Jeruzalem spreken als de stad die „de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt” (Matth. 23:37). Toch bleven deze profeten getrouw aan God en hebben zij de vervolging geduldig verduurd.
Wierp hun geduld een beloning af? Ja. Deze profeten behielden bovenal een zuiver geweten voor het aangezicht van God en hun medemensen. Zij genoten de vreugde te weten dat hun dienst Jehovah God behaagde. En hoewel zij nu dood zijn, leven zij van Gods standpunt uit bezien, terwijl het zijn voornemen is hen op te wekken (Rom. 4:17). Zij zullen de vervulling ervaren van de woorden die tot de profeet Daniël werden gesproken: „Gij zult rusten, maar gij zult opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen.” — Dan. 12:13.
Zoals de discipel Jakobus schreef, wordt door het geval van Job goed geïllustreerd dat de Allerhoogste een tedere genegenheid heeft voor degenen die geduldig volharden. Jehovah uitte zijn liefde voor Job door hem als zijn goedgekeurde dienstknecht te erkennen. Hij zei tot Jobs drie zogenaamde metgezellen: „Gij hebt niet naar waarheid over mij gesproken, zoals mijn knecht Job. Nu dan, neemt u zeven stieren en zeven rammen en gaat naar mijn knecht Job, en gij moet een brandoffer ten behoeve van u offeren; en mijn knecht Job zal zelf voor u bidden. Slechts zijn aangezicht zal ik aannemen.” — Job 42:7, 8.
Jehovah betoonde Job niet alleen liefde, maar ook barmhartigheid. In zijn mededogen maakte de Allerhoogste de rampspoed die Satan over deze getrouwe man had mogen brengen, ongedaan. En hoewel Job, zoals hijzelf erkende, in gebreke was gebleven God ten volle te verheerlijken, ontving hij wegens zijn berouwvolle houding bijzonder veel barmhartigheid (Job 42:2-6). De bijbel bericht: „Jehovah gaf voorts bovendien nog alles wat Job bezeten had, in dubbele mate. . . . hij zegende het einde van Job later meer dan zijn begin.” — Job 42:10-12.
Ook al ontvangt iemand tijdens zijn leven niet een volledige beloning voor zijn volharding, zoals in het geval van Job, zal hij het niet zonder Jehovah’s zegen stellen. Hij heeft altijd het vooruitzicht van een opstanding tot leven onder rechtvaardige toestanden. Door een krachtig geloof in deze beloning werden velen in het verleden in staat gesteld loyaal te blijven als hun leven werd bedreigd. In Hebreeën 11:35 lezen wij: „Mannen werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs [een compromis] wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken.” Omdat er een opstanding is, kan absoluut niets verhinderen dat iemand wegens geduldige volharding wordt beloond.
Iemand die geduldig onaangename dingen verduurt, is niet alleen zeker van een toekomstige ommekeer van alle ongunstige omstandigheden, maar ervaart zelfs thans beloningen. Hij bewaart een goed geweten en is blij dat hij doet wat de Schepper behaagt. Wanneer hij zich inhoudt wanneer hij wordt geërgerd, kan dit bovendien de ontwikkeling van heftige twisten beletten. Het is zoals in Spreuken 15:18 wordt gezegd: „Een woedend man verwekt twist, maar wie langzaam tot toorn is, brengt ruzie tot bedaren.”
Wat is echter het geheim om onder zware druk geduldig te blijven? De discipel Jakobus stelde een overeenkomstige vraag en gaf toen het antwoord. Hij schreef: „Lijdt iemand onder u kwaad? Laat hij blijven bidden.” — Jak. 5:13.
Door Jehovah God om hulp te smeken, ’werpen wij onze last op hem’. Als gevolg hiervan zal hij, zoals in Psalm 55:22 staat, „u schragen. Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige wankelt”. Door een studie van Gods Woord, te zamen met gebed, verkrijgen wij inzicht met betrekking tot de reden waarom de dingen in dit huidige samenstel zijn zoals ze zijn. Dit stelt ons in staat ons niet onnodig van streek te maken over dingen die niet veranderd kunnen worden. Bovendien herinnert Jehovah God ons door middel van zijn geest aan punten die wij uit zijn Woord hebben beschouwd, waardoor hij ons de geestelijke troost geeft die wij nodig hebben om onder moeilijkheden geduld te oefenen. Mocht het probleem het punt bereiken dat de situatie hopeloos schijnt, kan Jehovah zijn geest gebruiken om anderen ertoe te bewegen ons te hulp te komen. Zolang wij ons op hem verlaten, kunnen wij er zeker van zijn dat hij nooit zal toelaten dat wij geestelijk instorten en de beloning van geduldige volharding missen.
Mogen wij er derhalve mee voortgaan in een wetteloze wereld geduld te oefenen. Wij kunnen daardoor een goed geweten voor het aangezicht van God en onze medemensen bewaren, twisten tot bedaren brengen, ondanks ongunstige situaties onze vreugde bewaren en het vermijden dat onze gezondheid wordt geruïneerd doordat wij ons al te bezorgd maken over aangelegenheden die wij niet kunnen veranderen. Verder kunnen wij ook het oog gericht houden op het wonderbaarlijke vooruitzicht van eindeloos leven onder rechtvaardige toestanden. Geduld werpt werkelijk een schitterende beloning af.
„O God, verleen de koning uw eigen rechterlijke beslissingen, en uw rechtvaardigheid aan de koningszoon. Moge hij de zaak van uw volk bepleiten met rechtvaardigheid en van uw ellendigen met rechterlijke beslissingen. Laten de bergen vrede dragen voor het volk, ook de heuvels, door rechtvaardigheid. Hij richte de ellendigen van het volk, hij redde de zonen van de arme, en hij verbrijzele de bedrieger. In zijn dagen zal de rechtvaardige uitspruiten, en overvloed van vrede, totdat de maan niet meer is.” — Ps. 72:1-4, 7.