Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w58 15/7 blz. 439-446
  • Overeenkomstig de naam leven

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Overeenkomstig de naam leven
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE OPDRACHT VAN EEN CHRISTEN AAN GOD
  • DOELTREFFEND DIENEN
  • GEREGELDE GEBIEDSBEWERKING
  • De doop, een daad van geloof
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1966
  • Bent u zo ver dat u de verantwoordelijkheden van een gedoopte Getuige kunt dragen?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Een juiste kijk op het voor ons liggende werk
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Verantwoordelijkheid aanvaarden in de Nieuwe-Wereldmaatschappij
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
w58 15/7 blz. 439-446

Overeenkomstig de naam leven

„Gij moet de naam van Jehovah, uw God, niet op onwaardige wijze opnemen.” — Ex. 20:7.

1. Waardoor wordt te kennen gegeven dat een christen in zijn aanbidding vooruitstrevend moet zijn?

DE WARE aanbidding is geen overoude, nietszeggende vormendienst, maar levend, vooruitstrevend en produktief. „Het woord Gods is levend,” zegt de geïnspireerde apostel Paulus (Hebr. 4:12). In Spreuken 4:18 staat voorts: „Het pad der rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt, tot de dag in volle kracht is aangebroken.” Wij moeten in het voortgaande licht blijven wandelen. Een christen te zijn, wil daarom niet zeggen slechts bepaalde leerstellingen te leren, zich enkele levensbeginselen eigen te maken en zich dan voortaan op de aanduiding christen te laten voorstaan. Geen sprake van! Een christen moet zijn geloof beleven, de waarheid blijven bestuderen en in zijn aanbidding toepassen; bovendien moet hij produktief zijn in de juiste werken welke zijn God Jehovah lof toebrengen.

2. Wat moeten zij die het waarheidslicht aanvaarden, vermijden?

2 Wij hebben reeds bevonden dat het noodzakelijk is dat ons geloof een gedegen schriftuurlijke basis bezit en dat wij menselijke overleveringen en filosofieën, welke het waarheidslicht buitensluiten, over boord moeten zetten. Jezus zei: „Ik ben het licht der wereld. Wie mij volgt, zal geenszins in duisternis wandelen, maar het licht des levens bezitten” (Joh. 3:12). Wanneer men uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht wordt geroepen, moet men hiervoor genoeg waardering hebben om er in te blijven wandelen en niet zo nu en dan eens een uitstapje maken in de duisternis welke de wereld omgeeft (1 Petr. 2:9; Jes. 60:2, NBG). Er kan geen deelgenootschap bestaan tussen licht en duisternis. — 2 Kor. 6:14.

3. Waarom is het dringend noodzakelijk dat men zich met de Nieuwe-Wereldmaatschappij verbindt?

3 Velen zijn tot het inzicht gekomen dat de wereld gehuld is in een diepe geestelijke duisternis welke de geest der mensen verblindt; zij hebben het waarheidslicht opgevangen dat wordt weerkaatst door hen die door Jezus het „licht der wereld” werden genoemd, maar zij hebben zich niet aangesloten bij die Nieuwe-Wereldmaatschappij van lichtdragers (Matth. 5:14). Zij trachten een zogenaamd „neutraal” standpunt in te nemen, maar vergeten daarbij dat men in deze oordeelstijd nu men in de gelegenheid is de waarheid te leren kennen en zijn standpunt voor Jehovah God en zijn rechtvaardige koninkrijk in te nemen, moet kiezen tussen leven en dood (Deut. 30:15, 16). Wanneer zij de boodschap wel geloven, maar Christus niet werkelijk volgen door zich met hem en zij broeders — de gezalfde getuigen van Jehovah als groep — te verenigen, bezitter zij het licht des levens niet. Wie in het antieke Sodom niet handelend optrad, zich bij Lot en zijn gezin voegde en die verdoemde stad verliet, kon haar einde niet overleven. Geen van hen die geen acht sloegen op Noachs waarschuwende boodschap en niet met hem en zijn gezin de ark ingingen, overleefde de ramp. Zo „zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn” (Matth. 24:39). Hoe dringend noodzakelijk is het derhalve dat men zich in de korte resterende tijd verbindt met de Nieuwe-Wereldmaatschappij binnen het met de ark te vergelijken nieuwe samenstel van dingen! De Schrift legt hier krachtig de nadruk op en ware christenen zijn hiervoor dankbaar gestemd, want nu behoeft er niet de minste twijfel over te bestaan wat men moet doen om Gods goedkeuring te verwerven.

4. Hoe dient men over het bezoeken van vergaderingen te denken?

4 Zij die zich in de Nieuwe-Wereldmaatschappij bevinden, erkennen dat het in Hebreeën 10:24, 25 opgetekende vereiste een voorziening ten behoeve van hun geestelijke welzijn is. Daar staat: „Laten wij op elkaar letten tot aansporing van liefde en juiste werken, het vergaderen niet nalaten, zoals sommigen gewoon zijn, maar elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.” Jehovah heeft zijn volk een geestelijke dis van vette spijzen voorgezet, waardoor zij opgebouwd worden en krachten opdoen voor de geloofsbeproevingen waaraan zij thans het hoofd moeten bieden en die welke hen in nog grotere mate te wachten staan wanneer Gog van Magog ten aanval zal trekken in zijn „alles of niets-poging” om de geestelijk voorspoedige Nieuwe-Wereldmaatschappij uit de weg te ruimen. Tháns moeten wij de uitnodiging om vrijelijk gebruik te maken van deze geestelijke voorzieningen, van harte aannemen (Openb. 22:17). Nieuwelingen, en zelfs zij niet alleen, bemerken wellicht dat andere interesses — werelds werk, visite of andere bezigheden — geneigd zijn geregelde nieuwe-wereldomgang te verdringen. Lees echter eens nauwkeurig de raad in Efeze 5:15-17: „Ziet er . . . scherp op toe hoe gij wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, dat gij de gelegen tijd uitkoopt, daar de dagen boos zijn.” Ja, wij moeten er iets voor doen. Wij moeten er op die avonden wellicht andere bezigheden voor laten schieten. Wanneer wij als christenen ons hart echter gezet hebben op de ’nieuwe hemelen en de nieuwe aarde waarop rechtvaardigheid zal wonen,’ is het toch niet meer dan redelijk dat wij hier voortdurend van vervuld zijn en ons leven dienovereenkomstig inrichten? (2 Petr. 3:11-13). „Wordt daarom niet langer onredelijk, maar blijft vaststellen wat Jehovah’s wil is.” Het is overduidelijk wat zijn wil in deze is, want die heeft hij in zijn Woord tot uitdrukking gebracht. De redelijke christelijke handelwijze is, ons leven te richten naar het patroon dat zijn goedkeuring wegdraagt. — Rom. 12:2.

5. Welk natuurlijke verlangen koestert elk die de waarheid leert kennen?

5 Wanneer onze geest van de waarheid vervuld is, moeten wij ons wel laten leiden door een overweldigend verlangen om Jehovah God onze waardering kenbaar te maken voor zijn ontelbare, van liefderijke goedgunstigheid getuigende daden jegens zijn schepselen. Welk een geluk schenkt het ons tot zijn dienstknechten te behoren en hem exclusieve toewijding te geven. Onze reactie is dezelfde als die van de psalmist uit vroeger tijden: „O dankt Jehovah, want hij is goed, want eeuwig duurt zijn liefderijke goedgunstigheid.” Wanneer wij geen gehoor zouden geven aan dit verlangen, zouden wij ons net als Jeremia voelen, die zei dat Gods woord was als een „brandend vuur, opgesloten in mijn gebeente, . . . wel matte ik mij af om het in te houden, maar ik kon het niet” (Ps. 136:1; Jer. 20:9, NBG). Wij kunnen dit verlangen om te dienen, tonen, door via de waterdoop te symboliseren dat wij ons aan God hebben opgedragen en door daarna dienovereenkomstig te leven, door zijn wil te blijven doen.

DE OPDRACHT VAN EEN CHRISTEN AAN GOD

6. Waaruit blijkt dat het, om als christen overeenkomstig de naam te leven, nodig is zich aan God op te dragen en zich te laten dopen?

6 Duidelijk blijkt uit de bijbel dat God van ons verlangt dat wij ons aan hem opdragen en ons laten dopen. Wanneer een christen zich opdraagt, is dit de daad waardoor hij zich op grond van een plechtige overeenkomst zonder voorbehoud en onvoorwaardelijk afzondert om door bemiddeling van Christus Jezus de wil van Jehovah God te doen, zoals die in de bijbel staat vermeld en door Gods heilige geest duidelijk wordt gemaakt. Om aan te tonen dat zo’n daad juist is, behoeft men zich slechts af te vragen, ’Is het juist dat men God dient, hem exclusieve toewijding geeft, en dient men hem dit verlangen in het gebed kenbaar te maken?’ Het spreekt vanzelf dat u hierop bevestigend antwoordt. Jezus wees des Duivels voorstel tot het tegenovergestelde onomwonden van de hand, toen hij zei: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden, en voor hem alleen moet gij heilige dienst verrichten” (Luk. 4:8). Kort hiervoor zond hij het volgende gebed tot zijn Vader op, zoals lang voordien in de Psalmen reeds was voorzegd: ’Zie! hier ben ik om uw wil te doen’ (Hebr. 10:7-9). Hij maakte kenbaar dat het zijn verlangen was voor zijn Vader, Jehovah God, exclusief heilige dienst te verrichten. Als symbool van die opdrachtsgelofte werd hij door Johannes de Doper in de Jordaan gedoopt (Mark. 1:9). Hij verklaarde de enigszins aarzelende Johannes dat dit nodig was om te voldoen aan Gods rechtvaardige vereisten en Jehovah legde hiervan mede getuigenis af door de hemelen te ontsluiten en bekend te maken dat hij zijn Zoon — en dientengevolge ook zijn handelwijze — had goedgekeurd (Matth. 3:13-17). Jezus zette uiteen dat zij die zijn discipelen zouden worden, eveneens gedoopt zouden worden. — Matth. 28:19, 20.

7. Waarom laten sommigen zich niet dopen en dragen zij zich niet aan God op?

7 Met zulk een vastomlijnd precedent voor deze christelijke handelwijze zou de vraag kunnen rijzen, Wat zou iemand er van kunnen weerhouden zich aan God op te dragen en zich te laten dopen? Gemis aan rijpe christelijke liefde. Wie God liefheeft, gehoorzaamt zijn geboden (1 Joh. 5:3). Dit kan natuurlijk verschillende oorzaken hebben. Zo zijn velen zo volkomen in beslag genomen door zakelijke aangelegenheden of het najagen van de genietingen der wereld, dat er nog maar weinig tijd overblijft. In dat geval is het thans de hoogste tijd om in verband met het leven in de nieuwe wereld hun genegenheid op iets anders te richten. „Hebt de wereld niet lief noch dat wat in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; omdat alles in de wereld — de begeerte van het vlees, de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met iemands bezittingen — niet voortspruit uit de Vader maar uit de wereld. De wereld gaat bovendien voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil Gods doet, blijft tot in eeuwigheid” (1 Joh. 2:15-17). De bijbel noemt datgene waarnaar velen ziekelijk verlangen de „misleidende macht der rijkdom,” omdat men door zijn rijkdom een vals gevoel van veiligheid krijgt (Matth. 13:22). Ware veiligheid vindt men door Jehovah lief te hebben en te dienen.

8. Waarom zal iemand die God liefheeft er niet van willen afzien zich aan God op te dragen en dit door de waterdoop te symboliseren?

8 Er zijn er ook die zich liefdeloos niet aan Jehovah opdragen omdat zij denken dat zij op die manier ontkomen aan een zware lading verantwoordelijkheid en er dus ook geen rekenschap van hebben te geven. Zij willen wel graag leven in de nieuwe wereld verkrijgen, maar zijn te lui om er iets voor te doen. „De luie toont dat hij verlangend is, maar zijn ziel [heeft] niets. De ziel der íjverigen zal echter vet gemaakt worden” (Spr. 13:4). Zij zijn niet bevreesd geweest rekenschap te moeten afleggen omdat zij toen zij de gelegenheid kregen het woord van Jehovah te horen, verantwoordelijkheid kregen te dragen (Ezech. 33:7-9, NBG). Door zich aan God op te dragen, geven zij te kennen dat zij de wil Gods onderkennen en die verlangen te doen. Door zich vervolgens te laten dopen, verplichten zij zich niet nog meer, maar geven door hun gehoorzaamheid slechts te kennen dat zij meenden wat zij zeiden toen zij God zonder enig voorbehoud beloofden gehoorzaam te zijn. Zij leggen voor hun mede-christenen getuigenis af, zoals zij God reeds betuigd hebben, dat het willen dienen van God hun ernst is. Het is een daad van gehoorzaamheid van hun kant en in plaats dat zij hierdoor zwaardere verplichtingen krijgen, zegent Jehovah hen, omdat zij leven overeenkomstig de opdrachtsgelofte welke zij God reeds in hun gebed hebben kenbaar gemaakt.

9. Wat ontbreekt in werkelijkheid wanneer men beweert dat men zich niet aan God opdraagt omdat men nog geen kennis genoeg heeft, en uit welke schriftuurplaatsen blijkt dit?

9 Anderen zijn wellicht bevreesd om zich aan God op te dragen omdat zij denken dat zij nog niet ver genoeg zijn, dat zij nog niet genoeg weten om anderen iets uit de bijbel te kunnen vertellen. Is het echter alleen maar gebrek aan kennis? De in het achtste hoofdstuk van Handelingen genoemde Ethiopische eunuch was bereid om nadat Filippus hem in de wagen het een en ander verteld had, zijn opdracht aan Jehovah te symboliseren. Een door Jezus gereinigde melaatse was zo van dankbaarheid vervuld, dat hij het niet voor zich kon houden maar ’het alom begon bekend te maken en het bericht begon te verbreiden’ (Mark. 1:40-45). Hij kon beslist niet alle vragen van hen met wie hij sprak beantwoorden, maar hij wist dat dit het mooiste was wat hij ooit had meegemaakt en hij kon anderen toch immers vertellen waar zij er meer over te weten konden komen! Zij wisten wellicht niet overal antwoord op, maar hun hart vloeide over van dankbaarheid voor wat zij gehoord en ervaren hadden. Vrees snoerde hún mond niet. „Er is in liefde geen vrees, maar volmaakte liefde werpt vrees buiten, want vrees legt een beperking op” (1 Joh. 4:18). Niet een hoofd vol antwoorden maar een hart vol liefde beweegt iemand er toe Gods geboden te gehoorzamen. Om leven in de nieuwe wereld te verwerven, moeten wij die soort van liefde bezitten. „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met geheel uw kracht en met geheel uw geest,’ en, ’uw naaste als uzelf.’ . . . ’blijf dit doen en gij zult leven verkrijgen.’” — Luk. 10:25-28.

DOELTREFFEND DIENEN

10. Hoe moet de velddienst worden verricht om voor Jehovah aanvaardbaar te kunnen zijn?

10 De dienstinstructies voor christenen in deze tijd van het einde staan opgetekend in Mattheüs 24:14: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de hele bewoonde aarde worden gepredikt, om alle natiën getuigenis te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.” Allen die Christus liefdevol gehoorzamen, vinden het een voorrecht om aan deze evangeliebediening deel te nemen. Door deze deelname ’brengen zij God een offerande des lofs, namelijk, de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekend maken’ (Hebr. 13:15). Deze offeranden kunnen niet zo te hooi en te gras aangeboden worden, maar daar wij in Gods dienst staan, moeten wij ze op een hem welgevallige wijze tot hem brengen. Of iemands dienst al dan niet aanvaardbaar is, kan niet worden opgemaakt door die met die van zijn broeders en zusters te vergelijken; dit kan slechts bepaald worden door datgene wat men doet en wat men kan doen met elkaar te vergelijken. Jezus gaf te kennen dat een arme weduwe die slechts twee muntstukken die maar weinig waard waren in de tempel aanbood, meer had gegeven dan de rijken, omdat zij haar „gehele levensonderhoud” had gegeven (Mark. 12:44). Hoe belangrijk is het derhalve dat wij wanneer wij God onze offerande des lof brengen, alles geven!

11. Waardoor wordt goed te kennen gegeven dat de prediking vrucht heeft afgeworpen, en waarom is dit zo belangrijk?

11 Christus Jezus toonde wat iemands dienst voor God nog meer welgevallig doet zijn. „Hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vruchten blijft dragen en er blijk van geeft mijn discipelen te zijn” (Joh. 15:8). Alleen maar zaad zaaien is niet hetzelfde als vrucht dragen. Het waarheidszaad moet natgemaakt en bewerkt worden en tot een volwassen plant opgroeien om vruchten te kunnen dragen. Wanneer het waarheidszaad ten gevolge van onze prediking wortel schiet en men het verzorgt totdat het tot een vruchten voortbrengende plant uitgroeit, wordt Jehovah door onze prediking verheerlijkt, omdat er meer lofzangers door worden voortgebracht. Elke gemeente en iedereen individueel in Jehovah’s dienst doet er goed aan zich eens af te vragen, ’Kan ik bogen op een oogst van lof bereidende predikers die zich aan God hebben opgedragen, als bewijs dat de bediening produktief is geweest ten aanzien van het brengen van lof aan Jehovah?’ Paulus kon dat en hij zei: „Het is openbaar geworden dat gij een brief van Christus zijt, geschreven door ons als dienaren, niet met inkt maar met geest van de levende God, niet op stenen maar op vleselijke tafelen, op harten” (2 Kor. 3:3). Wanneer wij zo’n aanbevelingsbrief niet bezitten, doen wij er, in plaats van de in dit opzicht improduktieve bediening voort te zetten, goed aan onszelf en onze dienst eens aan een onderzoek te onderwerpen, om na te gaan waarin wij ons zouden kunnen verbeteren.

12. Welke door Jezus aan de dag gelegde hoedanigheid, welke christenen hebben overgenomen, sterkt hen om ondanks tegenstand te blijven prediken?

12 Jezus toonde aan dat het tweede van de twee grote geboden is, onze naaste als onszelf lief te hebben. Hij praatte er niet alleen over, maar bracht het ook in praktijk. Hij had mededogen met de menigten tot wie hij predikte, omdat zij, zoals hij zei „gestroopt en toegetakeld waren als schapen zonder herder” (Matth. 9:36). Zijn hart ging naar hen uit en die liefde trok hen die rechtvaardig gezind waren. Zo is het ook met zijn discipelen gesteld. Men moet toegeven dat zij zijn discipelen zijn, omdat zij de duurzame hoedanigheid der liefde aan de dag leggen (Joh. 13:35). Keer op keer gaan zij weer uit godvruchtige belangstelling voor de schapen van de Meester naar de huizen terug om er bij de bewoners op aan te dringen ’zich met God te verzoenen’ (2 Kor. 5:20). O ja, men heeft hen wellicht koel bejegend of de deur de laatste keer voor hun neus dichtgegooid, maar ’liefde is lankmoedig. Ze is niet op eigenbelang uit, wordt niet geërgerd. Ze rekent het onrecht niet toe’ (1 Kor. 13:4, 5). Daar zij er door liefde toe bewogen worden naar de huizen te gaan, zijn zij wanneer zij herhaaldelijk bij de mensen komen, nog even bereid hen te helpen leven in de nieuwe wereld te verkrijgen als bij hun eerste bezoek. Door deze hoedanigheid mijden zij gebieden of huizen waar zij in het verleden wellicht niet gastvrij zijn ontvangen, niet, noch geven zij aan bepaalde soorten gebied de voorkeur boven andere. Ook al wordt hun boodschap herhaaldelijk afgewezen, ze blijven optimistisch. Zij hebben hun best gedaan om de boodschap voor te bereiden en goed aan te bieden en weten dat de schapen de stem van de Meester kennen en er op zullen reageren, en het schenkt hun vreugde wanneer zij duidelijk het scheidingswerk zien, dat thans onder leiding van de Koning Christus Jezus ten gevolge van de prediking van zijn gezalfde broeders en hun metgezellen uit de andere schapen wordt verricht (Matth. 25:31-33). Hoe blij zijn zij wanneer iemand de waarheid aanneemt en zich bij des Heren schapen voegt! Wanneer zij gedaan hebben wat zij konden in verband met de voorbereiding en waar mogelijk de boodschap aanbieden, worden zij niet ontmoedigd wanneer zij spotters tegenkomen die het goede nieuws van de hand wijzen, maar dit sterkt hun geloof, omdat zij weten dat hierdoor de profetie in vervulling gaat. — 2 Petr. 3:3, 4.

GEREGELDE GEBIEDSBEWERKING

13, 14. (a) Welke situatie is er op vele plaatsen ontstaan doordat de predikers zo ijverig gepredikt hebben? (b) Welke overeenkomstige situatie bestond er in de gemeente Jeruzalem uit de eerste eeuw?

13 Ongeveer veertig jaar nu al sinds de Here Jehovah met zijn Boodschapper des verbonds tot de geestelijke tempel ten oordeel kwam, zijn Jehovah’s getrouwe getuigen, in vervulling van het visioen van de in linnen geklede man met de schrijversinktkoker aan zijn zijde, door de landen getrokken (Ezech. 9:1-11, NBG). In sommige plaatsen zijn zij keer op keer bij dezelfde huizen geweest, soms misschien wel eens in de veertien dagen. Wellicht vertellen de bewoners hun dat zij de boodschap al gehoord hebben en klagen de geestelijken dat zij het land met hun leer over Jehovah God en zijn koninkrijk hebben vervuld. In veel plaatsen bemerken Jehovah’s getuigen dat men over het algemeen onverschillig of zelfs openlijk vijandig tegenover hun boodschap staat. Kunnen zij op grond hiervan het werk niet als gedaan beschouwen?

14 Zij die zich in een dergelijke toestand bevinden, doen er goed aan de situatie van onze broeders en zusters in de gemeente Jeruzalem uit de eerste eeuw eens in ogenschouw te nemen. Het predikingswerk werd zo intensief verricht dat de broeders voor de tweede maal voor de Hoge Raad werden gedaagd en daar deze scherpe berisping kregen: „Wij hebben u uitdrukkelijk bevolen niet te blijven leren op basis van deze naam, en nochtans, ziet! gij hebt Jeruzalem met uw leer vervuld, en gij zijt vast besloten het bloed van deze man over ons te brengen.” Velen stelden het niet op prijs dat zij herhaaldelijk werden bezocht, maar schonk dit de apostelen de vrijheid op te houden met deze dienst? Neen, als ware christenen en dienstknechten Gods konden zij dit niet. Hun antwoord voor het hof luidde eenvoudig: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Hand. 5:28, 29.

15, 16. (a) Hoe intensief bewerkten zij hun gebied? (b) Wat waren de resultaten, en hoe was dit mogelijk?

15 Neem eens in ogenschouw welke toestanden er in die gemeente heersten. Toen op Pinksteren de heilige geest werd uitgestort, begon de grote predikingsveldtocht in Jeruzalem met een groep van 120 personen die Gods heilige geest hadden ontvangen en er nadien toe bewogen werden te gaan werken. Het sprak vanzelf dat Jeruzalem hun toewijzing was. Hoe groot was die stad? Het schijnt dat ze toentertijd van noord tot zuid ongeveer 1200 meter en van oost tot west een 780 meter breed was. Jeruzalem was dus nog geen hele kilometer in het vierkant en daarbij inbegrepen waren dan nog de uitgestrekte tempelterreinen. Door de nauwe straatjes en huizen met verschillende verdiepingen woonden er natuurlijk toch nog wel heel wat mensen. Stelt u zich deze situatie eens voor. Dit gebied was te vergelijken met ongeveer tweeënzeventig huizenblokken in een hedendaagse stad, zodat elke prediker niet veel meer dan een half blok had om in te werken. Is het gebied waarin u getuigenis kunt geven even dicht bezaaid met Koninkrijkspredikers?

16 Het werk stond echter niet stil, want op die gedenkwaardige Pinksterdag ’werden er ongeveer drieduizend zielen aan hun rijen toegevoegd.’ Met deze grote toevloed van gelovigen, die verlangend waren over de waarheid te spreken, werd er een geweldig getuigenis in hun toewijzing gegeven. „Terzelfder tijd bleef Jehovah degenen die werden gered, dagelijks aan hen toevoegen.” De gemeente breidde zich zo uit dat ze ten slotte uit ’ongeveer vijfduizend mensen’ bestond. Nog hield het werk niet op, maar „het woord bleef groeien en het aantal discipelen bleef zich in Jeruzalem zeer vermenigvuldigen, en een grote schare priesters begon het geloof gehoorzaam te worden” (Hand. 2:41, 47; 4:4; 6:7). Hoe kwam het dat er zo’n geweldige uitbreiding was? Doodeenvoudig omdat zij ’God meer gehoorzaamden dan mensen.’ Hun tegenstanders verzochten hen er mee op te houden. Vanuit menselijk standpunt bezien werd het gebied te vaak bewerkt. Het werk werd echter onder leiding van Gods geest verricht; men volgde zijn leiding, plantte ijverig en gaf water, en God gaf de wasdom.

17. (a) Hoe hebben Jehovah’s getuigen veel consideratie met hun naasten getoond door hen herhaaldelijk te bezoeken? (b) Dienen zij nu in gebieden welke vaak zijn bewerkt hun tempo te verlagen?

17 Dienen wij echter geen rekening te houden met de verlangens der mensen? Ja, en dat doen Jehovah’s getuigen wanneer zij hun belangstelling voor hun naasten boven hun eigen gemak stellen en ondanks nare reacties, onverschilligheid, slecht weer of zelfs verbodsbepalingen ten aanzien van hun werk en op gevaar van gevangenisstraf of zelfs de dood, voortgaan. Zij weten dat slechts zij die het merkteken in de zetel van hun verstand willen ontvangen — omdat zij de boodschap hebben gehoord en aanvaard en in geloof dienovereenkomstig hebben gehandeld — de komende strijd van Armageddon zullen overleven. Uit liefde voor hun naasten dringen zij er bij hen op aan ’zich met God te verzoenen.’ Evenals in de dagen van Ezechiël uit de oudheid gebiedt God zijn dienstknechten thans: „Gij, spreek mijn woorden tot hen, of zij horen dan wel het nalaten” (Ezech. 2:7, NBG). Zij die reageren op de boodschap en het merkteken van de „man in linnen”-klasse ontvangen, worden beschreven als „een grote schare, die door geen enkel mens geteld kon worden” (Openb. 7:9). Daar Jehovah’s getuigen zich hier terdege van bewust zijn, waagt geen hunner het te zeggen dat het werk in hun gebied gedaan is, dat er geen schapen meer te vinden zijn. Zij zijn blij dat zij mogen blijven prediken, totdat Jehovah zegt dat het voldoende is door ’de steden zonder inwoner’ te maken. — Jes. 6:11, NBG.

18. Wat is noodzakelijk voor groei in de christelijke gemeente en welke juiste handelwijze moet er dus aan de dag gelegd worden?

18 Jehovah’s getuigen zijn er zich van bewust dat niet zij maar God zijn organisatie doet groeien (1 Kor. 3:6). Wanneer zij dus nagaan hoe zij hun bediening kunnen verbeteren, denken zij er niet aan menselijke ideeën en plannen voor het bijeenbrengen van personen en opbouwen van een geweldige organisatie, tot de hunne te maken. Het is Gods organisatie en alleen voor hen die hij er toe trekt — doordat zij zachtmoedig zijn en liefde voor hem, zijn Zoon en zijn koninkrijk hebben en in geloof naar zijn Woord luisteren — is er plaats in. Daar Jehovah zijn werk volbrengt door zijn geest, heeft zijn volk graag dat uit de voortgebrachte vruchten blijkt dat die geest in hun prediking werkzaam is. Is dat niet het geval, dan gaan zij na op welke manier Christus Jezus te werk ging en trachten hem nog nauwgezetter na te volgen. Doordat zij zich aldus door de bijbel, welke onder inspiratie van heilige geest werd opgetekend, laten leiden, geven zij Gods geest de gelegenheid vrijelijker in hun leven werkzaam te zijn, waardoor hun bediening vruchten voortbrengt en God wordt geëerd.

19. Waardoor zullen wij de meeste resultaten in onze evangeliebediening krijgen, en waarom?

19 Zij die tot christelijke rijpheid gegroeid zijn, zijn door de Schrift en doordat duidelijk merkbaar is dat Jehovah’s gunst op zijn getrouwe en beleidvolle slaaf rust, tot het inzicht gekomen dat Jehovah met zijn volk als organisatie in contact treedt en dat zijn geest in samenwerking met die organisatie werkzaam is (Matth. 24:45-47). Wanneer zij derhalve nagaan welke factoren van invloed zijn op de groei van hun gemeente, weten zij dat een belangrijk punt is, hoe zij reageren op de instructies welke zij geregeld via De Wachttoren, de Koninkrijksdienst en andere theocratische publikaties en op vergaderingen ontvangen. Daar die heilige geest Gods in samenwerking met de organisatie werkzaam is, kan hij slechts vrijelijk toegang hebben in de mate dat de plaatselijke opzieners, assistent-dienaren in een geestelijk ambt en individuele predikers reageren op de raad welke via de theocratische organisatie tot hen komt. Zij die van mening zijn dat er geen resultaten worden gezien in de uitbreiding van de ware aanbidding in hun toewijzing in een mate als verwacht kon worden, doen er goed aan deze factoren nog eens de revue te laten passeren, een negatieve of defaitistische houding opzij te zetten en optimistisch alle door de theocratische organisatie voorgestelde voorzieningen te activeren. Wanneer wij ijverig planten en water geven en Jehovah’s leiding door middel van zijn Woord en communicatiekanaal volgen, zal hij onze krachtsinspanningen met groei zegenen, totdat al zijn schapen veilig in zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij zijn bijeenvergaderd.

20, 21. (a) Wat voor regelingen kunnen wij treffen om onze evangeliebediening uit te breiden? (b) Hoe dienen wij de aan onze zorgen toevertrouwde dienstvoorrechten te beschouwen?

20 In deze kritieke tijd, nu de oude wereld onder Satan de tijd van haar volledige vernietiging door toedoen van Jehovah’s Oordeelsvoltrekker-Zoon, Christus Jezus, ras nadert, is het van levensbelang dat wij leven overeenkomstig de naam welke wij als christelijke getuigen van Jehovah dragen, zodat zal blijken dat wij de gunst van Jehovah en zijn Zoon bezitten. Als christelijker dienstknechten Gods is ons levensdoel onze God Jehovah exclusieve toewijding te geven. Dat mogen wij nimmer uit het oog verliezen, maar wij dienen ons leven altijd dienovereenkomstig in te richten. Wanneer wij eenmaal het pad der rechtvaardigheid zijn gaan bewandelen, moeten wij daarvan nimmer terugkeren.

21 Wanneer u zich aan God heeft opgedragen om hem te dienen, dient u zich door uw beslissing dienaangaande te laten leiden. In plaats van verdere verplichtingen op u te nemen waardoor u afgeleid zult worden van uw evangeliebediening, moet u er veeleer altijd op uit zijn alle gelegenheden aan te grijpen om uw waarheidskennis te vergroten en meerdere dienstvoorrechten te aanvaarden. Wellicht kunt u uw aangelegenheden zo regelen, dat u als gemeenteverkondiger meer tijd aan de prediking besteedt; misschien is het zelfs mogelijk dat u met uw gezinsleden naar een gebied verhuist waar hulp zeer noodzakelijk is. Wanneer u dat kunt, moet het ook uw wens zijn dit te doen. De mogelijkheid bestaat misschien dat u uw leven zo kunt inrichten dat u de glorierijke schat van de volle-tijd-dienst als pionier verwerft, naar de Gileadschool gaat en een zendingstoewijzing krijgt of een taak krijgt als lid van de Bethelfamilie. Wanneer u eenmaal een stap voorwaarts hebt gedaan, moet u het vaste besluit nemen uw dienstvoorrechten te behouden. Het is gemakkelijk om er tussenuit te stappen en een ander het werk te laten overnemen, maar in de bijbel treft u voorbeelden aan van getrouwe dienstknechten die aan het hun toegewezen werk bleven. Uit niets blijkt dat Jezus een diensttoewijzing half voltooide, alhoewel hij door zijn getrouwheid met meerdere en grotere dienstvoorrechten is gezegend. Toen Abraham vijfenzeventig jaar was, aanvaardde hij een buitenlandse diensttoewijzing van Jehovah en volhardde hierin tot hij op honderd vijfenzeventig jarige leeftijd stierf. Moge iedereen die met de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen is verbonden, vast besloten zijn die voorbeelden van getrouwe volharding na te volgen. Laten wij wanneer wij eenmaal in de wedloop zijn gestart, met volharding de voor ons liggende race uitlopen, daarbij het door Christus Jezus, die Gods goedkeuring wegdraagt — gebaande pad volgend. — Hebr. 12:1, 2.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen