In goed gedrag wandelen
„Laten wij in goed gedrag wandelen.” — Rom. 13:13, NW.
1. Waarin vinden wij de bron en het kanaal van de vrucht van de geest? Hoe dient een waardering hiervan op ons in te werken?
WAT tot dusver is besproken met betrekking tot de vrucht van de geest in het algemeen, en met betrekking tot liefde in het bijzonder, is ook van toepassing op de andere dingen die zijn genoemd. In elk voorval blijken deze andere hoedanigheden allereerst in superlatieve uitnemendheid een onafscheidelijk deel van Jehovah te zijn. Ze worden eveneens in volledige volmaaktheid aangetroffen in zijn geliefde Zoon, Christus Jezus. En wanneer wij, door een nauwkeurige kennis der waarheid, vernemen hoezeer Jehovah in al zijn handelingen een wonderbaarlijke demonstratie van deze hoedanigheden heeft gegeven, gaan wij ze bewonderen en willen wij in elk onderhavige geval „navolgers van God” worden, ’als geliefde kinderen, en voortgaan er in te wandelen,’ en ze eveneens in onze handelingen kenbaar maken, in onze omgang met allen met wie wij in contact komen. Zoals Paulus aan het einde van zijn brief aan de Galaten zeide: „Laten wij zolang als wij de tijd hebben die er gunstig voor is, jegens allen doen wat goed is, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof.” — Ef. 5:1, 2; Gal. 6:10, NW.
2. Waarom wordt liefde het eerst vermeld op de lijst welke in Galaten 5:22, 23 staat opgetekend?
2 Laten wij vervolgens in het kort deze andere hoedanigheden bezien, welke alle de vrucht van de geest vormen. Er bestaat echter geen twijfel omtrent het feit dat ’de grootste van deze liefde is.’ Ze is de hoogst belangrijke drijfkracht, zonder welke hoedanigheid de andere niet echt kunnen bestaan of werkzaam kunnen zijn. Wij zullen ze beschouwen in de volgorde zoals de apostel ze geeft, alhoewel ze geen bepaalde opeenvolging schijnen te hebben want ze worden in de Christelijke Griekse Geschriften herhaaldelijk in afwisselende volgorde genoemd. — 1 Kor. 13:1-3, 13, NW.
VREUGDE
3. Welke autoriteit of reden wordt gegeven voor het nauwe verband dat er bestaat tussen vreugde en Gods organisatie?
3 Na liefde wordt vreugde het eerst vermeld, en waar zullen wij in deze tijd vreugde vinden en hoe zullen wij de beste gelegenheid vinden om deze vrucht voort te brengen? Er is slechts één antwoord, namelijk, in Jehovah’s organisatie, Zion, waarin zijn liefderijke hart vreugdevolle voldoening vindt. Wordt in de profetie van Zefanja geen beroep gedaan op hen die in Zion zijn om ’zich te verheugen en vrolijk te zijn van ganser harte,’ en wordt er vervolgens niet in verteld hoe zelfs Jehovah zelf ’Zich over u met vreugde zal verblijden; Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel’? (Zef. 3:14, 17, NBG). Als specifiek bewijs ter ondersteuning hiervan zullen vele duizenden van onze lezers zich dadelijk de zeer grote en langdurige vreugde en blijdschap herinneren welke gedurende de acht dagen van die in 1953 gehouden grote internationale vergadering in het Yankee Stadion werden ondervonden. Gedurende die acht dagen was het daar letterlijk de beste plaats op aarde waar werkelijke vreugde ondervonden kon worden, en in beginsel is hetzelfde waar met betrekking tot alle speciale vergaderingen van Jehovah’s volk.
4, 5. Wat was de vreugde die Jezus was voorgesteld, en in welke praktische opzichten kunnen wij daarin delen?
4 Wij weten eveneens dat Christus Jezus „de vreugde die hem was voorgesteld,” is binnengegaan doordat hij als Koning het uitverkoren instrument is gemaakt dat wordt gebruikt om het glorierijke voornemen van zijn hemelse Vader en de volledige rechtvaardiging van de naam van zijn Vader tot volle rijpheid te brengen. Alle waarachtige volgelingen van de Heer worden uitgenodigd een aandeel te hebben aan dit gelukkige werk. Daarom is het inderdaad Gods „goede welbehagen” „alle dingen wederom te vergaderen in de Christus” en in de organisatie die onder hem staat, opdat „wij zouden dienen tot de lof van zijn heerlijkheid.” Laten wij daarom getrouw zijn in het dienen van welke Koninkrijksbelangen ons ook zijn toevertrouwd zodat wij de grote vreugde kunnen smaken die gepaard gaat met het horen van en gehoor geven aan de uitnodiging: „Ga in in de vreugde van uw meester.” En wat voor grotere vreugde wordt er gevonden dan door een van de „andere schapen” des Heren te zoeken, te vinden en vervolgens te voeden? — Hebr. 12:2; Ef. 1:9-12; Matth. 25:21, NW.
5 Persoonlijk gesproken, weet gij niet wat het soms wil zeggen wanneer gij in de een of andere beproeving of moeilijke toestand geraakt zodat gij vindt dat het leven tamelijk somber is, en dat gij dan naar een vergadering gaat waar gij met uw broeders kunt delen in de gemeenschap van Koninkrijkswaarheden en Koninkrijksdienst, of dat gij misschien een blik slaat in De Wachttoren die zo juist is gekomen? Gij weet wat voor een uitwerking dat heeft, alsof er een last van uw geest werd opgeheven. Het geeft u afleiding (wat iets prachtigs is), en misschien geeft het u een nieuw gezichtspunt hoe gij het hoofd kunt bieden aan uw probleem. Met andere woorden, zoals in onze voorgaande studie is verklaard, gij hebt voordeel getrokken van de voorzieningen welke door de organisatie zijn getroffen, wat tot resultaat heeft dat Jehovah’s geest opnieuw in uw hart en geest werkzaam is, tezamen met de vrucht van de geest, vreugde.
VREDE
6. Hoe wordt er in de Schrift de nadruk gelegd op de belangrijkheid van vrede? Wat is er bij betrokken?
6 Als volgende op de lijst komt vrede. En wat kan daarover worden gezegd? Heel veel, natuurlijk, maar wanneer wij een illustratie zouden gebruiken van een jager die eerst zijn prooi uitzoekt en er vervolgens een wilde jacht op maakt, zou het stellig niet op een beeld van vrede lijken, niet waar? Luister echter naar datgene wat David in Psalm 34:15 schreef: „Zoek den vrede, en jaag dien na.” Betekent dit dat de vrede een vogel is die ons steeds ontwijkt, zoals de „vredesduif” thans voor de natiën? Neen. De nadruk wordt gelegd op de belangrijkheid van vrede. Allereerst moeten wij in een vredige verhouding geraken tot God, door bemiddeling van Jezus Christus, en tot zijn gezin van toegewijde mensen. Vervolgens moeten wij er de noodzaak van inzien die vrede na te jagen en te handhaven, terwijl wij er voor bidden en er altijd naar streven, zoals David in een andere psalm zeide: ’Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen. Om mijner broederen en mijner vrienden wil, zal ik nu spreken, vrede zij in u! Om des huizes van Jehovah, onzes Gods wil [het centrum van de zuivere aanbidding], zal ik het goede voor u zoeken’ (Ps. 122:6, 8, 9). Dit kan van uw zijde wellicht betekenen dat gij iets moet opofferen, misschien de een of andere verhouding waarin gij zijt geraakt, die zeer wettig is in uw ogen maar waarvan gij zeer goed weet dat ze slechts aanleiding geeft tot onbehaaglijkheid en gepraat onder uw broeders, om er nog maar niet over te spreken dat ze voor hen die niet in de waarheid zijn, in een bron van geroddel voorziet. Het is altijd een veilig richtsnoer om de belangen van Gods gemeenschap boven persoonlijke belangen te stellen.
7. Hoe doet Jezus zijn belofte in Johannes 14:27 thans in vervulling gaan?
7 Gewoonlijk zoeken de mensen vrede doordat zij toestanden trachten te scheppen en er onder trachten te leven, die letterlijk vredig zijn. Hun verwezenlijking van vrede hangt grotendeels af van hun physieke omgeving, en is voor het grootste gedeelte een emotionele ondervinding. Dat is de enige manier waarop de wereld in deze schat van hoge waarde kan voorzien. Maar toen Jezus met zijn discipelen in de opperzaal was, zeide hij: „Ik geef u mijn vrede. Ik geef u die niet zoals de wereld hem geeft” (Joh. 14:27, NW). In deze dagen van zijn tweede tegenwoordigheid onder zijn discipelen doet hij die belofte in vervulling gaan door ons van de autoriteit van deze tegenstrijdige wereld te bevrijden en ons over te zetten in zijn eigen land, zijn theocratische domein, waar hij als Koning in rechtvaardigheid regeert in de hemelse hoofdstad, het Nieuwe Jeruzalem. Van daaruit leidt hij door Gods almachtige geest zijn volk op aarde in een groots werk van rechtvaardigheid, waarvan het resultaat „gerustheid en zekerheid” betekent voor hen die er een aandeel aan hebben. Onder die geest des vredes, welke ons hart en onze geestvermogens bestuurt en beschermt, verblijven wij waarlijk „in een woonplaats des vredes” en „in welverzekerde woningen, en in stille geruste plaatsen”. Wat een glorierijke en vredige vrucht van de geest! — Jes. 32:1, 17, 18; Fil. 4:7; Kol. 1:13; 3:15. Zie ook De Wachttoren van 1 december 1953, blz. 364, 365, de paragrafen 3-6.
LANKMOEDIGHEID
8, 9. Welke voorbeelden worden er gegeven van lankmoedigheid, en welke invloed dient deze hoedanigheid op ons te hebben?
8 Laten wij nu de volgende hoedanigheid beschouwen, lankmoedigheid. Hier zien wij wederom een grootse hoedanigheid die uitblinkt in Gods handelingen, want hij heeft „met veel lankmoedigheid de vaten der gramschap, die voor vernietiging geschikt waren gemaakt, . . . verdragen, opdat hij de rijkdommen van zijn heerlijkheid mocht bekendmaken over vaten der barmhartigheid, . . . namelijk, ons.” Paulus haalt eveneens zijn eigen geval aan als een op de voorgrond tredend voorbeeld van lankmoedigheid welke door Christus ten behoeve van Paulus was gedemonstreerd, met het oog op zijn vorige slechte handelwijze, en dat ter aanmoediging van anderen die ’hun geloof zouden gronden’ op de Heer (Rom. 9:22-24; 1 Tim. 1:16, NW). Met zulke inspirerende voorbeelden voor ons dienen wij er stellig de noodzaak van in te zien altijd bereid te zijn die zelfde hoedanigheid te tonen wanneer dit ook wordt vereist. Dit wil niet zeggen dat wij verkeerde handelingen van een persoon of in een gemeente eindeloos dienen te verdragen, maar wanneer er oprecht om barmhartigheid wordt gesmeekt of wanneer onwetendheid in aanmerking genomen kan worden, zoals in het geval van hen die niet in de waarheid zijn, dienen wij deze goddelijke hoedanigheid niet te onthouden.
9 Het tegenovergestelde van lankmoedigheid is kortmoedigheid. Wordt gij zeer spoedig kort met uw broeders en zijt gij licht geneigd hen af te snauwen in een geest van irritatie en ongeduld? Dat is niet de vrucht van Gods geest. Dit wil echter niet zeggen dat een scherp woord nimmer noodzakelijk is; doch indien het een kwestie is van stoom laten ontsnappen, zou het beter zijn de klep een beetje langer stevig dicht te houden.
GOEDGUNSTIGHEID
10. Wat is goedgunstigheid? Wat vormt haar bijzondere aantrekkingskracht?
10 Wij richten nu onze aandacht op een hoedanigheid die een speciale aantrekkingskracht heeft, namelijk, goedgunstigheid. Hoe zullen wij deze hoedanigheid definiëren en hoe wordt ze in de Schrift gebruikt? Goedgunstigheid betekent, geneigd te zijn goed te doen, geluk te schenken, welwillend, sympathiek, barmhartig en voorkomend te zijn. Ze is een spontane uitdrukking van liefde en wordt in de Schrift dikwijls nauw met liefde verbonden, zoals wordt aangetroffen in de uitdrukking „liefderijke goedgunstigheid.” Nog een punt dat het waard is opgemerkt te worden, is, dat Jehovah’s goedgunstigheid jegens ons altijd onverdiend is voor zover het ons betreft. — Gen. 20:13; 1 Kor. 13:4; Hebr. 4:16, NW.
11, 12. (a) Wat leert de tentoonspreiding van Gods goedgunstigheid ons? (b) Wat zegt Johannes in dit opzicht over Jezus?
11 Wanneer wij dezelfde procedure volgen zoals wij reeds eerder hebben gedaan, vernemen wij dat goedgunstigheid haar bron vindt in Jehovah, de Allerhoogste. Toen Jezus instructies gaf met betrekking hiertoe, legde hij er de nadruk op dat het niet slechts een zaak was van goedgunstig te zijn jegens hen die uw goedgunstigheid waarderen en beantwoorden. Jezus zeide: „Blijft daarentegen uw vijanden liefhebben en goeddoen en lenen zonder rente, terwijl gij niets terugverwacht, en uw beloning zal groot zijn, en gij zult zonen des Allerhoogsten zijn, want hij is goedgunstig jegens de ondankbaren en de goddelozen. Wordt voortdurend meedogend, evenals uw Vader meedogend is” (Luk. 6:35, 36, NW; Matth. 5:43-48). Laten wij deze les diep tot ons laten doordringen, vooral wanneer wij de Koninkrijksboodschap tot de mensen brengen, want dan hebben wij de gouden gelegenheid deze vrucht ten voordele en ter verkwikking van anderen ten toon te spreiden. Wanneer wij op voortdurende onverschilligheid, of tegenstand, stuiten en de mensen scherp tegen ons zijn, is het een verzoeking om even scherp en bitter terug te spreken. Maar een rijpe vrucht heeft die smaak niet.
12 Vervolgens vernemen wij dat Christus Jezus degene is die speciaal is uitgekozen om in volledige mate de onverdiende goedgunstigheid van zijn hemelse Vader te verklaren en door zijn voorbeeld toe te lichten. Zoals Johannes het op prachtige wijze onder woorden bracht: „Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid die behoort tot een eniggeboren zoon van een vader, en hij was vol van onverdiende goedgunstigheid en waarheid.” Ja, degene „die in de boezempositie bij de Vader is, heeft hem verklaard.” — Joh. 1:14, 18, NW.
13. Hoe wordt ons geleerd deze vrucht van de geest voort te brengen?
13 Om het beeld volledig te maken, diene het volgende: Christus Jezus, de enige die ’de Vader volledig kent,’ is ’bereid hem te openbaren’ aan degenen die de Zoon aanvaarden en die geloof oefenen in zijn naam. Dezen vinden grote verkwikking wanneer zij de dienst van de Meester opnemen als zijn discipelen, daar hij zelf zeide: „Mijn juk is weldadig en mijn last is licht.” Er is daarom elke reden waarom wij dadelijk en van harte gehoor dienen te geven aan de oproep van de apostel: „Wordt goedgunstig jegens elkander, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend evenals God u door Christus vrijelijk heeft vergeven.” — Matth. 11:27-30; Ef. 4:32, NW; Joh. 1:12.
GOEDHEID
14, 15. Wie is de Auteur van goedheid, en welke openbaring werd in dit opzicht aan Mozes gegeven?
14 Opdat wij te weten kunnen komen wat goedheid is, en wat ons aandeel is in het voortbrengen van deze vrucht, moeten wij, zoals wij reeds tevoren hebben gedaan, naar de Auteur er van gaan. Neen, Jezus is niet de Auteur er van, en hij heeft dat zeer duidelijk gemaakt in de woorden welke hij sprak tot de zekere man die hem de titel gaf van „Goede Leraar.” Dit wil niet zeggen dat Jezus geen getrouw en volmaakt voorbeeld van goedheid heeft gegeven; anders zou hij die man niet hebben uitgenodigd een van zijn volgelingen te worden. — Mark. 10:17, 18, 21, NW.
15 Wij krijgen pas een duidelijk begrip van wat goedheid is, zoals deze hoedanigheid in Jehovah wordt gezien, wanneer wij de wonderbaarlijke en intieme openbaring beschouwen die hij van zichzelf aan Mozes heeft gegeven. Gij zult u herinneren dat Mozes in een unieke verhouding tot Jehovah stond, hij stond misschien in een nauwere verhouding tot Jehovah dan enig ander mens op aarde, behalve Jezus, want er staat in het Bericht: „Jehovah sprak van aangezicht tot aangezicht tot Mozes, evenals een man tot zijn naaste zou spreken.” Bij een zekere gelegenheid deed Mozes het volgende verzoek aan Jehovah: „Doe mij alstublieft uw heerlijkheid zien.” Jehovah antwoordde: „Ik zelf zal al mijn schoonheid [marge, goedheid] voor uw aangezicht doen voorbijgaan en ik zal de naam van Jehovah voor u bekendmaken.” Alle goedheid van Jehovah wordt opgesomd in die grootse bekendmaking van zijn naam, welke kort daarop volgde, in de volgende woorden: „Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en genadig, traag tot toorn en overvloedig in liefderijke goedgunstigheid en waarheid, die liefderijke goedgunstigheid bewaart voor duizenden, en ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft.” — Ex. 33:11, 18, 19; 34:6, 7, NW.
16. Wat leert Jakobus betreffende goedheid, en met welke verplichting met betrekking tot ons zelf?
16 Jakobus vestigt in zijn zendbrief de aandacht op dezelfde bron van alle goedheid wanneer hij zegt: „Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven, want het daalt neder van de Vader der hemelse lichten, . . . Omdat hij het wilde, heeft hij ons door het woord der waarheid voortgebracht, opdat wij zekere eerstelingen van zijn schepselen zouden zijn.” Dit toont eveneens aan hoe wij in een nauwe verhouding tot Jehovah worden gebracht, en hieruit volgt stellig dat die „zekere eerstelingen,” met al hun metgezellen van goede wil, net zulke vruchten moeten voortbrengen als Degene die hen heeft voortgebracht, en aldus moeten zij bewijzen dat het beginsel waar is, dat „hij die goed doet, uit God voortspruit.” — Jak. 1:17, 18; 3 Joh. 11, NW. Zie ook 1 Petrus 3:8-11, NW.
GELOOF
17. In welk opzicht is geloof een voornaam fundament?
17 Het feit dat geloof als zevende hoedanigheid voorkomt op de lijst in Galaten 5:22, 23 schijnt op zichzelf te kennen te geven dat de apostel geen speciale volgorde heeft gekozen, want geloof is een voornaam fundament van een Christen (Hebr. 11:6; 2 Petr. 1:5). Ja, wij moeten een zeer groot geloof in God hebben, ook in al die dingen waarvan wij weten dat God zelf er een absoluut vertrouwen in heeft, namelijk, zijn Zoon, zijn Woord, zijn voornemen en zijn Koninkrijksorganisatie, Zion.
18, 19. Welk bijzondere soort van werken wordt vereist door geloof als een deel van de vrucht van de geest?
18 In plaats van een algemene bespreking te houden over geloof, is het aspect waarop wij echter vooral de nadruk willen leggen, niet alleen de noodzaak dat wij zelf geloof hebben maar dat wij leren hoe wij het kunnen uitdragen en het op anderen kunnen overbrengen als een deel van de vrucht van de geest. Dit wil zeggen een levend, actief geloof te hebben, zoals Jakobus zeide: „Geloof, indien het geen werken heeft, is in zichzelf dood” (Jak. 2:17, NW). Het soort van werken dat nodig is en waardoor anderen voordeel kunnen trekken van ons geloof, wordt door Paulus getoond wanneer hij in de vorm van vragen betoogt dat het prediken van de waarheidsboodschap ons allerbelangrijkste werk is opdat anderen eerst over Jehovah mogen vernemen, vervolgens geloof in hem mogen oefenen en hem mogen aanroepen, wat ten slotte hun redding en eveneens die van ons tot gevolg zal hebben. — Rom. 10:9-15.
19 Daarom moeten wij altijd bereid zijn in overeenstemming met ons geloof te spreken en te handelen. Hebben wij een sterk geloof in Jehovah’s koninkrijk en zijn boodschap? Dan zegt Paulus: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak, mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd” (2 Tim. 4:2, NW). Hebben wij een sterk geloof in Jehovah’s organisatie? Ondersteun ze dan loyaal en actief. Uw geregelde aanwezigheid op de gemeentevergaderingen is op zichzelf een getuigenis van uw geloof, waardoor gij anderen aanmoedigt hetzelfde te doen. Kennen wij soms niet hen die oud in de waarheid en oud in jaren zijn, die misschien zo zwak zijn dat zij slechts weinig kunnen doen wat betreft het er op uittrekken om tot anderen te prediken, en die zo doof zijn dat zij slechts weinig kunnen horen op de vergaderingen? Maar toch komen zij, en zo geregeld mogelijk. Zij verkeren graag in het gezelschap van Gods bijeenvergaderde volk. Het is een uitdrukking van hun diep gewortelde geloof en toewijding. Hun aanwezigheid alleen al is een aanmoediging voor hen die pas-geïnteresseerd zijn en die daardoor een goede dunk krijgen van een organisatie welke zulk een levenslang vertrouwen onder haar leden inboezemt. Moge Jehovah deze standvastige zielen hun gehele aardse loopbaan door, in sterk geloof en waarachtige toewijding rijkelijk zegenen en ondersteunen.
ZACHTAARDIGHEID
20. Hoe blijken zachtaardigheid en de daaraan verwante hoedanigheden een onafscheidelijk deel van Jehovah te zijn?
20 Vervolgens komt de mooie hoedanigheid van zachtaardigheid, welke nauw in verband staat met deemoedigheid en nederigheid. Nu wij op dit punt van de bespreking zijn aangeland, is er misschien iemand die in twijfel trekt of deze hoedanigheid een onafscheidelijk deel van Jehovah blijkt te zijn, met het oog op zijn oppermachtige autoriteit, zijn souvereine wil en hoogverheven positie. Maar luister naar hetgeen Jehovah zelf juist in verband hiermede te zeggen heeft: „Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, en Wiens naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is.” Wat een onverwachte onverdiende goedgunstigheid, dat de Almachtige als het ware rechtstreeks tot ons niveau afdaalt! — Jes. 57:15.
21. Waarom is dit aspect van de vrucht van de geest zo verkwikkend en wenselijk?
21 Dit aspect van de vrucht van de geest is zeer verkwikkend om er mede in aanraking te komen en ten slotte is dat de grote aantrekkingskracht met betrekking tot vruchten, niet waar, zelfs nog meer dan hun voedingswaarde? Dit aspect is zo verkwikkend. Vinden uw broeders en zusters uw gezelschap verkwikkend, zonder te vrezen dat zij u ooit onvriendelijk of onsympathiek zullen vinden, alsof gij op een hoger niveau stond dan zij? Zachtaardigheid en nederigheid zijn eveneens in het bijzonder gewenst wanneer wij getuigenis geven aan anderen, van wie er velen geheel mat van geest zijn. Herinnert gij u wat Jezus hierover heeft gezegd? „Komt tot mij, gij allen die zwoegt en zwaar belast zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en nederig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel.” — Matth. 11:28, 29, NW.
22. Waarom moeten zij die een verantwoordelijke positie bekleden zachtaardig zijn?
22 Zachtaardigheid is ook een vereiste voor hen die een verantwoordelijke positie bekleden, want, zoals Paulus aan de Galaten schreef: „Broeders, ook al doet iemand een misstap voordat hij zich er van bewust is, tracht gij die geestelijke bekwaamheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid te herstellen, terwijl een ieder van u het oog op zichzelf houdt, opdat ook gij niet verzocht moogt worden.” — Gal. 6:1, NW. Zie ook 2 Timotheüs 2:25, NW.
ZELFBEHEERSING
23. Waarmede houdt zelfbeheersing nauw verband, en in welke opzichten dienen wij zeer waakzaam te zijn?
23 Ten slotte richten wij onze aandacht op zelfbeheersing. Dat is het tegenovergestelde van de geest der wereld in deze tijd, waar gewelddaad en vlagen van toorn en het gemakkelijk toegeven aan vleselijke verlangens en hartstochten aan de orde van de dag zijn (2 Tim. 3:3). Zelfbeheersing wordt in de Schrift misschien niet zo vaak genoemd als de andere hoedanigheden, maar wanneer wij bedenken dat zelfbeheersing nauw verband houdt met discipline, weten wij dat deze hoedanigheid een sterke ondersteuning vindt in de Schrift. Ten gevolge van onvolmaaktheid zijn wij geneigd tot uitersten te gaan, doordat wij hetzij koppig worden hetzij gemakkelijker aan gaan doen en laks worden. Houd in gedachten dat een vruchtboom die men laat verwaarlozen, spoedig ophoudt mooie vruchten voort te brengen, maar hij wordt ontaard en valt gemakkelijk ten offer aan verdervende invloeden en ziekte. Daarom moeten wij te allen tijde waakzaam zijn, niet alleen ten aanzien van de unieke Koninkrijksvoorrechten en vooruitzichten die de onze zijn, maar ook ten aanzien van de gevaren welke zowel van binnen uit als van buiten komen. Wij zijn in een strijd gewikkeld en, zoals Paulus zegt: „Iedere man die aan een wedstrijd deelneemt, oefent in alle dingen zelfbeheersing.” Daarom, zoals hij vervolgens zegt: „Ik kastijd mijn lichaam en leid het als een slaaf, opdat ik niet, nadat ik tot anderen heb gepredikt, zelf op een of andere wijze verwerpelijk worde.” — 1 Kor. 9:25, 27, NW.
24. Welk andere aspect van discipline draagt bij tot het voortbrengen van goede vruchten?
24 Nadat hij de aandacht heeft gevestigd op de droevige resultaten van een gebrek aan zelfbeheersing en de daaruit volgende noodzaak tot zelfonderzoek, vermeldt hij later in dezelfde brief het andere aspect van discipline, namelijk, die welke door Jehovah wordt toegediend. Hij zegt: „Wanneer wij zouden onderscheiden wat wij zelf zijn, zouden wij niet worden geoordeeld. Wanneer wij echter worden geoordeeld, worden wij door Jehovah streng onderricht.” Iedere ware zoon heeft zulk een streng onderricht nodig en ontvangt het ook, zoals Paulus in zijn brief aan de Hebreeën te kennen geeft. „Geen enkel streng onderricht schijnt weliswaar voor het ogenblik vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het daarna voor hen die er door zijn geoefend, een vreedzame vrucht af, namelijk, rechtvaardigheid.” — 1 Kor. 11:31, 32; Hebr. 12:11, NW.
25. Hoe en onder welke andere afbeelding maant Paulus ons aan in Kolossenzen 3:12-14?
25 Ten einde onze studie te besluiten, brengen wij u in gedachten wat de apostel aan de Kolossenzen schreef. De illustratie van vruchten wordt weliswaar niet gebruikt, maar daarentegen die van kleding, welke tot doel heeft iemand te identificeren. Ze houdt echter dezelfde gedachte in. Wij zelf behoeven het patroon niet te maken voor de verschillende klederen en ze vervolgens uit te knippen, allemaal stukjes en beetjes. In plaats daarvan verschaft God de kleding overeenkomstig zijn eigen patroon en op ons rust de plicht deze kleding aan te trekken en te dragen. Het is een lieflijke beschrijving: „Bekleedt u dienovereenkomstig, als Gods uitverkorenen, heilig en bemind, met de tedere genegenheden van mededogen, goedgunstigheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Gaat voort verdraagzaam te zijn jegens elkander en elkander vrijelijk vergevend indien iemand jegens een ander een reden tot klagen heeft. Evenals Jehovah ulieden vrijelijk heeft vergeven, doet gij evenzo. Maar bekleedt u bij dit alles met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid,” terwijl ze ons nauw verenigd houdt als Jehovah’s bijeenvergaderde volk. — Kol. 3:12-14, NW.