Wat verlangt Jehovah van u?
„Hij heeft u verteld, o aardse mens, wat goed is. En wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” — Micha 6:8.
1. Tot wie was de vraag die in Micha 6:8 wordt aangetroffen, gericht, en waarom?
OPRECHTE personen zullen zich misschien afvragen: ’Wat moeten wij doen om God te behagen?’ Maar Gods profeet had niet zulke rechtgeaarde personen, die Jehovah God zochten, op het oog toen hij de vraag in Micha 6:8 stelde. Die vraag werd veeleer gericht tot een volk tegen wie de Almachtige God een rechtsgeding had (Micha 6:1, 2). Dit volk, Israël, had zijn verbondsverplichtingen jegens de Allerhoogste veronachtzaamd, hetgeen tot een betreurenswaardige morele ineenstorting had geleid. Bedrog, onderdrukking, onrecht, afgoderij en bloedvergieting vierden hoogtij. De situatie was zo slecht dat men zijn intiemste vrienden en familieleden niet kon vertrouwen. — Micha 1:5; 2:1, 2; 3:1-3; 6:12; 7:2-6.
2. Waartoe stelde Jehovah’s aankondiging dat hij een rechtsgeding tegen de Israëlieten zou voeren, hen in de gelegenheid?
2 De aankondiging dat Jehovah een rechtsgeding tegen zijn ontrouwe volk zou voeren, vormde derhalve een oproep tot berouw. De Israëlieten werden ervan in kennis gesteld dat zij aan een ongunstig oordeel konden ontkomen door positieve stappen te doen om in een goedgekeurde positie voor het aangezicht van hun God te komen. Wat zou hiervoor nodig zijn? Uiterlijke vormen van aanbidding, met inbegrip van het brengen van de allerbeste slachtoffers, waren niet voldoende (Micha 6:6, 7). In de profetie van Micha werd verklaard: „Hij heeft u verteld, o aardse mens, wat goed is. En wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” — Micha 6:8.
’VERTELD WAT GOED IS’
3. Wat was de Israëlieten bij monde van Mozes geleerd met betrekking tot wat goed is?
3 Jehovah God had zijn volk niet in onwetendheid gelaten met betrekking tot wat goed is. Eeuwen voordien had Mozes tot de Israëlieten gezegd: „Wat vraagt Jehovah, uw God, anders van u dan Jehovah, uw God, te vrezen, door al zijn wegen te bewandelen en hem lief te hebben en Jehovah, uw God, met geheel uw hart en geheel uw ziel te dienen, de geboden van Jehovah en zijn inzettingen, die ik u heden gebied, te onderhouden, voor uw welzijn?” — Deut. 10:12, 13.
4. Hoe zou het de Israëlieten tot voordeel strekken wanneer zij Jehovah zouden liefhebben en zijn geboden zouden gehoorzamen?
4 In alle opzichten waren Israëls beste belangen ermee gediend wanneer de Israëlieten een diepe liefde voor Jehovah God toonden en zich loyaal aan zijn geboden hielden. Gehoorzaamheid aan de goddelijke wet verzekerde hen van Jehovah’s bescherming en voortdurende zegen bij alles wat zij ondernamen (Deut. 28:1-13). Aan de andere kant zou geringschatting van de goddelijke wet tot onzekerheid en verderf leiden. — Deut. 28:15-68.
5. Waarom is gehoorzaamheid aan Jehovah alleen maar tot welzijn van ons?
5 Evenzo streven personen die in deze tijd werkelijke liefde voor God hebben en die zijn richtlijnen trachten na te leven, een handelwijze na waardoor hun beste belangen worden bevorderd. Waarom is dit zo? Aangezien Jehovah een alwijze en liefdevolle God is, heeft hij alleen maar geboden gegeven die ’s mensen welzijn zouden bevorderen (Rom. 16:27; 1 Joh. 4:8; 5:3). Liefde is de uiteindelijke basis voor alle goddelijke wetten ten aanzien van menselijke betrekkingen. De apostel Paulus beklemtoonde dit toen hij schreef: „Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want hij die zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld. Want het wetsreglement: ’Gij moogt geen overspel plegen, Gij moogt niet moorden, Gij moogt niet stelen, Gij moogt niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf’. De liefde berokkent de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de wet” (Rom. 13:8-10). Het is duidelijk dat wanneer mensen overal ter wereld ware naastenliefde ten toon zouden spreiden, dit geluk, vrede en zekerheid tot resultaat zou hebben.
6. Waarom is het alleen maar juist Jehovah lief te hebben en zijn geboden te gehoorzamen?
6 Verder is het alleen maar juist dat wij onze liefde voor God tot uitdrukking brengen door gehoorzaam te zijn aan zijn geboden (2 Joh. 6). „Door hem hebben wij het leven en bewegen wij ons en zijn wij” (Hand. 17:28). Daarom moet onze houding zijn zoals die van de 24 ouderlingen die de apostel Johannes in een visioen zag. Zij riepen uit: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” — Openb. 4:11.
’GERECHTIGHEID OEFENEN’
7. (a) Wat vereiste Gods wet van de Israëlieten op het gebied van gerechtigheid? (b) Hoe zou de oefening van gerechtigheid het volk in Micha’s dagen tot voordeel hebben gestrekt?
7 Omdat Jehovah God ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’, verlangde hij van de Israëlieten dat zij hem in dit opzicht navolgden (Ps. 33:5). Zijn wet schakelde omkoperij uit en vereiste dat aan zowel rijk als arm op onpartijdige wijze recht werd gedaan. Wij lezen: „Gij moogt het recht niet buigen. Gij moogt niet partijdig zijn, noch steekpenningen aannemen, want steekpenningen verblinden de ogen der wijzen en verdraaien de woorden der rechtvaardigen. Gerechtigheid — gerechtigheid dient gij na te streven, opdat gij in leven moogt blijven” (Deut. 16:19, 20). „Wees niet partijdig bij het rechtspreken: begunstig de arme niet en zie de rijke niet naar de ogen. Spreek rechtvaardig recht over uw volksgenoten” (Lev. 19:15, Willibrordvertaling). Wanneer Israël in de dagen van Micha gunstig had gereageerd op de aansporing „gerechtigheid te oefenen”, zouden de toestanden er beslist door verbeterd zijn. De onderdrukking zou in toom gehouden kunnen worden. Orde en wet zouden hersteld kunnen worden, hetgeen tot vrede, zekerheid en stabiliteit zou leiden.
8. (a) Wanneer wordt er van christelijke ouderlingen verlangd dat zij gerechtigheid oefenen, en hoe kunnen zij dit doen? (b) Hoe is bij het in acht nemen van de vermaning in 2 Thessalonicenzen 3:11-15 gerechtigheid betrokken?
8 Ook christenen staan onder het bevel „gerechtigheid te oefenen”. Ouderlingen moeten misschien beslissen of een bepaalde christelijke broeder ervoor in aanmerking komt als een dienaar in de bediening of als een ouderling dienst te verrichten. Zij kunnen deze kwestie alleen onpartijdig behandelen wanneer zij zich loyaal aan Gods Woord houden en zich op de leiding van zijn geest verlaten. Ook kan er van hen verlangd worden dat zij beslissingen nemen betreffende medegelovigen die ernstige zonden begaan (1 Kor. 6:1-6; 1 Tim. 5:20-22, 24, 25). Evenzo zullen afzonderlijke christenen misschien moeten beslissen of het onhandelbare gedrag van bepaalde personen die met de gemeente verbonden zijn, hen tot onwenselijke metgezellen maakt. Ook in dit geval houdt een juiste oefening van gerechtigheid in dat zo’n beslissing op Gods Woord gebaseerd moet zijn en niet op persoonlijk vooroordeel of op onschriftuurlijke meningen. Dat men ermee ophoudt met bepaalde medegelovigen gezellige omgang te hebben, dient te worden ingegeven door het verlangen hen ervan te doordringen dat zij hun handelwijze moeten veranderen. Het wil niet zeggen dat men onvriendelijk is jegens zulke mensen en ’hen als vijanden behandelt’. Deze personen moet men ’blijven vermanen als broeders’ (2 Thess. 3:11-15). Degenen die in dit opzicht de bijbelse raad opvolgen, worden er hierdoor natuurlijk ook voor behoed onder een ongezonde invloed te komen. — 2 Tim. 2:20-22.
9. Hoe zou een christen volgens Jakobus 4:11, 12 in gebreke kunnen blijven ten opzichte van een medegelovige gerechtigheid te oefenen?
9 Zouden christenen de handelwijze, beweegredenen of levenswijze van een medegelovige echter op grond van hun eigen maatstaven beoordelen en zich vermeten iemands waarde te bepalen, zonder hiertoe gemachtigd te zijn, dan zouden zij ernstig in gebreke blijven gerechtigheid te oefenen. Merk op wat de discipel Jakobus schreef: „Spreekt niet langer ten nadele van elkaar, broeders. Wie ten nadele van een broeder spreekt of zijn broeder oordeelt, spreekt ten nadele van de wet en oordeelt de wet. Nu dan, indien gij de wet oordeelt, zijt gij geen dader van de wet, maar een rechter. Eén is wetgever en rechter, hij die in staat is te redden en te vernietigen. Maar gij, wie zijt gij, dat gij uw naaste oordeelt?” (Jak. 4:11, 12) Wanneer personen aldus oordelen, stellen zij zich boven de wet der liefde die God heeft gegeven, in de mening verkerend dat die wet der liefde niet op hen van toepassing is. (Matth. 22:36-39; vergelijk 1 Johannes 3:16.) Zij zouden aldus Jehovah’s maatstaf van gerechtigheid, die op liefde gebaseerd is, met voeten treden.
10. Waarom is het onrechtvaardig de mening te koesteren dat een bepaalde groep mensen het „goede nieuws” meer verdient dan een andere groep?
10 Bovendien zou een christen onrechtvaardig handelen wanneer hij ervan zou uitgaan dat een bepaalde groep van mensen het „goede nieuws” meer verdient dan een andere groep. Jezus Christus is voor de gehele mensheid gestorven, en het is Gods wil dat de boodschap van redding zonder partijdigheid wordt bekendgemaakt (1 Tim. 2:3-6). Vandaar dat men in landen waar het mogelijk is de mensen thuis te bezoeken, beslist in overeenstemming met de geest van onpartijdigheid handelt door elk huis te bezoeken. Hoewel bepaalde groepen van mensen misschien meer geneigd zullen zijn te luisteren, moeten wij ervoor waken aan gevoelens van begunstiging toe te geven. — Vergelijk Jakobus 2:1-9.
’GOEDHEID LIEFHEBBEN’
11. Wat is de betekenis van de uitdrukking ’goedheid liefhebben’?
11 Behalve dat er van de Israëlieten werd verlangd dat zij gerechtigheid oefenden, werd hun het gebod gegeven „goedheid lief te hebben”. De uitdrukking ’goedheid liefhebben’ kan ook worden weergegeven met „liefderijke goedheid liefhebben” of „loyale liefde liefhebben”. Zulk een „liefderijke goedheid” is een actieve, meedogende bezorgdheid of consideratie ten aanzien van anderen. Het is een goedheid die zich in daden uit. (Vergelijk Ruth 2:8-20; 3:10.) ’Goedheid liefhebben’ betekent er behagen of genoegen in scheppen goedheid of vriendelijkheid tot uitdrukking te brengen, zodat men anderen blijmoedig te hulp komt.
12. Waaruit blijkt dat Jezus Christus inderdaad ’goedheid liefhad’?
12 Jezus Christus heeft in dit opzicht een voortreffelijk voorbeeld gegeven. Zelfs toen hij moe was en in zijn privacy werd gestoord, reageerde hij blijmoedig op de behoeften van zijn medemensen. Over één zo’n gelegenheid bericht de Schrift: „Hierna nam hij [de apostelen] mee en trok zich in de eenzaamheid terug in een stad die Bethsáïda heette. Maar de scharen kwamen het te weten en volgden hem. En hij ontving hen vriendelijk en sprak tot hen over het koninkrijk Gods, en hen die genezing nodig hadden, maakte hij gezond” (Luk. 9:10, 11). Het schonk Jezus zeer veel genoegen zulk een goedheid en vriendelijkheid ten toon te spreiden.
13. Hoe zouden wij er in deze tijd blijk van kunnen geven dat wij ’goedheid liefhebben’?
13 Indien u een discipel van Jezus Christus bent, hebt u dan ’goedheid lief’? Stelt u persoonlijke gerieven en verlangens op de achtergrond, opdat u degenen die behoeftig zijn, stoffelijke en geestelijke hulp kunt bieden? Wordt u, net als in het geval van Jezus, met gevoelens van mededogen vervuld wanneer u de droevige geestelijke toestand ziet van degenen die geen nauwkeurige kennis hebben? (Mark. 6:34) Schenkt u anderen, met inbegrip van kennissen en bloedverwanten, gaarne en blijmoedig geestelijke troost? Stelt u elke maand ook tijd terzijde om een redelijk aandeel te hebben aan het openbare getuigeniswerk? (Vergelijk Openbaring 22:1, 2, 17.) Wanneer u ziet dat medegelovigen of anderen in werkelijke fysieke nood verkeren, wordt u er dan toe bewogen hen te hulp te komen? (Spr. 3:27, 28; 2 Kor. 8:1-4; 9:6-12) Indien wij werkelijk ’goedheid liefhebben’, dient dit beslist het geval te zijn.
’WANDEL BESCHEIDEN MET UW GOD’
14. Wat is de betekenis van het Hebreeuwse woord dat met „bescheiden” is weergeven?
14 De profetie van Micha moedigde de Israëlieten er ook toe aan ’bescheiden te wandelen met uw God’. Aangezien het Hebreeuwse woord dat in Micha 6:8 met „bescheiden” is vertaald, alleen hier en in Spreuken 11:2 voorkomt, kan de volledige betekenis van het woord niet zo gemakkelijk worden onderscheiden. Latere joodse geschriften geven te kennen dat dit Hebreeuwse woord de gedachte aan zuiverheid en betamelijkheid overdraagt. De Septuagintavertaling en de Syrische Pesjitta geven de gedachte weer van „voorbereid” of „gereed” zijn om met God te wandelen. In plaats dat bescheiden wandelen met Jehovah dus eenvoudig op een kwestie van nederigheid neerkomt, houdt het klaarblijkelijk in dat men zonder enige pretenties te hebben en zonder op zichzelf te vertrouwen, een passende positie voor zijn aangezicht inneemt.
15. Wat wordt, zoals in het geval van Henoch en Noach wordt geïllustreerd, bedoeld met de uitdrukking ’met God wandelen’?
15 De uitdrukking ’met God wandelen’ komt veel eerder in het bijbelse verslag voor. Van de profeet Henoch en de patriarch Noach wordt bijvoorbeeld gezegd dat zij met God wandelden. Over Noach lezen wij: „Noach was een rechtvaardig man. Hij betoonde zich onberispelijk onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met de ware God” (Gen. 5:24; 6:9). Ook Henoch was „God welgevallig” (Hebr. 11:5). Met God wandelen, houdt derhalve in dat wij ons op een dusdanige wijze gedragen alsof wij ons in zijn aanwezigheid bevinden; het betekent dat wij ons naar zijn wil schikken. Zowel Henoch als Noach verheugden zich wegens hun geloof en rechtschapen gedrag in een speciale intieme verhouding tot Jehovah God.
16. (a) Als wij bescheiden met God wandelen, hoe moet ons gedrag dan zijn? (b) Welke goede uitwerking kan het hebben wanneer het voorbeeld dat een christen in zijn leven geeft, prijzenswaardig is?
16 Willen christenen zich in een geschikte toestand bevinden waarin zij zich in een intieme verhouding tot Jehovah God kunnen blijven verheugen, dan moeten zij dermate bescheiden zijn dat zij met hem wandelen en daarbij heilig, pretentieloos en betamelijk in zijn ogen blijven. De Schrift bevat de raad: „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij, in hetgeen waarin zij ten nadele van u spreken als boosdoeners, ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op zijn inspectiedag” (1 Petr. 2:12). Ja, een voortreffelijk voorbeeld op het gebied van de christelijke levenswijze verleent kracht aan de openbare prediking van het „goede nieuws”. Het toont aan dat de ware aanbidding het leven van mensen ten goede beïnvloedt en kan personen die ware discipelen van Jezus Christus verkeerd voorstellen, het zwijgen opleggen (1 Petr. 2:13-16). Zulke personen, die christenen verkeerd voorstellen, kunnen in werkelijkheid de verkeerdheid van hun handelwijze gaan inzien, terwijl zij na verloop van tijd zelf verheerlijkers van Jehovah God kunnen worden.
17, 18. (a) Wat verlangt Jehovah van allen die behagen vinden in zijn ogen, zoals uit Micha’s profetie en Jakobus 1:22-25 blijkt? (b) Hoe wordt ditzelfde punt geïllustreerd door de wijze waarop Henoch en Noach met God wandelden?
17 De geïnspireerde woorden van Micha’s profetie laten er geen twijfel over bestaan dat er van de zijde van allen die Jehovah God willen behagen, actie wordt verlangd. Dit punt wordt ook door de discipel Jakobus duidelijk gemaakt: „Wordt . . . daders van het woord en niet alleen hoorders, uzelf met valse overlegging bedriegend. Want indien iemand een hoorder van het woord is en geen dader, dan gelijkt zo iemand op een man die zijn natuurlijke aangezicht in een spiegel bekijkt. Want hij bekijkt zich en daar gaat hij heen en vergeet prompt wat voor soort van man hij is. Wie daarentegen tuurt in de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort, en daarbij blijft, die zal, omdat hij geen vergeetachtig hoorder maar een dader van het werk is geworden, gelukkig zijn wanneer hij het doet.” — Jak. 1:22-25.
18 Het is eenvoudig niet genoeg wanneer wij bidden, de bijbel lezen en de christelijke vergaderingen bezoeken terwijl wij daar met respect luisteren naar wat er wordt gezegd. Wij moeten er in ons leven blijk van geven dat wij gerechtigheid oefenen, goedheid liefhebben en bescheiden met Jehovah wandelen. Zowel Henochs als Noachs onberispelijke wandel met de Allerhoogste omvatte een ijverige activiteit. Henoch profeteerde onbevreesd, door de goddelozen van zijn tijd te vertellen dat Jehovah door middel van myriaden engelen het oordeel zou voltrekken (Jud. 14, 15). Noach heeft niet alleen meegeholpen de ark te bouwen tot bescherming van zijn huisgezin en de basissoorten van de dierenwereld, maar hij was ook „een prediker van rechtvaardigheid”, die de waarschuwing voor een komende vernietiging aan zijn tijdgenoten bekendmaakte. — 2 Petr. 2:5.
19. Wat zouden wij ons kunnen afvragen om vast te stellen of wij in harmonie met Micha 6:8 leven?
19 Discipelen van Jezus Christus moeten zichzelf beslist niet bedriegen door te denken dat het bezit van een aangename persoonlijkheid en deelneming aan de openbare aanbidding voldoende zijn om de goedkeuring van Jehovah God te ontvangen. Een actieve, meedogende bezorgdheid voor medemensen moet aan de dag treden. Kan dit van u gezegd worden? Bent u bereid en verlangend om zonder partijdigheid te betonen de stoffelijke en geestelijke noden van anderen te lenigen? Brengt u ijverig het gebod ten uitvoer om te prediken en discipelen te maken? (Matth. 28:19, 20) Is uw gedrag als een dienstknecht van God navolgenswaardig? Zo ja, dan leeft u in overeenstemming met de geïnspireerde woorden die in Micha 6:8 staan opgetekend.
[Illustratie op blz. 14]
Door bij elk huis met het „goede nieuws” aan te kloppen, geeft men van onpartijdigheid blijk
[Illustratie op blz. 15]
Jezus schepte er behagen in goedheid ten toon te spreiden door de zieken te genezen
[Illustratie op blz. 16]
Als „een prediker van rechtvaardigheid” waarschuwde Noach voor de komst van de Vloed