-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1952 | 1 november
-
-
In de vertaling van Fenton wordt gezegd dat hij ’zijn deugden zwaar geschonden heeft’.
De eerste Bijbelse aanwijzing die wij aangaande een opstand van de zijde van engelen hebben, is, wanneer wij het verslag over de overdekkende cherub buiten beschouwing laten, het bericht in Genesis 6:1-4 betreffende de dagen van Noach. In de gewone vertaling is vers 4 zodanig weergegeven, alsof de Nephilim-reuzen zich op de aarde bevonden voordat de zonen Gods gingen samenwonen met de vrouwen, en daarom zouden sommigen kunnen redeneren dat deze reuzen gematerialiseerde demonen waren die reeds vroeger met Satan in opstand waren gekomen. Nauwkeurigere vertalingen in moderne bewoordingen tonen evenwel aan dat deze reuzen de nakomelingen waren van de gematerialiseerde zonen Gods en vrouwen: „In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, die aan de zonen van [God] werden geboren wanneer zij ook maar gemeenschap hadden met de dochters der mensen; dezen waren de helden die mannen van aanzien waren in de dagen van ouds” (AT, PC). De zonen Gods waren dus de eerste opstandige engelen die op het toneel verschenen.
Dit wordt bevestigd door 1 Petrus 3:19, 20, NW: „In deze toestand ging hij ook heen en predikte tot de geesten in de gevangenis, die eenmaal ongehoorzaam waren toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach.” Dit schijnt er op te duiden dat de eerste daad van ongehoorzaamheid van de zijde der engelen in de dagen van Noach geschiedde. Indien zij vóór die tijd in opstand waren gekomen, zou dat vroegere voorval van opstand het vermeldenswaardige keerpunt zijn geweest. In Judas 6, NW, staat: „De engelen die hun oorspronkelijke positie niet behielden doch hun eigen juiste woonplaats verlieten, heeft hij voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard.” De oorspronkelijke positie van de engelen was hun plaats in Jehovah’s organisatie, in welke positie zij door hem waren geplaatst en waarin zij ongetwijfeld plichten hadden toegewezen gekregen, daar God hen niet had geschapen om een doelloos bestaan te leiden. Door opstandig te worden, zouden zij hun oorspronkelijke positie verlaten. Door zich te materialiseren ten einde blijvend met vrouwen te leven, zouden zij hun juiste woonplaats in de hemel als geestelijke schepselen verlaten. Doordat Judas 6 deze beide verkeerde daden zo nauw met elkaar in verband brengt, schijnt het dat beide in dezelfde tijd werden begaan, hetgeen in de dagen van Noach was toen de „zonen Gods” zich materialiseerden. Toen de Vloed hen dwong zich te dematerialiseren, keerden zij als geestelijke schepselen naar de hemelse gewesten terug, maar niet naar hun oorspronkelijke positie in Jehovah’s organisatie. Zij werden Satans demonen.
De zienswijze dat de opstand van engelen in de dagen van Noach geschiedde in plaats van in Eden, is redelijker. In Eden stond Satan nog maar aan het begin van zijn opstandige loopbaan. God had de uitdaging aanvaard, en de belofte van het Zaad gegeven. De strijdvraag was nieuw. Het lag niet voor de hand dat engelen onmiddellijk zouden bijspringen en zich zouden voegen bij de opstandeling Satan, die nog niet had bewezen dat hij het bij het rechte eind had. Zij zouden eerder wachten ten einde de ontwikkeling gade te slaan. Ten tijde van Noach waren er vijftien eeuwen voorbijgegaan en Satan had behalve drie mensen, Abel, Henoch en Noach, alle mensen van God afgekeerd. Wanneer hij dit geheel alleen reeds kon doen, wat een volledig succes zou hij dan hebben wanneer een legerschare engelen hem zou helpen! En waar was het beloofde Zaad? Waren er niet vijftien eeuwen voorbijgegaan zonder een enkel teken er van? Aldus zou Satan kunnen redeneren, met argumenten welke hij bij de aanvang in Eden niet zou hebben gehad. Hij zou kunnen redeneren dat, indien de zonen Gods zich met hem zouden verbinden en zich gedurende een tijd of blijvend zouden materialiseren, er een superras van reuzen kon worden voortgebracht met het doel de mens te overheersen en te regeren, en onder hen konden de laatsten die aan Jehovah’s zijde zouden standhouden, er toe worden gedreven mee te doen, of worden vernietigd.
Maar de Vloed stuurde het plan in de war en dwong de gematerialiseerde engelen zich te dematerialiseren. Deze voormalige zonen Gods konden niet tot Jehovah’s dienst terugkeren, ook al hadden zij dit gewild; zij bleven bij hun meester Satan, die zij zelf hadden gekozen, en zij werden zijn demonenhorden. Zij werden nu in dikke duisternis gevangengezet, vervreemd van God, in duisternis wat zijn voornemens betreft, met een duister einde in het vooruitzicht, hetgeen allemaal juist wordt afgebeeld door Tartarus. (Zie 2 Petrus 2:4, NW, en de daarbij behorende aantekening in het appendix.) Tot deze in Tartarus gevangengenomen geesten heeft Jezus gepredikt.
Waarom? Ten einde de demonen een kans te geven zich te bekeren? Dit kan moeilijk het geval zijn. Er is geen engel gestorven om een rantsoen voor hen te verschaffen, ook al waren zij in omstandigheden die een rantsoen zouden toestaan. Bovendien is het tamelijk inconsequent, te beweren dat de volmaakte Adam en Eva geen tweede kans zullen hebben, en dan plotseling van mening te veranderen en te zeggen dat ongehoorzame engelen — die volmaakt, en veel hoger en intelligenter en machtiger dan de mens waren, en die zelfs Jehovah God hadden gezien en in zijn onmiddellijke nabijheid waren geweest — hun toewijzing die zij van God hadden ontvangen, konden verlaten, zich met Satan konden verbinden en later toch nog een kans zouden hebben zich te bekeren en redding te ontvangen. Maar waarom dan wel tot de demonen prediken?
Prediken heeft niet altijd bekering en redding ten doel. Wij geven de wijnbeker van Jehovah’s gramschap aan de natiën, niet voor hun bekering maar als een waarschuwing voor de dood die hen wacht. Het is een aankondiging van ondergang en van Jehovah’s beslissende overwinning. Wij zullen blijven prediken nadat Armageddon is begonnen, niet opdat zich dan nog meer mensen zullen bekeren en worden gered, maar opdat allen zullen weten dat Jehovah’s voornemens van wraak worden uitgevoerd. (Zie The Watchtower van 1 juni 1951, blz. 351, tweede vraag en antwoord.) Op een soortgelijke wijze predikte Jezus tot de demonen. Zowel het onzichtbare deel van Satans wereld als het zichtbare deel ontvangen een getuigenis dat tegen hen is gericht, niet slechts doordat Christenen een schouwspel zijn voor mensen en engelen (met inbegrip van de gevallen engelen, de demonen), maar doordat Jezus zelf over hun beslissende einde tot hen predikt.
Gelieve eveneens de bladzijden 69-73, 76, 81, 152, 153 in What has Religion Done for Mankind? te raadplegen.
-
-
MededelingenDe Wachttoren 1952 | 1 november
-
-
Mededelingen
„BEHOUDT EEN GOED GEWETEN”
De wereldomvattende onderwijzingsveldtocht waaraan Jehovah’s getuigen een aandeel hebben, heeft tot doel het geweten van naar waarheid hongerende mensen te reinigen. Mensen die hun innerlijke onderscheidingsvermogen aan de hand van de rechtvaardige vereisten van Gods Woord hebben hervormd, leven overeenkomstig de maatstaven van de nieuwe wereld. Zij wensen daarom hun naasten te helpen Gods wil te leren kennen en te doen. Met het licht en de vooruitzichten, welke Gods Woord thans geeft, willen zij hun medemensen helpen levengevende kennis te verwerven en hun geweten te reinigen van wereldse maatstaven van zelfrechtvaardigheid. In verband hiermede zullen Jehovah’s getuigen in de maand november een gemeenschappelijke krachtsinspanning doen, door drie actuele en leerzame brochures aan te bieden tegen een bijdrage van ƒ 0,50. De titels van deze brochures luiden: „Verheugt u, gij natiën”, Kunt gij voor altijd in geluk op aarde wonen? en Zal religie het hoofd bieden aan de wereldcrisis? Ook u kunt de kostbare en hartverkwikkende waarheden welke hierin zijn vervat, leren kennen. U heeft tevens het voorrecht deze waarheden aan andere mensen door te geven. Indien u hierbij vragen hebt, schrijf dan naar het bijkantoor van uw land. Wij willen u aanmoedigen de levengevende en levenonderhoudende waarheden te verspreiden en daarbij geen acht te geven op hetgeen de mensen zeggen. Let wel op hetgeen Jehovah God tot uw nut en welzijn zegt: „Behoudt een goed geweten, zodat zij juist in datgene waarin gij wordt wedersproken, beschaamd mogen worden die met geringschatting over uw goede gedrag in verband met Christus spreken.” — 1 Petrus 3:16, NW.
-