Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w77 1/3 blz. 146-151
  • Personen terechtwijzen die zonde beoefenen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Personen terechtwijzen die zonde beoefenen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • VASTSTELLEN WIE ’BEOEFENAARS’ VAN ZONDE ZIJN
  • NIET TERUGHOUDEND ZIJN DE NODIGE HULP TE ZOEKEN
  • EVENWICHTIG ZIJN EN EEN GOED OORDEEL GEBRUIKEN OM DE NOODZAAK TE BEOORDELEN
  • MET ALLE LANKMOEDIGHEID EN KUNST VAN ONDERWIJZEN TERECHTWIJZEN
  • ’Terechtwijzingen zijn de weg des levens’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
  • Berouw waardoor men tot God wordt teruggeleid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • „Voor alle aanwezigen” terechtwijzen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Oprecht berouw — Hoe kan het herkend worden?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
w77 1/3 blz. 146-151

Personen terechtwijzen die zonde beoefenen

„Wijs personen die zonde beoefenen, voor alle aanwezigen terecht, opdat ook de overigen vrees mogen hebben.” — 1 Tim. 5:20.

1, 2. Welke instructies gaf Paulus aan Timótheüs toen Timótheüs in Efeze was, en welke vragen doet dit rijzen?

TOEN de apostel Paulus zijn medewerker Timótheüs raad gaf over de wijze waarop hij problemen in Éfeze moest aanpakken, waar sommigen vruchteloze discussies voerden en tegenstrijdige leerstellingen te berde brachten, zei hij onder andere: „Wijs personen die zonde beoefenen, voor alle aanwezigen terecht, opdat ook de overigen vrees mogen hebben.” — 1 Tim. 5:20; 1:3-7; 6:3-5.

2 Wat bedoelde de apostel met „zonde beoefenen”? Wordt iemand die zich meer dan eens aan een overtreding schuldig maakt, automatisch een ’beoefenaar’ van zonde?

VASTSTELLEN WIE ’BEOEFENAARS’ VAN ZONDE ZIJN

3, 4. Wat betekent de Griekse uitdrukking die Paulus hier gebruikte, en hoe luiden sommige vertalingen derhalve?

3 Wanneer wij teruggaan naar de taal waarin Paulus schreef (Grieks), bemerken wij dat de uitdrukking „zonde beoefenen” hamartanontas is, het tegenwoordig (actief) deelwoord van het werkwoord „zondigen” in het Grieks. Wat zegt dat ons? Merk op wat bijbelcommentaren zeggen (cursiveringen toegevoegd voor nadruk):

The Expositors’ Greek Testament zegt: „ . . . het gebruik van het tegenwoordig deelwoord suggereert dat er sprake is van gewoontezondaars. . . . Paulus spreekt hier over verstokte zondaars.”

In Schaff-Lange’s Critical Doctrinal and Homiletical Commentary wordt verklaard: „De zondige personen worden afgebeeld als mensen die toentertijd nog steeds in zonde leefden, aangezien de tegenwoordige tijd [van het werkwoord] wordt gebruikt, terwijl anders de voltooide tijd verwacht zou worden.”

4 De werkwoordsvorm die Paulus gebruikte, beschrijft derhalve een werking die aan de gang is, niet een werking die reeds afgelopen is, en heeft betrekking op een handelwijze die voortduurt, niet op een handelwijze die men heeft laten varen. In erkenning hiervan vindt men deze tekst in verschillende bijbelvertalingen als volgt weergegeven:

Statenvertaling: „Die zondigen . . .”

Willibrordvertaling: „Die zich misdragen . . .”

Het Nieuwe Testament in de omgangstaal: „Degenen die verkeerd doen . . .”

Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap: „Wie in zonde leven . . .”

Revised Standard Version: „Degenen . . . die in zonde volharden . . .”

5. (a) Waartoe leidt herhaling van zonde? (b) Wat vormt niettemin de belangrijkste factor om te bepalen wie terecht worden beschreven als „personen die zonde beoefenen”?

5 Er kan geen twijfel over bestaan dat elke keer dat een zonde wordt herhaald, de ernst van het kwaaddoen toeneemt. En iedereen die gedurende een langdurige periode zondigt, maakt er beslist een gewoonte van. Op grond van de inlichtingen die reeds eerder zijn verstrekt, kunnen wij echter zien waarom louter het feit dat iemand meer dan eens, misschien twee of drie keer, een bepaalde overtreding heeft begaan, hem niet vanzelf in de categorie plaatst van degenen die Paulus beschrijft als „personen die zonde beoefenen”. De belangrijke vraag is: Heeft de persoon het kwaad de rug toegekeerd door het te laten varen? Of is het iets wat nog voortduurt, een handelwijze waarin wordt volhard? Indien het laatste het geval is, is de beschrijving van de apostel op de persoon van toepassing.

6, 7. Hoe illustreert Matthéüs 7:7 wat met het ’beoefenen’ van iets wordt bedoeld?

6 Dit punt wordt door andere teksten waarin de tegenwoordige vorm van de Griekse werkwoorden wordt gebruikt, geïllustreerd. In Matthéüs 7:7 bijvoorbeeld komt in het Grieks driemaal de tegenwoordige (imperatieve) vorm van het werkwoord voor, hetgeen in de Nieuwe-Wereldvertaling als volgt wordt weergegeven:

„Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en u zal opengedaan worden.”

7 Jezus bedoelde beslist niet dat zolang wij God maar meer dan één keer — misschien een aantal keren — om iets vragen, wij daardoor aan deze aansporing voldoen. Neen, maar wij moeten blijven vragen, zoeken en kloppen en moeten hierin volharden.

8. Wie worden derhalve in 1 Timotheüs 5:20 bedoeld, en wie niet?

8 In 1 Timótheüs 5:20 wordt dus gesproken over zondigen waarvoor men voor alle aanwezigen terechtgewezen moet worden vanwege het feit dat men in die zondige handelwijze volhardt en ze niet laat varen. Hieruit valt op te maken dat de apostel geen personen beschrijft die misschien eenmaal of vaker de een of andere verkeerde daad hebben begaan maar die daarna berouw hebben gehad en het kwaad werkelijk de rug hebben toegekeerd.

NIET TERUGHOUDEND ZIJN DE NODIGE HULP TE ZOEKEN

9. Wat toont aan dat een berouwvolle kwaaddoener nooit terughoudend moet zijn de hulp van christelijke ouderlingen in te roepen?

9 Bestaat er voor een lid van de gemeente die in enig kwaaddoen is vervallen, hetzij van seksuele aard of enige andere soort van onjuist gedrag, en die oprecht berouw over zijn kwaaddoen heeft, dan enige reden voor te aarzelen de hulp van de ouderlingen in te roepen ten einde gesterkt te worden zodat hij zich niet meer aan een dergelijk kwaaddoen schuldig zal maken? Merk op welke raad de discipel Jakobus als antwoord hierop in Jakobus 5:14-16 geeft:

„Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente tot zich roepen, en laten zij over hem bidden, hem met olie inwrijvend in de naam van Jehovah. En het gebed des geloofs zal degene die zich niet wel voelt beter maken, en Jehovah zal hem oprichten. En als hij zonden [meervoud, waaruit blijkt dat het om meer dan één voorval van zondigen kan gaan] heeft begaan, zal het hem vergeven worden. Belijdt elkaar daarom openlijk uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij gezond gemaakt moogt worden.” — Vergelijk Psalm 41:1-4

10, 11. (a) Welke uitwerking dient het op de berouwvolle overtreder te hebben te weten dat de ouderlingen het verlangen hebben hem ’gezond te maken’? (b) Illustreer dit.

10 Wat vormt het voor een oprecht berouwvolle overtreder een aanmoediging om ’openlijk zonden aan elkaar te belijden’ indien hij weet dat degenen aan wie hij zijn zonde belijdt, er voornamelijk in geïnteresseerd zijn hem te helpen „gezond gemaakt” te worden van zijn geestelijke kwaal. Zou zo’n berouwvolle persoon daarentegen van mening zijn dat zij hem automatisch zouden behandelen als iemand die het verdient ten overstaan van de hele gemeente als een ’beoefenaar van zonde’ berispt te worden, dan zou de uitwerking heel anders kunnen zijn.

11 Ter illustratie: Een man die zich voordat hij een christen werd, af en toe te buiten ging aan alcoholische dranken, zou gedurende een periode van enkele dagen alleen thuis kunnen zijn. Gedurende die tijd zou hij zich zo te buiten kunnen gaan aan het drinken van wijn of bier dat hij dronken wordt, hetgeen misschien tweemaal binnen een paar dagen gebeurt. Daarna kan hij zich heel beschaamd voelen en oprecht spijt hebben over wat hij heeft gedaan. Beseffend dat hij in zijn oude wegen begon terug te vallen, zou hij misschien heel graag de hulp van de ouderlingen willen inroepen ten einde gesterkt te worden in zijn besluit zich niet nogmaals aan het kwaad schuldig te maken. Als hij van mening was dat omdat het kwaad meer dan eenmaal was bedreven, de ouderlingen het automatisch noodzakelijk zouden achten zijn overtreding aan de gemeente bekend te maken, zou hij ten zeerste kunnen aarzelen hun hulp in te roepen.

12. Welke barrière dient niet te bestaan, en waardoor zal worden voorkomen dat deze wordt opgetrokken?

12 Als gevolg van zo’n houding zou er een barrière geschapen kunnen worden tussen de gemeentelijke herders en degenen die hun hulp ernstig nodig hebben om een neiging tot voortdurend kwaaddoen te overwinnen. Zou daarentegen het vertrouwen bestaan dat de ouderlingen iemands oprechtheid om het kwaad de rug toe te keren en er nooit meer in te willen terugvallen, in aanmerking zullen nemen, dan zou dit beslist een aanmoediging vormen om naar de ouderlingen toe te gaan en gunstig op hun hulp te reageren, net zoals een ziek schaap dankbaar op de hulp van zijn herder zou reageren. — Vergelijk Psalm 23:1-5 met Ezechiël 34:4.

13. Waarom zullen ouderlingen af en toe het initiatief moeten nemen met betrekking tot een persoon die een overtreding begaat?

13 Misschien horen de ouderlingen uit een andere bron dan die van de betrokken persoon over een ernstige overtreding. Als herders zal hun zorg voor de geestelijke gezondheid van dit lid van de kudde hen ertoe bewegen met hem te spreken over wat zij hebben gehoord. Zij bemerken misschien dat hij hun hulp waardeert maar deze niet heeft gezocht omdat hij bedeesd was of zich te veel schaamde of om overeenkomstige persoonlijke redenen. Misschien bemerken zij zelfs wel dat hij reeds berouw heeft van het kwaad en met de verkeerde handelwijze is opgehouden.

14. Wat zullen de ouderlingen, indien zij ervan overtuigd zijn dat de overtreder grondig door zijn eigen hart is terechtgewezen, niettemin doen?

14 Wanneer de ouderlingen ervan overtuigd zijn dat zo iemand werkelijk door zijn eigen hart en geweten en door de kracht van Gods Woord is terechtgewezen, kunnen hun krachtsinspanningen erop gericht zijn die persoon op te bouwen zodat hij geestelijk gezond wordt. Zij zullen gezonde schriftuurlijke raad geven die bedoeld is de berouwvolle persoon te versterken, zodat hij het kwaad niet zal herhalen, en zullen hem van de ernst van de situatie doordringen. Zij zullen hem helpen des te vollediger te beseffen hoe gevaarlijk het is zelfs maar een ogenblik zijn waakzaamheid te verliezen en hoe noodzakelijk het is ’met vrees en beven zijn eigen redding te blijven bewerken’. — Fil. 2:12.

EVENWICHTIG ZIJN EN EEN GOED OORDEEL GEBRUIKEN OM DE NOODZAAK TE BEOORDELEN

15. Waardoor wordt derhalve bepaald in welke richting de krachtsinspanningen van de ouderlingen zullen gaan?

15 In alle gevallen van ernstig kwaaddoen — ongeacht of de berouwvolle persoon de hulp van de ouderlingen zoekt of dat zij, in plaats daarvan, naar hem toe gaan — zullen de gemeentelijke ouderlingen er echter van overtuigd moeten zijn dat de persoon oprecht berouw heeft en dat hij er ernstig naar streeft een juiste handelwijze te volgen. Heeft het hart van de persoon hem echter niet terechtgewezen en hem er niet toe bewogen het kwaad te laten varen, dan hebben de ouderlingen de plicht te trachten hem erbij te helpen deze noodzakelijke dingen tot stand te brengen.

16. Kan iemand die een zonde slechts één keer begaat een ’beoefenaar’ van die zonde zijn? Zo ja, hoe?

16 Hoewel het aantal keren dat iemand een overtreding heeft begaan, dus beslist een ernstige factor is die in aanmerking genomen en overwogen moet worden, is dit niet in alle gevallen de beslissende factor waardoor wordt bepaald of iemand een schriftuurlijke terechtwijzing nodig heeft. Iemand zou slechts één keer hoererij bedreven kunnen hebben. Indien hij echter geen oprecht berouw van dat kwaad heeft, is hij nog steeds een ’beoefenaar’ van hoererij. Hoe dat zo? Doordat hij die verkeerde handelwijze niet in zijn hart heeft verworpen of afgewezen. Jezus zei dat een man die met hartstochtelijke gevoelens naar een vrouw keek, in zijn hart overspel met haar bedreef (Matth. 5:28). Indien iemand dus nog altijd met een mate van genoegen op een zondige daad terugkijkt, in plaats dat hij deze daad verafschuwt en diep betreurt en vastbesloten is ervoor te zorgen dat hij deze niet herhaalt, heeft hij die zonde nog steeds in zijn hart. Hij is niet door Gods vergevensgezindheid via Jezus Christus, van zonde gereinigd en is dus nog steeds onrein (1 Joh. 1:9; 2:1). Naar alle waarschijnlijkheid zal hij dat kwaad opnieuw bedrijven als de gelegenheid daartoe zich voordoet en hij het ongestraft meent te kunnen doen.

17. Vooral ten aanzien van wie moeten ouderlingen grote voorzichtigheid betrachten met betrekking tot beweringen van berouw?

17 Wanneer blijkt dat de persoon zich schuldig heeft gemaakt aan huichelarij, liegen en moedwillige pogingen om te bedriegen, of wanneer het duidelijk is dat de verkeerde daad is voorafgegaan door weloverwogen plannen, misschien op een koude, berekenende wijze, hebben ouderlingen derhalve goede redenen om beweringen van berouw zorgvuldig te beoordelen. Zijn situatie verschilt totaal van die van iemand die ten gevolge van menselijke zwakheden onder de onverwachte druk van bepaalde verleidelijke omstandigheden zwicht. Een ter zake dienend voorbeeld is dat van Ananías en zijn vrouw Saffíra, die samen plannen maakten om te bedriegen en de ’verkeerde daad in hun hart hadden voorgenomen’. — Hand. 5:1-11.

18. (a) Wanneer het kwaaddoen op een flagrante, onbeschaamde wijze wordt begaan, moeten ouderlingen dan aarzelen tot uitsluiting uit de gemeente over te gaan? Waardoor wordt dit aangetoond? (b) Wanneer iemand die rechtvaardige maatstaven openlijk heeft getrotseerd, later wegens oprecht berouw weer in de gemeente wordt opgenomen, welke grote voorzichtigheid moet dan nog steeds betracht worden?

18 Indien een gehuwde man derhalve in het geheim met een andere vrouw flirt en ondertussen voorgeeft rein te zijn en misschien zelfs heilige verantwoordelijkheden in de gemeente aanvaardt, en er vervolgens toe overgaat zijn vrouw werkelijk te verlaten om er met de andere vrouw vandoor te gaan, dienen de ouderlingen dan te aarzelen zo iemand uit de gemeenschap te sluiten? Klaarblijkelijk niet. Toen de apostel Paulus over een man vernam die met de vrouw leefde die kennelijk nog steeds de vrouw van zijn vader was, gaf hij de gemeente de raad onverwijld handelend op te treden ten einde ’de goddeloze man uit hun midden te verwijderen’ (1 Kor. 5:1-5, 12, 13). Op overeenkomstige wijze zullen de ouderlingen grote voorzichtigheid betrachten wanneer zo iemand een verzoek tot wederopneming indient, aangezien hij hun niet veel reden heeft gegeven zijn woord als oprecht en waar te vertrouwen. Indien hij later weer in de gemeente wordt opgenomen, zullen zij beslist grote voorzichtigheid betrachten wanneer het erom gaat of zij hem in de toekomst verantwoordelijkheid in de gemeente zullen geven.

19. Hoe zou iemand die een probleem op het gebied van kwaaddoen nog niet heeft overwonnen, toch een betere hartetoestand aan de dag kunnen leggen dan degenen die hierboven zijn beschreven?

19 In tegenstelling met zulke personen kan een gemeentelid voor hulp naar een ouderling gaan en hem erover inlichten dat hij op dat moment nog steeds met een probleem worstelt. Hoewel hij het kwaad nog niet geheel heeft kunnen overwinnen, geeft hij er wellicht blijk van de oprechte wens hiertoe te bezitten, en als er geen andere aanwijzingen zijn waardoor dit in twijfel wordt getrokken, zullen de herders van de gemeente hem dienovereenkomstig helpen. Hij verschilt beslist heel veel van degene die plannen heeft beraamd om te bedriegen of die een verkeerde handelwijze tracht te rechtvaardigen. — Ps. 51:1-3, 10, 17.

20. Met welke zelfmisleiding houdt degene die in zonde volhardt zich bezig, en waarom vormt hij een gevaar voor de gemeente?

20 Degene die in kwaaddoen volhardt, verontschuldigt zich gewoonlijk in zijn eigen geest, terwijl hij zichzelf er zelfs van overtuigt dat God zijn handelwijze door de vingers zal zien. (Vergelijk Psalm 36:2; 50:17-21.) Wat nog erger is, hij kan anderen beïnvloeden zo’n handelwijze te volgen. In Spreuken 10:17 staat: „Hij die zich aan streng onderricht houdt, is een pad ten leven, maar hij die terechtwijzing verlaat, doet dolen.” Voor zijn eigen welzijn en voor het welzijn van allen moet hij ter verantwoording worden geroepen en moet de kwestie in het reine worden gebracht.

MET ALLE LANKMOEDIGHEID EN KUNST VAN ONDERWIJZEN TERECHTWIJZEN

21. Op welke schriftuurlijke manier zullen ouderlingen in gevallen dat dit nodig is, terechtwijzing geven?

21 Hoe gaan de herders in de gemeente te werk wanneer de omstandigheden aantonen dat er terechtgewezen moet worden? Als de overtreding niet wordt erkend, zijn de ouderlingen verplicht de overtreder het „overtuigende bewijs” van zijn verkeerde handelwijze te laten zien. Zij kunnen dit niet doen als zij alles alleen maar van horen zeggen hebben. (Vergelijk Johannes 16:8; Jesaja 11:3.) Zij kunnen het nodig oordelen vragen te stellen om belangrijke feiten vast te stellen. Om iemand terecht te wijzen, moeten zij echter vooral schriftuurlijke bewijzen en argumenten gebruiken om elke eventuele gedachte van zijn zijde dat zo’n zondige handelwijze in Gods ogen te verontschuldigen zou zijn, te weerleggen. Zij moeten hem erbij trachten te helpen het kwaad in zijn ware gedaante te zien, zodat hij begrijpt waarom hij het terecht dient te haten (Hebr. 1:9). Daardoor corrigeren zij hem en helpen zij hem ’in het reine’ te komen. Als herders stellen zij zich ten doel hem tot berouw te brengen, zodat hij de verkeerde handelwijze niet alleen metterdaad, maar ook in zijn geest en hart de rug toekeert. — Tit. 1:9; Jak. 1:25; 2:8, 9.

22. Hoe zullen de ouderlingen zich bij hun krachtsinspanningen door het uiteindelijke doel van christelijke terechtwijzing laten leiden, en hoe kunnen zij het gebod nakomen „met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen” terecht te wijzen?

22 Wanneer ouderlingen het doel van een terechtwijzing voor ogen houden, zullen zij zich niet slechts als een groep personen beschouwen die feiten te weten willen komen of schuld willen vaststellen. Een overtreder wordt niet alleen maar door hen bestraft (hoewel hun terechtwijzing een bestraffing kan inhouden). Zij hebben het edele en liefdevolle doel ’een zondaar van de dwaling zijns wegs te doen afkeren, ten einde een ziel van de dood te redden’ (Jak. 5:19, 20). Zij dienen zich beslist niet gehaast te voelen, alsof hun krachtsinspanningen om dat doel te bereiken tot één enkele bespreking op een bepaalde dag beperkt moeten worden. Als zij denken dat er meer tijd nodig is, zullen zij misschien aanbevelen dat de persoon nadenkt over wat zij hebben gezegd en het tot een zaak van gebed maakt, en daarna zouden zij er regelingen voor kunnen treffen opnieuw met hem te spreken. Hierdoor krijgen hun woorden van raad en terechtwijzing misschien de gelegenheid tot het hart en de geest van de persoon door te dringen. En zelfs nadat zij inderdaad tot een bepaalde slotsom zijn gekomen (na één of meer keren met hem gesproken te hebben), zullen zij beseffen dat zij hem gedurende een bepaalde tijdsperiode misschien verdere aandacht en hulp moeten schenken om hem zover te brengen dat hij weer geestelijk gezond is. Zij zullen echter de voldoening hebben te weten dat zij, zoals in 2 Timótheüs 4:2 wordt gezegd, „met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen” hebben terechtgewezen en vermaand. De tijd en moeite die hieraan zijn besteed, zijn beslist de moeite waard.a

23. (a) Zullen degenen die berouw hebben en het kwaaddoen de rug toekeren, noodzakelijkerwijs alle functies in de gemeente blijven behartigen als voorheen? Waarom? (b) Welke factoren zullen de ouderlingen in alle gevallen afwegen?

23 Dat iemand zichzelf in zijn eigen hart heeft terechtgewezen, betekent niet noodzakelijkerwijs dat hij al dezelfde functies in de gemeente zal blijven behartigen als voorheen. Net zoals iemand die herstellende is van een lichamelijke ziekte, niet in staat is hetzelfde zware werk te doen als anderen, geldt dit ook met betrekking tot hem. De ouderlingen kunnen het raadzaam achten zo iemand een tijdlang niet in verantwoordelijke aangelegenheden te gebruiken, waarbij zij er misschien van uitgaan dat deze restrictie ertoe zal bijdragen dat de persoon wordt ’hersteld’ of ’terechtgebracht’ (Gal. 6:1). En in het geval van iemand die pas berouw heeft nadat hij door anderen is terechtgewezen, dat wil zeggen nadat men hem van een zondige handelwijze heeft moeten overtuigen ten einde hem tot oprecht berouw te brengen, zou het ontnemen van verantwoordelijkheden of voorrechten ertoe kunnen bijdragen dat hij ’streng onderricht wordt in rechtvaardigheid’ (2 Tim. 3:16; Hebr. 12:5, 6). In alle gevallen moeten de ouderlingen factoren afwegen zoals de ernst van de begane overtreding, hoeveel tijd er is verstreken sinds de overtreding werd begaan, welke omstandigheden ertoe hebben geleid en in hoeverre er een mate van opzet in het spel was of een verzuim om aan vroegere waarschuwende raad gehoor te geven.

24, 25. (a) Wat moeten ouderlingen op grond van deze bijbelse beginselen aan de dag leggen, en hoe? (b) Wat moet nu nog beschouwd worden?

24 Dit alles vereist werkelijk evenwichtigheid, een gezond oordeel, onderscheidingsvermogen en begrip. Ouderlingen moeten zorgvuldig zowel de belangen van de persoon als die van de gemeente in haar geheel afwegen. Aan de ene kant moeten zij volkomen doordrongen zijn van hun verplichting voor het aangezicht van God, te voorkomen dat kwaaddoen de gemeente binnendringt en zich verbreidt. Terzelfder tijd moeten zij zich er even bezorgd over maken dat de wijze waarop zij met hun broeders omgaan, altijd Jehovah Gods eigen wijze en barmhartige wegen weerspiegelt. — Vergelijk Handelingen 20:28-31; Judas 3, 4, 21-23.

25 Wat valt er dan over Paulus’ gebod te zeggen dat degenen die in zonde volharden, „voor alle aanwezigen” terechtgewezen moeten worden? Laten wij eens onderzoeken hoe dit gebod uitgevoerd moet worden.

„Aan de oudere mannen onder u [geef ik] deze vermaning, want ook ik ben een oudere man evenals zij en een getuige van het lijden van de Christus, een deelhebber zelfs aan de heerlijkheid die geopenbaard zal worden: Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig; noch als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde wordend.” — 1 Petr. 5:1-3.

[Voetnoten]

a In Jesaja 1:18, waar het Hebreeuwse woord wordt gebruikt dat met elenchoo overeenkomt, zegt Jehovah tot Israël: „’Komt nu, en laten wij de zaken rechtzetten [„laten wij dit bepraten”, Jerusalem Bible; „laten wij het beredeneren”, New English Bible] tussen ons’, zegt Jehovah. ’Al zouden de zonden van ulieden als scharlaken blijken te zijn, ze zullen zo wit worden gemaakt als sneeuw.’”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen