Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w52 15/11 blz. 344-350
  • Rijpheid noodzakelijk voor toename

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Rijpheid noodzakelijk voor toename
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE EERSTE FACTOR
  • DE TWEEDE FACTOR
  • DE DERDE FACTOR
  • ’ZIJN EIGEN ZAAD IN ZICH HEBBEND’
  • Gods geest noodzakelijk voor rijpheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • Blijf groeien onder Jehovah’s geest
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1966
  • In goed gedrag wandelen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1955
  • Naar de vereiste rijpheid strevend
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
w52 15/11 blz. 344-350

Rijpheid noodzakelijk voor toename

1. In welke speciale opzichten is vooruitgang tot rijpheid noodzakelijk?

GIJ ZULT u herinneren dat wij, toen wij in onze voorgaande studie (par. 9) de verscheidene manieren bespraken waarop wij vorderingen tot rijpheid kunnen maken, zeiden dat er ’nog een middel was dat verderop zou worden besproken’. Wat is dat middel? Gewijde dienst. Vorderingen maken houdt in de meeste gevallen zowel theorie als praktijk in. Wij wensen nu de nadruk te leggen op het laatste, de praktijk, en wel voornamelijk op de noodzakelijkheid van verbetering in de hoedanigheid van onze dienst. Met andere woorden, vooruitgang in groei; want het is mogelijk vooruit te gaan en toch niet te groeien. Sommige aspecten van ons bovenstaande onderwerp zijn op de organisatie als een geheel of op elke groep van het volk des Heren van toepassing. Maar te allen tijde hebben wij de toepassing op u persoonlijk in gedachten en wij spreken tot u persoonlijk, of gij De Wachttoren nu reeds lang en geregeld leest of dat gij er pas mee zijt begonnen deze te lezen. Ja, wij wensen tot u, die dit tijdschrift in handen hebt en leest, als tot een vriend, van aangezicht tot aangezicht te spreken.

2. Met behulp van welke drie illustraties wordt het onderwerp besproken?

2 Wanneer wij in Gods Woord kijken, dan bemerken wij dat dit onderwerp door drie belangrijke illustraties, of gevallen waarin beeldspraak wordt gebruikt, wordt behandeld, namelijk: 1. een gebouw, hetzij een stad of een tempel, 2. het menselijke lichaam, en 3. de natuurlijke groei van een zaad tot een plant of boom, die vruchten draagt. Wij nemen ons niet voor deze illustraties afzonderlijk, een voor een te behandelen, maar wij zijn veeleer van plan te zien hoe er op zekere algemene factoren in elke illustratie de nadruk wordt gelegd en te onderzoeken welke van levensbelang zijn.

DE EERSTE FACTOR

3. Met welk doel voor ogen bouwt God zijn tempel en stad?

3 De eerste van deze algemene factoren is die van het doel. Wat brengt God er toe een tempel of een stad te bouwen? De apostel Petrus beantwoordt deze vraag voor ons. Nadat hij heeft vermeld dat de tempel is opgebouwd uit levende stenen, en eveneens een aanhaling betreffende de heilige stad, Zion, heeft gedaan, gaat hij verder met het identificeren van de waarachtige gelovigen, die de ’kostbare waardering’ bezitten voor de reden waarom zij in Gods stad en Gods tempel zijn gebracht, namelijk om „een volk” te worden „’dat tot een speciaal bezit zal zijn, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van hem die u uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht heeft geroepen”. Mis niet het doel van Gods voornemen ten aanzien van u. Hoewel gij misschien de jongste zijt in het gezin van hen die zich aan Jehovah hebben opgedragen om zijn wil te doen, wensen wij u toch als een ’pasgeboren kind’ te zien „opgroeien tot redding”, om rijpheid te bereiken, volledigheid van groei en ontwikkeling. Het tweezijdige hoofdvereiste voor zulk een groei is van toepassing op het hart en de mond en wordt als volgt zeer duidelijk onder woorden gebracht: „Met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.” — 1 Petr. 2:2, 7, 9; Rom. 10:10, NW.

4. Hoe wordt Gods voornemen met zijn volk door de wijnstok geïllustreerd?

4 Wederom, waarom laat God zaad zaaien, of een wijnstok of bomen planten? Het antwoord is in beide gevallen gelijk — om vruchten te verkrijgen tot zijn lof (Jes. 61:3). Dat is het doel. Jezus’ woorden gaan recht op het doel af, terwijl hij de illustratie van de wijnstok gebruikt: „Iedere rank in mij die geen vruchten draagt, neemt hij weg, en iedere rank die vruchten draagt, reinigt hij opdat ze meer vruchten moge dragen.” Vergis u niet! De hemelse Vader verwacht en ziet als eigenaar en bebouwer, uit naar vruchten, daarna verwacht hij meer vruchten; want, zo zeide Jezus: „Hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vruchten blijft dragen en er [zodoende] blijk van geeft mijn discipelen te zijn” (Joh. 15:2, 8, NW). Dat wil zeggen, voortdurende uitbreiding als gevolg van rijpe groei. Dit is geen onredelijke verwachting, want de Vader treft genaderijk elke voorziening door middel van zijn Woord, en door middel van zijn organisatie, en door de hulp van zijn geest, om dit tot stand te brengen. Wordt niet door een panische schrik bevangen omdat gij pas tot een kennis van deze dingen zijt gekomen. God is niet ongeduldig. Hij is evenals een landman die „blijft wachten op de kostbare vruchten der aarde, er geduld over oefenend . . . Oefent ook snij geduld; maakt uw harten sterk.” — Jak. 5:7, 8, NW.

5, 6. (a) Wat voor soort van vruchten verwacht en vereist Jehovah? (b) Wordt er een verder aspect betreffende vruchten dragen in de Schrift onthuld?

5 Maar, zult gij misschien vragen, welk soort van vruchten verwacht en vereist Jehovah? Vele religieuze sekten, zowel Christelijke als niet-Christelijke, leren dat een goede levenswijze en karakterontwikkeling, hetgeen wordt getoond door geduld, vriendelijkheid, enz., de vruchten van goddelijke toewijding zijn. Word niet misleid. Laten wij eens zien hoe Jezus zelf de vraag heeft beantwoord. Nadat hij over de wijnstok had gesproken, verklaarde hij zijn discipelen (en ons) hoe hij hen in een zeer nauwe betrekking als vrienden had gebracht en hen de opdracht had gegeven „vruchten te blijven dragen”. Ten slotte definieert hij precies wat hij bedoelt met vruchten dragen: „Gij moet op uw beurt [na de geest te hebben ontvangen] getuigenis afleggen.” Later bevestigde hij dit toen hij zeide: „Gij zult getuigen van mij zijn . . . tot de verst verwijderde streek der aarde.” Heden ten dage betekent dit het getuigenis betreffende de op de troon geplaatste Koning en zijn koninkrijk, zoals Jezus heeft voorzegd. — Joh. 15:16, 27; Hand. 1:8; Matth. 24:14, NW.

6 Daarbij en onafscheidelijk met het getuigenis afleggen verbonden, komt het resultaat, namelijk, de toename in het aantal van hen die gehoor geven aan het getuigenis en ook discipelen worden. Dat vormt alles een onderdeel van het vruchten dragen, het inzamelen van gelovigen in de organisatie; evenals zij die reeds gelovigen waren, de vruchten van het werk van de apostel waren. — 2 Kor. 3:1-3. Vergelijk ook Handelingen 1:8 met Mattheüs 28:19, NW.

DE TWEEDE FACTOR

7. Hoe stelt Psalm 122 de belangrijkheid van eenheid en samenwerking op de voorgrond?

7 De tweede van deze algemene factoren is die van eenheid en samenwerking onder het hoofd. Dit is zeer nadrukkelijk. Neem het voorbeeld van Gods stad, Zion of Jeruzalem, en zie eens wat Psalm 122 hierover te zeggen heeft. Het is „een stad, die wel samengevoegd is”, „een vast aaneengesloten stad” (LV). Omdat Jehovah’s huis, de tempel, zich daar bevindt, is ze het centrum van verenigde aanbidding. Ze is eveneens het besturende centrum voor de gehele natie, met haar oordeelstroon die tevens de troon is van de regerende Koning. Het is geen stille stad; ze weergalmt van lofzang en dankzegging. Jehovah’s volk stroomt er juist voor dat doel naar toe. Dit is de sterke band die alle ware Israëlieten, zowel de „broederen” (het geestelijke huis) als hun „vrienden”, verenigd en allen noopt voortdurend naar haar vrede en welvaart te streven en er om te bidden, wetend dat ’zij wel moeten varen die u beminnen’.

8. Op welke wijze geeft deze Psalm leiding in persoonlijke aangelegenheden in het groepsleven?

8 Welk een groots beeld geeft Psalm 122 van Jehovah’s koninkrijksorganisatie onder haar regerende koning, rechter en priester, Christus Jezus, en van Jehovah’s volk dat onder de leiding, er van dient! Ziet gij u zelf in dat beeld? Hebt gij dezelfde gevoelens over de groep van Jehovah’s getuigen waarmede gij zijt verbonden en beziet gij haar op dezelfde wijze als David die beminde stad bezag? Tracht gij uw deel bij te dragen tot het verkondigen van Jehovah’s naam in de geest van dankzegging, terwijl gij nooit iets doet om de vrede en eenheid in de groep te bederven, maar altijd haar welvaart en uitbreiding zoekt? Of hebt gij, hoewel gij lang genoeg in de waarheid zijt om beter te weten, een blijvende wrok tegen iemand in de groep die u in het grijze verleden iets heeft aangedaan wat nimmer in orde is gemaakt (misschien door gekrenkte trots aan beide zijden)? Indien deze persoon echter een lid van de gemeente blijft, de vergadering blijft bijwonen en aan het getuigeniswerk blijft deelnemen, dan dient gij die persoon ter wille van de vrede en eenheid in die groep oprecht als uw medelid te accepteren. Laat zijn oordeel aan de Heer over. Wij verlangen niet dat gij die persoon tot uw speciale vriend maakt, maar wij zeggen wel dat gij niet een houding dient aan te nemen als hadt gij hem voor u persoonlijk voor altijd uitgesloten, tenzij de groep in haar geheel hem uit de gemeenschap heeft gesloten. Zijt gij zelf niet een persoon die onverdiende barmhartigheid en lankmoedigheid ontvangt? Uw eigen voorspoed en groei tot rijpheid in Jehovah’s dienst en gunst hangen af van uw liefde voor hem en zijn organisatie en allen die binnen haar grenzen vertoeven. — Ps. 122:6; Hebr. 12:15; 1 Joh. 4:7, 20, 21, NW.

9. Op welke punten betreffende Zion wordt in Psalm 48:12-14 de nadruk gelegd?

9 Schenk nauwkeurige aandacht aan Zion. Merk op hoe ze werkt, neem haar geest in u op, schat haar sterkte naar waarde; ten eerste, tot uw eigen welzijn als een hulp om rijpheid in de hoedanigheid van de dienst te bereiken, en eveneens opdat gij enthousiast en toegerust moogt worden het ’aan het volgende geslacht te vertellen’. — Ps. 48:12-14, NBG.

10. (a) Hoe wordt de organisatie op passende wijze geïllustreerd in Efeze 4:11-16? (b) Wat dient in de toepassing er van speciale aandacht te ontvangen?

10 Neem nogmaals het voorbeeld van het menselijke lichaam, de basis van Paulus’ opmerkingen in Efeze 4:11-16 (NW). Dit schriftgedeelte vertelt over de organisatie welke in zijn dagen in haar kindsheid begon en thans haar rijpheid bereikt; omvangrijker, maar met dezelfde centrale kern welke bestaat uit Christenen die met Gods geest zijn gezalfd. Welk een wonderbaarlijk beeld van eenheid en soepele samenwerking, waarover reeds eerder in deze kolommen werd gesproken, maar wat voor herhaling vatbaar is! Neem de eenvoudige daad van eten. De ogen zien iets lekkers op de tafel. Daar wordt de arm uitgestoken die de hand onfeilbaar bestuurt, de vingers pakken dat hapje op kunstige wijze zonder het stuk te maken, nu komt de voorarm, die gelijk een nauwkeurig balancerende kraan van de elleboog uit werkzaam is, naar boven en dan, precies op het juiste moment, opent de mond zich en elke keer wordt het doel bereikt! Dit is de wijze waarop de organisatie als een geheel werkzaam is. Is dat ook de wijze waarop uw groep werkt? Wat is het geheim? De apostel antwoordt: „Het gehele lichaam [bevordert], doordat het harmonisch is samengevoegd en er toe is gebracht samen te werken door middel van elk gewricht, dat geeft wat nodig is, overeenkomstig de werking van ieder respectief lid . . ., de groei van het lichaam voor de opbouw van zichzelf in liefde” (Ef. 4:16, NW). Maak u er geen zorgen over hoe andere delen van het lichaam zijn samengevoegd en welke aanwijzingen hun worden gegeven. Dat is de taak van het hoofd. Uw verantwoordelijkheid is, een begrip en waardering te hebben van uw eigen positie, uw eigen toewijzing in de plaatselijke groep, of op het Bethelhuis, of in het zendelingenhuis. Zelfs zij die lichamelijk zijn geïsoleerd, of zich achter een „ijzeren gordijn” bevinden, zijn nog steeds een deel van de organisatie, nauw verbonden door onzichtbare, of misschien ondergrondse „gewrichten en gewrichtsbanden”. — Kol. 2:19, NW.

11. Over welke praktische gezichtspunten dienen wij ons met het oog op deze illustratie vragen te stellen?

11 Of iemand nu een klein „gewricht” in het plaatselijke „lichaam” is, zoals een aangestelde dienaar of een groepsleider (sar, voornaamste of „vorst”), of geen speciale verantwoordelijkheid heeft, niettemin heeft „ieder respectief lid” zijn functie. In het menselijke lichaam dragen alle leden, alle cellen, hun deel bij in het belang van de soepele werking en groei van het lichaam, niet slechts om voedsel en leiding te ontvangen, maar ook om ten bate van hun medeleden iets door te geven en te verschaffen. Hoe is het met u gesteld in dit opzicht? Ontvangt gij voortdurend zonder ooit iets door te geven? Moet gij altijd in het getuigeniswerk worden meegenomen terwijl gij nooit voldoende vorderingen maakt om mee te kunnen helpen iemand anders te tonen hoe het moet worden gedaan? (Hebr. 5:12, NW) Zijt gij in een passieve sleur vervallen geregeld de vergaderingen te bezoeken zonder ooit uw mond open te doen, hoewel gij daartoe zeer goed in staat zijt? Of zijt gij een levend lid dat er altijd op uit is zelf vorderingen te maken door op zijn minst iets te doen om in de vooruitgang en gestadige groei van hen met wie gij zijt verbonden, hulp te verlenen? Dit betekent ordelijk te wandelen in de vooruitstrevende routine welke voor het lichaam onder zijn hoofd, Christus Jezus, is voorgeschreven, en al zijn geregelde activiteiten te ondersteunen.

12. Volgens welk model en in welke geest groeit de organisatie, en hoe dient dit op ons van invloed te zijn?

12 Merk tevens op in welke geest dit gedaan dient te worden. „Laten wij in alle dingen door liefde opwassen”, in onzelfzuchtige toewijding en onverbrekelijke verknochtheid aan de organisatie, omdat het de organisatie des Heren is. Het is geen menselijke organisatie. Ze is geestelijk, ’één lichaam en één geest,’ en gij dient de gehele regeling en hen die er zich onder bevinden, dienovereenkomstig te beschouwen. Beschouw uw broeders niet „overeenkomstig het vlees”. Het leidt slechts tot moeilijkheden. Gij zult partijdig zijn en hen tot wie gij u aangetrokken voelt, begunstigen en uw omgang tot hen beperken, terwijl gij de anderen negeert en klaar staat hen te critiseren. Onderwerp, ter wille van de eenheid van het lichaam, het persoonlijke gezichtspunt aan dat van de organisatie in de geest van een vurige waardering voor het grote voorrecht daarvan deel uit te maken. Maak uw hart derhalve groter en verruim uw bekendheid met uw broeders, zoals Paulus de Korinthiërs moest vertellen. — Ef. 4:3, 4, 15; 2 Kor. 5:16; 6:11-13, NW.

13. Op welke bijzondere noodzakelijkheid wordt door de voorgaande illustraties de nadruk gelegd?

13 Wenst gij tot rijpheid op te wassen en de hoedanigheid van uw dienst te verbeteren? Wij zijn er zeker van dat gij dit wenst. Kunt gij, aan de hand van deze twee Schriftuurlijke illustraties van de stad en het menselijke lichaam, dan niet zien hoe uiterst belangrijk het is waardering te hebben voor de organisatie des Heren, te waarderen wat ze betekent en hoe ze werkt? En het niet alleen in theorie, maar in de praktijk te waarderen, door overeenkomstig haar maatstaven te leven en aan haar werkzaamheden een aandeel te hebben? De Koning en het Hoofd, Christus Jezus, voorziet in alle benodigde hulp welke wij bij onze groei tot rijpheid in de Koninkrijksdienst behoeven, maar wij kunnen uit deze bron van benodigde hulp alleen voordeel trekken wanneer wij nauw met de theocratische organisatie, die onder hem is opgebouwd, verbonden blijven.

14, 15. (a) Bestaat er een speciale bediening buiten het geven van getuigenis, en hoe kan ze ten uitvoer worden gebracht? (b) Wat betekent dit in de praktijk?

14 Dit jaar wordt veel aandacht geschonken aan de noodzaak tot rijpheid in gewijde dienst op te wassen, het „opleiden der heiligen tot het bedieningswerk”; in het belang van hen die jong in de waarheid zijn, en eveneens van anderen die veel ouder in de waarheid zijn, maar toch in een of ander opzicht nog veel hulp nodig hebben, behalve nog de velen die pas belangstelling beginnen te tonen. Het is een groot voorrecht aan het getuigeniswerk te mogen deelnemen, het is echter een nog groter voorrecht een aandeel te hebben in het bedieningswerk dat er in bestaat anderen te helpen opleiden. Trek daarom ten volle profijt van elke door het Genootschap, het zichtbare instrument dat door de organisatie wordt gebruikt, getroffen regeling, van alle verschillende soorten van vergaderingen waarin is voorzien, eveneens van zijn verscheidene publicaties, behalve nog de helpende hand welke door de vele aangestelde dienaren wordt geboden om in de werkelijke velddienst op praktische wijze hulp te verlenen. Op deze wijze zult gij niet alleen krachtig worden bevestigd als een geregelde en ijverige verkondiger van de Koninkrijksboodschap, maar gij zult evenals de organisatie zelf, voortdurend vorderingen maken tot de volheid van groei die tot rijpheid behoort. — Ef. 4:12, NW.

15 Dit betekent in de praktijk niet slechts de hoeveelheid tijd die aan het getuigeniswerk wordt besteed, te vermeerderen, door meer uren in te leveren, maar die uren meer te laten tellen door een betere hoedanigheid van dienst. Het betekent een doeltreffender, pakkend getuigenis te geven overeenkomstig de onderscheiden behoeften van iedere enkeling. Dit eist van de zijde van de afzonderlijke getuige een rijp onderscheidingsvermogen, maar het is aangenamer in Jehovah’s ogen en een veel grotere hulp voor de toehoorder, mogelijk een van de „andere schapen”. Bovendien zult gij het werk interessanter vinden en bemerken dat het meer vruchten afwerpt, en gij zult „standvastig [worden], onwrikbaar, altijd volop bezig zijnde in het werk des Heren, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer”. — 1 Kor. 15:58, NW.

16. Welke van levensbelang zijnde waarschuwing wordt door het feit dat er slechts één „zaad”, één lichaam, één wijnstok en één stad bestaat, krachtig onder de aandacht gebracht?

16 ’Laat niemand u verderven’ door uw aandacht, uw toewijding en dienst van de ene organisatie af te leiden. Paulus moest daar in zijn dagen scherp voor waarschuwen (1 Kor. 1:10-13, NW). Er is, zoals hij in Galaten 3:16, 29 (NW) betoogt, slechts één ’zaad, hetwelk Christus is’, waarbij zij die onder hem staan, die ’Christus toebehoren’ en in dezelfde hemelse hoop delen, zijn inbegrepen; en het zichtbare besturende lichaam van Jehovah’s getuigen wordt in deze tijd door leden van deze klasse gevormd. Ja, er is slechts één geestelijk „lichaam” van de Christus, slechts één ware wijnstok, slechts één berg, Zion, die Jehovah’s heerlijkheid opvangt en weerkaatst. Dit betekent slechts de ene „groep” die het door God gegeven woord op aanvaardbare wijze predikt, zoals in Psalm 68:11 (KJ; 68:12, Statenvert.) werd voorzegd. Zij verheugen zich er eveneens over het geïnspireerde woord van vers 6 van die Psalm in vervulling te zien gaan: „God brengt de verlatene thuis; hij leidt gevangenen naar voorspoed; slechts de opstandigen wonen in een dor land” (AT; vers 7, Statenvert.). Pas daarom rijp onderscheidingsvermogen toe en laat u niet misleiden door iemand die door zijn vleselijke gemoedsgesteldheid „opgeblazen is zonder een juiste reden”. Maar ga door middel van blijde en bereidwillige samenwerking met zijn lichaam van toegewijde mensen, voort te „groeien met de wasdom die God geeft”, ’terwijl gij aan het hoofd vasthoudt,’ want „afgescheiden van mij”, zeide Jezus, „kunt gij in het geheel niets doen [voortbrengen].” — Kol. 2:18, 19; Joh. 15:5, NW.

DE DERDE FACTOR

17, 18. Op welke manieren schenkt Jesaja’s profetie veel aandacht aan Zions uitbreiding en spreekt ze er bemoedigend over?

17 De derde en laatste algemene factor ter bespreking is die van toename of uitbreiding en groei, welke factor reeds tot op zekere hoogte is besproken. Toename is een van de grote thema’s van de Bijbel, van Genesis hoofdstuk een af en verder. Laten wij deze toename eens een ogenblik uit het gezichtspunt van Zion beschouwen.

18 Wij beginnen met de profetie van Jesaja, welke verklaart dat er vanaf de tijd dat de verantwoordelijkheid voor de Nieuwe-Wereldregering op de schouders wordt gelegd van de Vredevorst, die in 1914 (n. Chr.) in het hemelse Zion op de troon werd geplaatst, „aan de uitbreiding van zijn regering en van vrede . . . geen einde [zal] zijn”. Verder deelt de gehele natie van Jehovah’s volk in die uitbreiding: „Gij hebt de natie vermenigvuldigd, gij hebt haar vreugde doen toenemen.” De profetie voorzegt ook dat God, wanneer Zion in zijn gunst is hersteld, een verbond maakt waarin hij belooft die koninkrijksorganisatie alle hoogst belangrijke toerusting te verschaffen welke ze behoeft: „Mijn geest, die op u is, en mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken . . . van nu aan tot in eeuwigheid.” Met welk resultaat? Jehovah’s heerlijkheid wordt op zijn organisatie gezien evenals de vroege morgenstralen van de zon helder weerkaatst werden door die stad op de heuveltop. Dit trekt de aandacht van allen die rechtvaardigheid liefhebben, en zij komen, zoals wij thans ervaren, binnenstromen gelijk een wolk huiswaarts kerende duiven. Tot Zion wordt gezegd: „Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u; . . . Dan zult gij het zien en stralen van vreugde; uw hart zal zich ontroerd verruimen.” — Jes. 9:3, 6, 7, AT; 9:2, 5, 6, Statenvert.; 59:21; 60:1, 4, 5, 8, NBG.

19, 20. Door welke kenmerkende bijzonderheden werd de uitbreiding van de vroege kerk gekenmerkt, en hoe dient dit op ons van invloed te zijn?

19 De eerste en miniatuurvervulling van vele van deze profetieën in de dagen van de vroege kerk, is een aansporende stimulans tot geloof en verwachting voor deze dagen waarin de grote en laatste vervulling geschiedt. Beschouw de plotselinge sprong tot leven en activiteit die door dat kleine groepje van ongeveer 120 personen in Jeruzalem werd ervaren, nadat zij de zo belangrijke toerusting van de heilige geest op de dag van Pinksteren hadden ontvangen. De eerste dag drie duizend! Kort daarna werd het „aantal mensen . . . ongeveer vijf duizend”. Weer wat later: „Er bleven gelovigen in de Heer toegevoegd worden, in groten getale, beide mannen en vrouwen.” Hoe moet hun hart van dankbaarheid zijn gezwollen! Nog beter: „Het woord bleef groeien [uitbreiding van toerusting], en het aantal discipelen bleef zich in Jeruzalem zeer vermenigvuldigen, en [denk u eens in!] een grote schare priesters begon het geloof gehoorzaam te worden.” Hoe moet hun hart van opwinding hebben gebonsd! Wel, zou uw hart niet bonzen wanneer gij achter in uw Koninkrijkszaal een rij priesters zag zitten die aan de waarheid gehoor gaven? Zij maten hun groei niet door middel van maandelijkse rapporten, maar: „de gemeenten [werden] aanhoudend in het geloof bevestigd [waardoor ze tot rijpheid opgroeiden] en namen . . . van dag tot dag voortdurend in aantal toe.” — Hand. 2:41; 4:4; 5:14; 6:7; 16:5, NW.

20 Wij weten, zoals Handelingen hoofdstuk 8 aantoont, dat vervolging er slechts toe diende de uitbreiding op nog grotere schaal te bewerkstelligen; maar dit rechtvaardigt niet de mening die soms zo gemakkelijk wordt geuit, dat gewelddadige tegenstand onontbeerlijk is voor uitbreiding. Lees voor u zelf het verslag in Handelingen 9:31, NW.

21. Bestaat er een noemenswaardig verschil tussen groei en toename?

21 Wij zijn nog lang niet over dit onderwerp uitgesproken; maar, aangezien wij het besluit van deze reeks artikelen naderen, zijn er enige slotpunten die wij gaarne willen opmerken. Zoals zojuist is gezien, illustreert het beeld dat door middel van de profetieën over Zion wordt gevormd, zeer duidelijk een toename in aantal. De illustratie van het menselijke lichaam is echter veeleer een beeld van groei tot rijpheid dan van numerieke toename. Een volwassen man heeft maar tien vingers en tien tenen, net zoals een klein kind. Ze zijn gegroeid, of ontwikkeld; dat is alles. Maar het is deze groei tot rijpheid die wij in de eerste plaats in gedachten hebben, omdat wij beseffen dat dit, juist nu, wanneer wij de situatie over de gehele wereld gadeslaan, het meest noodzakelijk is. In welke opzichten? (Gij lezer, neemt gij notitie van deze punten om te zien hoe ze op u van toepassing zijn?)

22. Wat blijkt thans bijzonder noodzakelijk te zijn ten aanzien van 1. studie, 2. vergaderingen en 3. het getuigeniswerk?

22 Wij weten dat velen, ja, zeer velen er al mede tevreden schijnen te zijn wanneer zij alleen maar in de waarheid zijn, terwijl zij zich verheugen in de troost en hoop die ze verschaft en in de gemeenschap van de maatschappij der Nieuwe Wereld. Ja, het is inderdaad alsof men in een andere wereld leeft. Maar toch zeggen wij tot al dezulken dat er drie dingen noodzakelijk zijn: 1. Niet slechts deze en andere publicaties van het Genootschap te lezen, maar met behulp van deze publicaties een diepgaande studie van de Schrift te maken. Dit is uiteindelijk het voornaamste doel er van, en wel in het bijzonder van dit tijdschrift. 2. De vergaderingen niet alleen maar geregeld te bezoeken (en de berichten tonen aan dat sommigen dit niet doen, zelfs wanneer dit gemakkelijk kan), maar u zelf af te vragen: Welke praktische bijdrage lever ik op zulke vergaderingen ten einde mede te helpen zowel mij zelf als anderen in kennis en inzicht op te bouwen en zoveel waardering op te wekken dat men in actie komt, en welke praktische bijdrage lever ik ten einde hulp te verlenen in de opleiding voor het bedieningswerk? 3. Niet slechts net voldoende aan het getuigeniswerk deel te nemen zodat men als een Koninkrijksverkondiger wordt erkend, misschien als een stille getuige met tijdschriften en pamfletten; maar u zelf af te vragen: help ik mij zelf en anderen vorderingen te maken in het werk des Heren? Niet door zonder meer te zeggen wanneer resultaten uitblijven: Nu ja, ik heb mijn best gedaan; maar zich af te vragen: Hoe kan ik de hoedanigheid van mijn dienst verbeteren? Ben ik zo sterk in het geloof en zo door waardering bewogen, dat ik vast besloten ben door dik en dun aan het werk te blijven en „grondig getuigenis te geven ten aanzien van het goede nieuws van de onverdiende goedgunstigheid van God”? — Hand. 20:24, NW. Zie ook 1 Korinthe 9:24-27 en 1 Timotheüs 4:16, NW.

23. Is geestelijke groei in enig opzicht automatisch, of kan deze worden geforceerd?

23 Begrijp dit goed. Geestelijke groei gaat niet automatisch. Het kan niet als vanzelfsprekend worden aangenomen dat vermeerdering van kennis tot vermeerdering van ijver en bekwaamheid in gewijde dienst zal leiden. Er zijn te veel nadelige invloeden zowel in het onvolmaakte vlees als van buiten af. Het is niet te vergelijken met lichamelijke groei, welke in de meeste gevallen zonder bewuste krachtsinspanning geschiedt. Noch kunnen wij u tot rijpheid doen groeien. Gij kunt zelfs u zelf niet doen groeien. Het is God die ’er mede voortgaat het te laten groeien’, en, wanneer wij ons zelf beschouwen, zijn wij gedwongen toe te geven dat ’wij niet weten hoe’ (1 Kor. 3:5-9; Mark. 4:27, NW). Het is stellig niet toe te schrijven aan enige verdienste onzerzijds. Dit wil niet zeggen dat wij er geen aandeel in hebben. Wij hebben er zelfs een heel belangrijk aandeel in, zoals wij hebben besproken. Wij hebben geduld, vastberadenheid en doorzettingsvermogen nodig. En laten wij, ingeval iemand denkt dat deze voortdurende drang naar verbetering en het maken van vorderingen moeilijk is goed te praten en op een rusteloze, nooit voldane houding duidt, onze laatste illustratie beschouwen. Ze is op de Schrift gebaseerd.

’ZIJN EIGEN ZAAD IN ZICH HEBBEND’

24, 25. (a) Hoe wordt uitbreiding in het scheppingsbericht op de voorgrond gesteld? (b) Door welke opvallende bijzonderheden wordt de voorziening die voor uitbreiding is getroffen, gekenmerkt?

24 Sla Genesis, hoofdstuk een op. Wij lezen in vers 11 dat God op de derde scheppingsdag zeide: „Dat de aarde uitschiete grasscheutjes”, en andere vormen van vegetatie, plantenleven en bomen; maar let op de uitdrukking: „Het hebbe zijn eigen zaad in zich zelf” (Lu). Daarna vertelt het bericht over de schepping van hogere levensvormen, en ten slotte over de bekronende daad van het maken van de mens naar Gods beeld, en in deze gevallen lezen wij: „En God zegende hen, en God zeide tot hen: weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt [brengt overvloedig voort], en vervult de aarde.” „En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed.” — Gen. 1:11, 20, 22, 28, 31.

25 Wat een lust en genot moet het zijn werkelijk iets te scheppen! (Veel verhevener dan de pogingen van de mens een of ander vroeger ontwerp of model te verbeteren, en het dan een „schepping” te noemen.) Natuurlijk had God zich het recht en het voorrecht kunnen voorbehouden al het levende op directe wijze te scheppen. Maar in plaats daarvan heeft hij die meest ingenieuze en wonderbaarlijke regeling in het leven geroepen waarbij elke specie in mannelijke en vrouwelijke exemplaren werd verdeeld, zodat de schepselen zelf de onuitsprekelijke vreugde konden smaken elk naar hun eigen soort voort te brengen, in gehoorzaamheid aan de door de Schepper vastgestelde werkingswetten. Wetten die oneindig zijn in verscheidenheid maar zich toch overeenkomstig algemene vaste beginselen gedragen, zelfs in het plantenleven. (Stellig een van de eenvoudigste, meest vernietigende bewijzen tegen de evolutietheorie; want aan wie anders zou het begrip van zulk een ontwerp en voorziening kunnen worden toegeschreven dan aan een grote geest van een ontwerpend en intelligent genie.) Wat was het geheim van de regeling? Het wordt gevonden in die uitdrukking: „Het hebbe zijn eigen zaad in zich.” Vandaar het sterke verlangen, ja, de rusteloze drang, door God in het schepsel geplant om zich uit te breiden en te vermenigvuldigen. God maakte slechts het ene begin, verrichtte de ene planting in elk afzonderlijk geval en gaf daarna de opdracht vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen en overvloedig voort te brengen. Overvloedig? „Prolifiek” zou een beter woord zijn, gezien de voorziening die bijna in elk afzonderlijk geval werd getroffen.

26. Hoe kan er, in welk aangegeven gebied ook, worden vastgesteld van welk centrum of van welke gemeenschap er terecht gezegd kan worden: ’Zijn eigen zaad in zich hebbend’?

26 Zie nu, op welke wijze dit gebruikt kan worden als een passende illustratie tot aanmoediging van ons. De grote meerderheid van onze lezers is met een groep van Jehovah’s getuigen verbonden. Gij hebt uw vergaderplaats in een Koninkrijkszaal, in een zendelingenhuis of in een particuliere woning en gewoonlijk hangt daar ergens een kaart van het gebied waarvoor uw groep verantwoordelijk is. Maak u een voorstelling van dat gebied, of het nu stadsgebied, landgebied of beide is. Misschien is het in een land waar zich in bijna elk huis een Bijbel bevindt, en het is zo goed als zeker dat daar een aantal religieuze gebouwen staan die over de Bijbel of andere heilige geschriften beschikken. Maar kan er van elk van deze huizen of religieuze gebouwen worden gezegd: ’Zijn eigen zaad in zich hebbend’? Gij weet zeer goed dat alleen het bezit van de Bijbel in het geheel niet aantoont dat het zaad der waarheid, de levengevende boodschap, zich in dat religieuze huis of die religieuze gemeenschap heeft gevestigd, er is ontkiemd en daar is uitgesproten. Wanneer gij de feiten onder ogen ziet en niet uw eigen mening op de voorgrond stelt, moet gij u bewust zijn dat er in dat gehele gebied, in overeenstemming met het bericht in Genesis, slechts de ene planting van Jehovah’s organisatie is, welke wordt vertegenwoordigd door uw groep van Jehovah’s getuigen, hoe klein ze ook moge zijn. Wat een onschatbaar voorrecht geïdentificeerd te worden met die groep, waarvan in dat gehele gebied alleen naar waarheid gezegd kan worden: ’Zijn eigen zaad in zich hebbend’!

27. Hoe wordt door deze illustratie onze grote en vreugdevolle verantwoordelijkheid krachtig onder de aandacht gebracht?

27 Natuurlijk zou God, die het hart kent van hen die tot rechtvaardigheid neigen, zich gemakkelijk het recht en het voorrecht kunnen voorbehouden alle belangstelling van de mensen van goede wil op directe wijze te scheppen of op te wekken, door hun een kennis van de waarheid te onthullen en hen tot zijn organisatie te leiden. Maar hij heeft daarentegen u, gemeenschappelijk en individueel (ja, het staat aan u, die dit tijdschrift in handen hebt en leest), de verantwoordelijkheid en de onuitsprekelijke vreugde geschonken aan het werk te gaan en dat gebied steeds weer opnieuw te bewerken, en naar harten te zoeken waarin het „zaad” kan worden geplant. Vervolgens herhaaldelijk nabezoeken te brengen en een beetje water te geven, misschien de grond wat te bewerken, de op roof uit zijnde vogels af te schrikken, helpen het onkruid uit te trekken zonder de kostbare plant te beschadigen, en ten slotte het genoegen en de innige blijdschap te smaken een pas gevonden vriend en metgezel te hebben die werkelijke waardering heeft voor de waarheid en voor de maatschappij der Nieuwe Wereld. Bedenk wel, dat wij dit niet als verdienste kunnen aanrekenen, en dat alles gedaan moet worden in gehoorzaamheid aan de werkingswetten, die door de Schepper van de organisatie zijn vastgelegd. — Jes. 43:1, AS.

28, 29. (a) Wat wordt er door aangetoond, indien de drang om druk aan het werk te blijven, ontbreekt? (b) Hoe kan dit worden verholpen, en met welk resultaat?

28 Indien gij een „juist en goed hart” hebt waarin het zaad der waarheid is ontsproten, dan zult ook gij werkelijk dat sterke verlangen en die aanhoudende drang ervaren, in al de verschillende takken van het werk des Heren die voor u openstaan, aan het werk te gaan en te blijven, terwijl gij er altijd naar zult streven de hoedanigheid van uw dienst te verbeteren, opdat gij op doeltreffender wijze door de „Meester van de oogst” gebruikt kunt worden. — Luk. 8:15; Matth. 9:38, NW.

29 Blijf om Jehovah’s geest bidden, terwijl gij er altijd naar streeft zijn Woord te eren, en blijft nauw met zijn organisatie, Zion, verbonden. In ieder afzonderlijk geval waarin God de opdracht: „Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt” gaf, werden die genaderijke woorden toegevoegd: „En God zegende hen.” Moge dat ook uw rijke en gelukkige deel zijn wanneer gij in de glorierijke uitbreiding tot lof van Jehovah een aandeel hebt. „Gaat voort tot rijpheid”, en hij „zal . . . het zaad dat gij zult zaaien, verschaffen en het voor u vermenigvuldigen en hij zal de vruchten van uw rechtvaardigheid doen toenemen” (2 Kor. 9:10, NW). „De HEER [Jehovah] zegene u uit Sion.” — Ps. 128:5, OB.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen