Wat is de zienswijze van de bijbel?
Is het een zonde van religie te veranderen?
„WAT zegt u? Van religie veranderen? Mij niet gezien. Mijn overovergrootouders gingen al naar dezelfde kerk. Als ze goed genoeg is geweest voor hen, is ze ook goed genoeg voor mij. Ik ben volmaakt tevreden met mijn religie.”
Klinkt deze redenatie u bekend in de oren? Bent ook u persoonlijk van mening dat het verkeerd is om van religie te veranderen? Velen zijn deze opvatting toegedaan. Voor sommigen zou een verandering van religie zelfs neerkomen op een zonde tegen God en een verloochening van hun ouders.
Is deze zienswijze juist? Stellig zult u het antwoord hierop willen weten, aangezien het op de juiste wijze aanbidden van God bepalend is voor het genieten van zijn gunst en zegen.
Hierbij doet het er absoluut niets toe of men persóónlijk tevreden is met zijn religie. Persoonlijke tevredenheid is niet wat werkelijk telt. Wat belangrijk is, is Gods zienswijze omtrent de kwestie. Om zijn zienswijze te weten te komen, zullen we ons tot zijn Heilige boek, de bijbel, moeten wenden.
Is het u bekend dat enkele belangrijke bijbelse personen met Gods goedkeuring van religie zijn veranderd? De patriarch Abraham volgde niet het geloof van zijn vader. Omtrent Abraham en zijn vader Terah lezen wij: „Aan de overzijde van de Rivier hebben lang geleden uw voorvaders gewoond, Terah, de vader van Abraham en de vader van Nahor, en zij plachten andere goden te dienen” (Joz. 24:2). Abraham stemde echter niet in met de heidense religie van zijn vader Terah en werd een aanbidder van de ware God, Jehovah. Ruth, de Moabitische, is een ander, treffend voorbeeld van iemand die de valse aanbidding van haar geboorteland in de steek liet om zich in Jehovah’s dienst te stellen. — Ruth 1:16.
In de eerste eeuw G.T. veranderden velen met Gods goedkeuring van religie. Aan voormalige joden schreef de apostel Petrus: „Gij . . . werdt bevrijd van uw vruchteloze vorm van gedrag, die gij door overlevering van uw voorvaders hebt ontvangen” (1 Petr. 1:18). De apostel Paulus schreef over zijn voormalige religie: „Ik maakte grotere vorderingen in het judaïsme dan velen van mijn leeftijd in mijn ras, daar ik veel ijveriger was voor de overleveringen van mijn vaderen” (Gal. 1:14). Toen deze oprechte joden evenwel tot het besef kwamen dat de tradities die zij van hun voorvaders ontvangen hadden, verkeerd waren, veranderden zij zich en werden christenen. — Mark. 7:13; 1 Petr. 1:18.
Thans maakt ongeveer een derde van de wereldbevolking er aanspraak op christelijk te zijn. Volgt hieruit dat uw religie aanvaardbaar is voor God als u maar tot een van de honderden kerken van de christenheid behoort? Beschouw eens de waarschuwing die de apostel Paulus aan christenen in de eerste eeuw gaf:
„Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” (Hand. 20:29, 30). Ja, na de dood van de twaalf apostelen van Christus zouden er valse leraren opstaan. Deze zouden in de naam van de christelijke leer „verdraaide dingen” onderwijzen, waaruit blijkt dat het behoren tot een organisatie die beweert christelijk te zijn, er nog geen verzekering van vormt dat men het ware geloof bezit.
„Maar het maakt toch niets uit, wat je gelooft?” zo zou iemand kunnen vragen. „Is iemands oprechtheid en de wijze waarop hij met zijn naaste omgaat, niet het belangrijkste?” Wat dunkt u ervan? Verandert oprechtheid iets verkeerds in iets goeds? Neem de apostel Paulus. Rechtvaardigde zijn ijver voor de joodse traditie zijn handelwijze tegenover God? Hij gaf zelf toe: „Ik [was] vroeger een lasteraar en een vervolger en een onbeschaamd mens . . . Niettemin werd mij barmhartigheid betoond omdat ik onwetend was en in ongeloof handelde.” — 1 Tim. 1:13.
Aangaande bepaalde anderen die hun religie oprecht beoefenden, schreef Paulus: „Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis.” Dit had tot gevolg dat „zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God [hebben] onderworpen” (Rom. 10:2, 3). Hoewel oprechtheid en vriendelijkheid belangrijk zijn, wordt iemands vorm van aanbidding alleen daardoor voor God nog niet aanvaardbaar. Men kan in alle oprechtheid dwalen.
Wat wordt er dan vereist? Jezus zei: „God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden” (Joh. 4:24). De aanbidding die in Gods ogen juist is, omvat meer dan een oprecht eerbiedige houding of „geest”. Ze moet ook in overeenstemming zijn met de „waarheid” die God in zijn Woord heeft geopenbaard. Elkeen bezit tegenover God de verantwoordelijkheid zijn geloofsovertuiging in het licht van de bijbelse waarheid te beschouwen. Wat dient iemand te doen als uit zo’n beschouwing duidelijk blijkt dat zijn religie niet in overeenstemming is met de bijbel? Nu, wat deden Abraham, Ruth, Petrus, Paulus en andere getrouwe dienstknechten van Jehovah God met betrekking tot de religie die zij aanvankelijk beoefenden? Denk aan Gods gebod in 1 Thessalonicenzen 5:21: „Vergewist u van alles, houdt vast aan dat wat voortreffelijk is.”
Dit houdt tevens in datgene wat onjuist is, achter ons te laten. Betreffende het wereldrijk van valse religie, „Babylon de Grote” genaamd, beveelt Openbaring 18:4: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.”
„Maar wat zullen mijn familieleden, vrienden en buren wel denken als ik van religie zou veranderen?” zo zal iemand vragen. Hoe staat u daartegenover? Is het redelijk liever deze mensen te willen behagen dan gehoorzaam te zijn aan God. De bijbel zegt: „Het beven voor mensen, dát spant een strik, maar hij die op Jehovah vertrouwt, zal beschermd worden” (Spr. 29:25). Ten aanzien van iemands familie merkte Jezus op: „Wie grotere genegenheid voor vader of moeder heeft dan voor mij, is mij niet waardig; en wie grotere genegenheid voor zoon of dochter heeft dan voor mij, is mij niet waardig.” — Matth. 10:37.
Wat valt er te zeggen over oudere mensen? Hebt u een van hen ooit horen beweren: „Ik ben te oud om te veranderen”? Behaagt men God met zo’n houding? Bij degenen die „de naam van Jehovah” behoren te loven, sluit Psalm 148 ook „oude mannen te zamen met knapen” in. (De verzen 12 en 13.) Tot degenen die van het judaïsme naar het christendom overgingen en met Pinksteren door God met wonderbare gaven van zijn heilige geest werden begunstigd, behoorden „oude mannen” (Hand. 2:17). Dient het thans anders te zijn?
Mevrouw L. Templeman te St. John’s op Newfoundland dacht er niet zo over. Op de leeftijd van achtentachtig jaar begon ze te beseffen dat de kerk waartoe zij behoorde niet de bijbelse waarheid onderwees. Daarom werd zij een van Jehovah’s getuigen. Getrouw volhardde mevrouw Templeman in deze loopbaan tot zij op de leeftijd van honderd en één jaar stierf.
Is het een zonde van religie te veranderen? Niet als iemands vorm van aanbidding in strijd is met het Woord van God; ja, het zou zelfs een zonde zijn in zo’n geval niet te veranderen.