Wat is de zienswijze van de bijbel?
Doet het ertoe hoe u gekleed gaat?
IN DE Heilige Schrift wordt iemands goedgekeurde positie voor Jehovah God afgebeeld door het gebruik van kleding. Een „grote schare” van personen die „de grote verdrukking” hebben overleefd, wordt afgebeeld als „gehuld in lange witte gewaden”, wat erop duidt dat zij wegens hun geloof in het vergoten bloed van Jezus Christus waardig en rein voor de Allerhoogste verschijnen (Openb. 7:9, 13, 14). In verband met de komst van „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” wordt deze aanmoediging gegeven: „Gelukkig is hij die wakker blijft en zijn bovenklederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en men zijn schandelijkheid zie.” — Openb. 16:14, 15.
Geestelijke waakzaamheid is dus vereist als wij op Gods grote dag aangetroffen willen worden met de kleding van een ware christelijke persoonlijkheid, niet bevlekt met de daden, instelling en manier van doen van de wereld. Bovendien wil deze kleding voor de christen zeggen dat hij actief is in de dienst van Jehovah God en de Heer Jezus Christus (Luk. 12:35-40; 21:36; 2 Petr. 3:14). Hoe tragisch zou het voor een christen zijn om in net zo’n toestand ontdekt te worden als levitische tempelwachters die op hun post in slaap vielen! Volgens de joodse overlevering viel hun schande ten deel doordat zij werden geslagen en hun klederen werden verbrand.
Aangezien de Schrift kleding gebruikt om de zeer belangrijke kwestie van een goedgekeurde positie voor Jehovah God af te beelden, volgt dan niet logischerwijs dat Gods dienaren ook aandacht moeten schenken aan wat zij aan letterlijke kleding dragen? Wij dienen niet het feit uit het oog te verliezen dat Jehovah God uit dierenhuiden vervaardigde kleding voor de zondige Adam en Eva verschafte. Het Hebreeuwse woord dat wordt gebruikt om die kleding te beschrijven, zou „lange gewaden” betekenen. Deze kledingstukken verschaften dus in ruime mate bedekking voor de naakte lichamen van de eerste mensen. — Gen. 3:21.
Eeuwen later had de Allerhoogste een meer dan gewone belangstelling voor de kleding van zijn dienstknechten. De voorschriften die aan de Israëlieten werden gegeven, vereisten dat zij „zich van franje voorziene randen aan de zomen van hun kleren [moesten] maken” en „boven de van franje voorziene rand van de zoom [moesten] zij een blauw snoer bevestigen” (Num. 15:38). Ook diende „de kleding van een fysiek sterke man . . . geen vrouw te worden aangetrokken, noch dient een fysiek sterke man de mantel van een vrouw te dragen; want een ieder die deze dingen doet, is iets verfoeilijks voor Jehovah.” — Deut. 22:5.
De kenmerkende van franje voorziene rand en het blauwe snoer aan hun kleding zetten de Israëlieten apart van de andere volkeren en dienden als een voortdurende herinnering aan de noodzaak Jehovah’s geboden te gehoorzamen (Num. 15:40). Wat het verbod aangaat om kleding te dragen die speciaal voor het andere geslacht was ontworpen, hierdoor werd het natuurlijke onderscheid tussen de seksen bewaard. Gewoonlijk zullen mannen er als mannen uit willen zien, en het verlangen van vrouwen is eruit te zien als vrouwen. Ingaan tegen dit innerlijke gevoel met betrekking tot kleding, zou hebben kunnen leiden tot homoseksualiteit. Gods wet diende dus als een bescherming tegen misleiding en mogelijke immoraliteit.
De Israëlieten konden deze kwestie van kleding niet negeren of licht opvatten. Eeuwen nadat de Wet was gegeven, verklaarde Jehovah’s profeet Zefanja dat rampspoed al degenen zou treffen „die buitenlandse kleding” droegen, waarbij het mogelijk ging om kleding van de Egyptenaren en Babyloniërs die niet voldeed aan de vereisten van Gods wet (Zef. 1:8). Zolang die wet van kracht bleef, moesten de Israëlieten de bepalingen ervan gehoorzamen. Zo wees Jezus Christus erop dat opzettelijke opstandigheid tegen enig gebod ervan iemand zou verhinderen Gods koninkrijk te beërven. Hij zei: „Wie . . . een van deze geringste geboden overtreedt en de mensen in die zin leert, zal de ’geringste’ worden genoemd met betrekking tot het koninkrijk der hemelen” (Matth. 5:19). Zou een Israëliet er bijvoorbeeld op hebben gestaan kleren te dragen zonder een rand van franje, omdat die stijl hem niet beviel, dan zou hij daarmee een uitdagende geest van onafhankelijkheid aan de dag hebben gelegd. Een dergelijke trots zou hem beslist ervan hebben weerhouden een discipel van Jezus Christus te worden.
Christenen staan natuurlijk niet onder de Mozaïsche wet met zijn nauwkeurige regels met betrekking tot kleding. Niet door specifieke voorschriften maar veeleer door een gevoel voor wat passend is en door liefde voor anderen, dienen zij ertoe bewogen te worden zich te kleden op een wijze waardoor zij zich aanbevelen aan het goede geweten van hun medemensen. (Vergelijk 1 Korinthiërs 10:23, 24; 2 Korinthiërs 4:1, 2.) Ja, hun evenwichtige denkwijze en liefde zullen ware christenen ervan weerhouden hun persoonlijke voorkeur de boventoon te laten voeren ondanks de onprettige of ongewenste uitwerking die hun kleding op anderen zou kunnen hebben. Hun kleding mag nooit vragen oproepen ten aanzien van hun bewering dienstknechten van Jehovah God te zijn.
Hierbij dient men vooral aandacht te schenken aan wat men bij het bezoeken van christelijke vergaderingen draagt, of bij het in het openbaar aan anderen getuigenis geven over Gods Woord. De apostel Paulus gaf de raad dat „vrouwen zich in welverzorgde kleding sieren, met bescheidenheid en gezond verstand . . . zoals het vrouwen die belijden God te vereren, past, namelijk door middel van goede werken” (1 Tim. 2:9, 10). Hetzelfde leidinggevende beginsel zou ook op christelijke mannen toegepast kunnen worden. Kleding dient niet ongepast opzichtig te zijn en teveel de aandacht op de persoon zelf te vestigen. Ook dient ze niet slordig te zijn. Anderen moeten kunnen zien dat de christen bescheiden is en zich kleedt op een wijze die bij de gelegenheid past. De christen moet blijk geven van gezond verstand, dat wil zeggen redelijkheid en een goed oordeel met betrekking tot de keuze van zijn kleding. Wanneer het aspecten van de aanbidding betreft, dient de wijze waarop een christen zich kleedt in overeenstemming te zijn met de waardigheid van heilige dienst.
Wanneer geïnteresseerde personen de vergaderingen beginnen te bezoeken, mag men hen natuurlijk niet zo behandelen dat zij zich vanwege hun uiterlijk niet op hun gemak voelen, maar men moet hen in een geest van liefde ontvangen. Het zou onjuist zijn op basis van wat zij dragen, te beoordelen of zij de waarheid wel of niet verdienen te horen. De discipel Jakobus zei tot medechristenen: „Indien er een man met gouden ringen aan zijn vingers en in prachtige kleding in uw openbare vergadering binnenkomt, maar er ook een arme in vuile kleding binnenkomt, doch gij degene die de prachtige kleding draagt, gunstig gezind zijt en zegt: ’Zet u hier neer op een voortreffelijke plaats’, en gij tot de arme zegt: ’Gij blijft staan’, of: ’Ga daar onder aan mijn voetbank zitten’, bestaat er dan geen klassenonderscheid onder u en zijt gij dan geen rechters geworden die verdorven beslissingen neemt?” — Jak. 2:2-4.
Men zal echter niet hebben verwacht dat de arme man nadat hij een gedoopte christen was geworden, in „vuile kleding” naar de vergaderingen bleef komen. Als hij het zich niet kon veroorloven bescheiden, welverzorgde kleding aan te schaffen, zullen zijn broeders hem te hulp zijn gekomen. (Vergelijk Jakobus 2:14-16.) Zijn nederige omstandigheden zouden hem daarom niet hebben verhinderd om kleren te dragen die een gunstig licht wierpen op zijn God.
Kleding is dus voor christenen wel degelijk van belang. Zij dienen ernaar te streven niemand ooit een reden te geven om hun bescheidenheid en gezonde verstand in twijfel te trekken.