Met vertrouwen het einde onder de ogen zien
1, 2. Waarom kunnen Jehovah’s getuigen niet over het hoofd worden gezien in deze tijd, en welke aanklacht wordt valselijk tegen hen ingebracht?
IN PLAATS dat de getuigen van Jehovah uit angst voor het einde der wereld gelijk holbewoners in een hol kruipen, zijn zij onverholen in het openbaar te voorschijn getreden en vallen onder de mensen van alle natiën ten zeerste op. Wegens hun onbevreesde getuigenis kunnen de mensen van dit samenstel van dingen hun activiteit nergens over het hoofd zien en negeren. Daar zij door deze activiteit worden geërgerd, klagen zij dat Jehovah’s getuigen weliswaar actief zijn, maar dat zij hun actieve ondersteuning aan de stelsels dezer wereld onthouden en dat er in hun mond geen aanmoedigend woord van hoop voor deze stelsels is. Daarom klagen zij dat Jehovah’s getuigen de mensheid haten.
2 Dat is een domme gevolgtrekking. Ze is gelijkluidend met de beschuldiging die door mensen van het Romeinse keizerrijk tegen Christenen van de eerste eeuw werd ingebracht op grond van het feit dat deze Christenen weigerden deel te hebben aan de politieke, sociale en militaire aangelegenheden dezer wereld en de door deze wereld gesmede plannen tot herschepping.
3. Waarom onthouden zij hun steun aan deze wereld, en gelijk wie?
3 Volgens de Schrift zijn Jehovah’s getuigen de enigen die voor het blijvende welzijn der mensen op een permanente basis werken. Waarom zouden wij een goddeloos fiasco dat thans door een spoedige ineenstorting wordt bedreigd, ondersteunen? Gods onfeilbare Woord, waarvan de boeken in de eerste eeuw werden voltooid, heeft voorzegd dat deze wereld een rampspoedig fiasco zou worden. De tegenwoordige resultaten van vele eeuwen gedurende welke deze wereld werkzaam is geweest, bewijzen dat ze een hopeloos fiasco is, en aldus wordt Gods Woord over dit onderwerp gerechtvaardigd. Wij die in deze tijd leven, beschikken over evenveel goed oordeel en gezond verstand als de man Noach in een vroegere wereld. Wij vragen: Waar zou in deze tijd dit mensengeslacht zijn indien deze ene man Noach er niet was geweest, indien hij en zijn gezin hun steun niet hadden onthouden aan de antediluviaanse wereld en zich niet op het einde van die wereld hadden voorbereid door een grote schuit of ark te bouwen waarin mensen en dieren konden blijven leven? Tot op deze dag heeft de wetenschap de wereldomvattende vloed van Noachs tijd nimmer kunnen weerleggen, en ze kan niet verklaren hoe de mensheid levend door die catastrophe heen is gekomen. Alleen de Bijbel kan er een bevredigende verklaring van geven, en archeologische vondsten en wijd en zijd verbreide legenden die van een gemeenschappelijke oorsprong blijk geven, staven de vloed.
4. Wat zou een middel zijn om aan de Vloed te ontkomen — Eden of wat?
4 Jaren nadat de mens wegens opstand tegen Gods wet uit de hof van Eden werd verdreven, bouwde Adams eerste zoon Kaïn een stad en noemde deze naar de naam van zijn zoon Henoch (Gen. 3:1 tot 4:17). Maar in de vloed van Noachs tijd verdwenen die stad en andere antediluviaanse steden (waarvan de overblijfselen kortgeleden aan het licht zijn gebracht), en ook de onbewoonde hof van Eden verdween. Toen Jehovah God Noach in kennis stelde van het einde waartegenover de wereld stond en dat door de wereldomvattende vloed zou worden teweeggebracht, zeide hij Noach en zijn gezin niet de hof van Eden in te gaan opdat zij daar gedurende de Vloed veilig zouden zijn. God veranderde zijn eenmaal genomen besluit niet en heropende toen het Paradijs niet, zelfs niet voor deze godvruchtige nakomelingen van Adam. Krachtens Gods-besluit was de hof van Eden toen verboden gebied voor de mens. Haar ingang werd bewaakt door glorierijke cherubim en door het draaiende zwaard van vuur. De hof was geen „vluchtelingenboerderij”, zelfs niet voor Gods dienstknechten. Toen de Vloed dus kwam, werd ook Eden er door overstroomd en de paradijsachtige hof hield op te bestaan zonder een spoor achter te laten waardoor tegenwoordig haar ligging kan worden vastgesteld. Er werd Noach en zijn gezin niet gezegd in het belang van hun veiligheid holbewoners te worden. Evenmin werd Noach gezegd een raket te bouwen waarmede hij naar andere planeten kon gaan, ten einde van de aarde weg te gaan en een of ander hemellichaam te bevolken. Neen, hij moest op aarde blijven. Daarom gaf God, die wist dat zelfs de hof van Eden geen toevluchtshaven zou zijn, Noach de opdracht een ark te bouwen en gaf hem de afmetingen en bijzondere kenmerken er van. De mens zou toen nog niet naar het paradijs van Eden terugkeren.
5. Wat is de enige wijze van wandelen waarover men in deze tijd optimistisch kan zijn? Waarom?
5 Voor de vloed volgden Noach en zijn gezin een weg die anders was dan die der wereld. Het bericht in Genesis 6:9 zegt: „Noach wandelde met God.” Laten de mensen die tegenwoordig op aarde leven hem daarvoor danken want zij zijn allen, zonder uitzondering, de nakomelingen van Noach. Laten de mensen die over het einde der wereld zijn ingelicht en die verstandig zijn, hun voorvader uit de oudheid navolgen. Laten zij evenals hij hun steun aan deze ten ondergang gedoemde wereld onthouden en laten zij met God wandelen. Het is de enige wijze van wandelen waarover men optimistisch kan zijn, want ze leidt tot het overleven van het einde dezer wereld, evenals dit in Noachs tijd het geval was.
6. Waarvoor werken wij in tegenstelling met de Christenheid, en waarom zal God ons ondersteunen?
6 De politici, de militaire helden, de geleerden, de commerciële leiders en de sectarische geestelijken werken voor een fiasco wanneer zij voor deze wereld werken. Wij, die evenals Noach Gods woord aanvaarden, werken voor iets wat succes heeft. De Christenheid is een fiasco, maar niet het Christendom, dat door de Christenheid niet in toepassing is gebracht. De theologie van de Christenheid heeft gefaald, maar niet de Bijbel. Wij aanvaarden de Bijbel als onze gids en streven er naar het Christendom dat er in wordt geleerd, na te volgen. Op onze schouders rust derhalve de plicht de mensen te bewijzen dat de Bijbel en het Christendom niet hebben gefaald maar tegenwoordig levend zijn en de macht bezitten de mensen tot werkelijk succes te geleiden, tot leven in onafgebroken geluk in een veilige en gezonde nieuwe wereld. Ook de Almachtige God heeft er belangstelling voor te bewijzen dat zijn Woord, de Bijbel, en het getrouwe navolgen van zijn Zoon Jezus Christus niet hebben gefaald en niet zullen falen. Wanneer wij dus in overeenstemming met zijn goede voornemens oprecht aan hem en zijn dienst zijn gewijd, zal hij ons ondersteunen in onze pogingen hem en zijn Woord te rechtvaardigen.
7. Hoe toont Petrus aan dat wij er niet om dienen te geven wanneer men ons zonderling vindt?
7 Geef er niet om wanneer men ons zonderling vindt. De apostel Petrus, wiens woorden wij gebruiken als het onderwerp van onze bespreking, zegt dat oprechte Christenen destijds in apostolische tijden als vreemde mensen werden beschouwd. Ja, en omdat zij eenvoudig niet wilden meedoen met de wereld die toen door het Romeinse keizerrijk werd overheerst, werden zij tegengesproken. Hier volgen de woorden die Petrus zelf heeft geschreven: „Daarom, daar Christus in het vlees heeft geleden, bewapent ook gij u met dezelfde geestesgesteldheid, want de persoon die in het vlees heeft geleden, heeft opgehouden te zondigen, opdat hij het overige gedeelte van de tijd die hij in het vlees leeft, niet meer voor de begeerten van mensen, maar voor Gods wil moge leven. Want het is voldoende dat gij in de tijd die is voorbijgegaan, de wil der natiën hebt volbracht, toen gij wandelde in losbandige gedragingen, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkgelagen, en afgoderijen, welke geen wettelijke beperking hebben. Omdat gij niet voortgaat met hen in deze weg te lopen naar dezelfde lage poel van liederlijkheid, zijn zij verbijsterd en zij gaan voort schimpend over u te spreken. Maar deze personen zullen rekenschap geven aan hem die gereed is de levenden en de doden te oordelen.” — 1 Petr. 4:1-5, NW.
8. Hoe dienen wij er, zoals Jezus heeft gezegd, tegenover te staan, en hoe komt de afloop van Noachs geval daarmede overeen?
8 Dat dit door deze wereld excentriek en zonderling wordt gevonden, is helemaal geen reden om ons verlegen te gevoelen. Dat hierover verachtelijk en smadelijk wordt gesproken, is helemaal geen reden om u minder prettig of veroordeeld te gevoelen. Het is iets waarover men zich dankbaar jegens God kan gevoelen, omdat wij het voorrecht hebben met Hem en zijn Zoon smaad te lijden. Zoals zijn Zoon Jezus zeide: „Gelukkig zijt gij wanneer de mensen u smaden en u vervolgen en liegende allerlei schandelijks tot u zeggen ter wille van mij. Verheugt u en springt op van vreugde, want uw loon is groot in de hemelen; want zo hebben zij de profeten vóór u vervolgd” (Matth. 5:11, 12, NW). Wij kunnen ons indenken hoe de mensen over de profeet Noach en zijn gezin moeten hebben gepraat omdat dezen zich niet overgaven aan het geweld, de vleselijke verdorvenheid en de snode bedenkingen, plannen en huichelachtige religie van die laatste eeuw voor de Vloed. De reden daarvoor was dat Noachs handelwijze de wereld veroordeelde. Maar het feit dat zij van Noach en zijn huisgezin kwaadspraken en hen veroordeelden, bewees niet dat dezen het bij het verkeerde eind hadden, want zij overleefden de vloed, maar de kwaadsprekers werden door de vloed weggevaagd.
WAAR HET OORDEEL BEGINT
9. Wat waren de Christenen volgens de wijze waarop Petrus hen aansprak, en waarom lag er geen verontschuldiging voor wereldsgezindheid in het feit dat het nog een lange tijd zou duren voordat het einde der wereld er zou zijn?
9 De apostel Petrus sprak de Christenen aan wie hij schreef, niet als vaste bewoners of als leden van deze tijdelijke wereld aan, maar als „tijdelijke inwoners die . . . zijn verstrooid” (1 Petr. 1:1, NW). Ingelichte Christenen zijn tijdelijke inwoners in deze wereld omdat zij weten dat ze gedoemd is te verdwijnen. Daarom trachten zij niet zich in deze wereld te installeren, er een integrerend deel van te worden en aldus in haar zonden te delen, met haar veroordeeld te worden en in haar vernietiging te delen. Zo stonden die Christenen van Petrus’ tijd er tegenover. Zij verwachtten dat deze wereld zou voorbijgaan. Om deze reden onthielden zij zich er van en bewaarden zich er zonder vlek van. Waren zij in dit opzicht dwaas? Kunnen wij hen, wanneer wij de wereldontwikkelingen van tegenwoordig in ogenschouw nemen, voor dwaas houden? Volstrekt niet. Maar, zou iemand kunnen zeggen, het einde van de wereld lag toen negentien eeuwen in de toekomst. Welnu, wat zou dat? Het gaat hierom: Zij hadden het niet bij het verkeerde eind dat die wereld ten einde liep, en daarom wilden zij zich niet tot een deel van een veroordeelde wereld maken. Ook al hadden zij geweten dat het einde nog negentienhonderd jaren in de toekomst lag, zouden zij dan hebben gezegd: „Kijk eens aan, deze oude wereld zal nog negentien eeuwen blijven bestaan, en, omdat ze niet in mijn tijd zal eindigen, heb ik dus nog vele gelegenheden er van te genieten, en ik zal dit doen totdat de tijd om te sterven voor mij bijna is aangebroken. Dan zal ik de relaties met deze wereld verbreken en mij voorbereiden op een dood in overeenstemming met God”? Neen, zij wisten dat een vriend van deze wereld zijn, betekende een vijand van God te zijn en dat indien iemand de wereld liefheeft, de liefde van de hemelse Vader niet in hem is.
10. Hoe hebben de eerste Christenen ons een juist voorbeeld gesteld, en wat moeten wij met het oog op het komende oordeel thans doen?
10 Die Christenen zagen de dingen in hun ware licht, en daarom konden zij beoordelen of bepaalde dingen werkelijk waardevol of waardeloos waren. Zij zagen in dat zij in het verleden genoeg tijd hadden besteed aan de dwaze, nutteloze ijdelheden dezer oude wereld. Zij zagen in dat een eindeloze nieuwe wereld van rechtvaardigheid kwam en dat zij van die tijd af moesten bewijzen dat zij het waard waren in die wereld te leven, ongeacht hoe ver de oprichting van die wereld nog in de toekomst zou liggen. Op deze wijze stelden zij voor ons in deze tijd een juist voorbeeld. Evenals zij dienen wij niet zelfzuchtig te denken dat wij zolang de wereld nog bestaat evengoed van de wereld kunnen genieten en het er op kunnen wagen ons vlak voordat wij sterven of voordat deze wereld verdwijnt, tot de maatstaven der nieuwe wereld te keren. Evenals zij moeten wij verstandig zijn en beseffen dat wij thans een bericht opstellen op grond waarvan wij voor God worden geoordeeld. Opdat dat oordeel een oordeel moge zijn waardoor ons eeuwig leven in de nieuwe wereld wordt toegekend, moeten wij van nu af aan overeenkomstig die nieuwe wereld leven en handelen. Laten wij ons zelf niet bedriegen. Onze verantwoordelijkheid telt van nu af. Alleen door thans deze wereld onze liefde en steun te onthouden, kunnen wij er aan ontkomen met haar te worden veroordeeld en terechtgesteld. Laten wij de van de wereld afkomstige ongerechtvaardigde kritiek die ten gevolge van deze handelwijze over ons komt, onder de ogen zien.
11, 12. Waarom is dit met betrekking tot oordeel een kritiekere tijd dan de tijd van Petrus, en waarom vermijden wij het dus nog langer in zonde voort te gaan?
11 Het is een tijd om ernstig te zijn. Petrus zegt: „Want het is de bestemde tijd waarin het oordeel bij het huis Gods begint. Indien het nu eerst bij ons begint, wat zal het volledige einde zijn van hen die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn?” — 1 Petr. 4:17, NW.
12 Negentien eeuwen geleden, in Petrus’ tijd, werden afzonderlijke Christenen geoordeeld, dat wil zeggen, door hun handelwijze stelden zij een bericht op waarop hun toekomstige oordeel zou worden gebaseerd. Maar tegenwoordig, in de „tijd van het einde” dezer wereld, worden niet alleen afzonderlijke Christenen, maar ook gehele religieuze stelsels die beweren het „huis Gods” te zijn, geoordeeld. Het is een kritiekere tijd. Indien het oordeel zich eerst bezighoudt met het huis Gods, waarvan wij een deel beweren te zijn, kunnen wij evenmin aan de beslissingen van de goddelijke Rechter ontkomen als de Christenheid, die beweert het „huis Gods” te zijn. Indien wij niet gehoorzaam in overeenstemming met het goede nieuws van Gods koninkrijk leven, wat voor soort van oordeel kunnen wij dan verwachten van God, die de Rechter is „die kan behouden en verderven”? Voor een rechtgeaard Christen is het moeilijk genoeg in deze zich op een laag peil bevindende wereld aan zijn onkreukbaarheid vast te houden, ten einde zijn redding te bewerken, en hoe staat het dus met hen die geen Christelijke weerstand bieden maar enkel voor de geneugten der zonde, voor deze wereld en haar losbandige wegen zwichten? Petrus vraagt: „Indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, hoe zal dan de goddeloze en de zondaar een kans maken?” Ja, hoe zullen zij? Doordat zij zich nog langer aan zonde overgeven, zullen zij bemerken dat zij door deze wereld nog grondiger in slavernij zijn gebracht en derhalve niet in staat zijn op het laatste moment een wanhopige uitbraak naar de vrijheid te doen en op succesvolle wijze terug te komen voordat het goddelijke oordeel wordt voltrokken.
13, 14. Hoe kunnen wij lijden als moordenaars, dieven, kwaaddoeners en bemoeiallen, en strekt zulk lijden ons tot eer?
13 Petrus’ raad wordt derhalve van het juiste en veilige gezichtspunt uit gegeven wanneer hij zegt: „Niemand van u lijde . . . als een moordenaar of een dief of een kwaaddoener of als iemand die zich met andermans zaken bemoeit. Doch indien hij als een Christen lijdt, hij gevoele geen schaamte, maar hij blijve God verheerlijken in deze naam” (1 Petr. 4:15, 16, NW). O, zult gij denken, ik behoef nooit bang te zijn als een moordenaar te lijden. O nee? Welnu, zijt gij iemand die uw broeder haat en handelt gij gemeen gelijk zo iemand? Dit brengt u geen geluk, alleen maar lijden en nadeel. Hoe lijdt gij dus en hoe zal God u oordelen? Zoals God het zegt in 1 Johannes 3:15: „Een ieder die zijn broeder haat, is een mensenmoordenaar, en gij weet dat geen mensenmoordenaar het eeuwige leven blijvend in zich heeft.” — NW.
14 Misschien zegt gij dat gij de stoffelijke goederen van andere mensen niet steelt en dus nimmer zult lijden wegens stelen. Maar steelt gij de goede naam van een mede-Christen door laster? Of steelt gij door uw eerzucht om te schijnen en door uw broeders aanbeden te worden, de aanbidding en lof die God toekomen, precies zoals de Slang dit in Eden heeft gedaan? Zoekt gij altijd het welzijn van uw broeders en van Gods verloren en verstrooide „andere schapen”, of zijt gij zelfzuchtig, jaloers of haatdragend en zijt gij onvergevensgezind er op uit uw broeders letsel te berokkenen? Zijt gij nieuwsgierig en interesseert gij u meer dan juist is voor de aangelegenheden van andere mensen en tracht gij gelijk een bemoeial over hen de baas te spelen en hun voor te schrijven wat zij wel of niet mogen doen in plaats dat gij uw eigen zaken op juiste wijze bestuurt en het werk blijft verrichten dat God u heeft toegewezen te doen? Wanneer gij wegens het doen van deze dingen lijdt, zult gij niet de sympathie van God winnen en gij zult niet door hem worden goedgekeurd. Al zulk lijden is niet Christelijk, maar strekt u tot schande.
15. Hoe moeten wij indien wij als een Christen lijden, het voornemen van hen die ons doen lijden, verijdelen, en waarom?
15 Indien gij echter ter wille van Christus’ naam als een Christen lijdt, behoeft gij u nergens over te schamen. Het lijden waarover Petrus in het bovenstaande heeft gesproken, heeft ten doel ons er mede te doen ophouden ons aan die onrechtvaardige dingen over te geven. Wanneer wij echter als een Christen lijden, moeten wij niet zwichten voor het voornemen van de vijand. Wij moeten er niet mede ophouden God te verheerlijken maar wij moeten er blijk van geven dat zij die de naam Christen dragen, getrouw jegens God zijn en zich onverbreekbaar hebben verbonden hem te dienen en te loven. „Laten daarom ook zij”, zegt Petrus, „die lijden in overeenstemming met de wil van God, hun ziel aan een getrouwe Schepper blijven toevertrouwen terwijl zij goeddoen” (1 Petr. 4:19, NW). Het lijden dat gij als een getrouwe Christen ondergaat, is geen teken van Gods afkeuring maar is in overeenstemming met zijn wil. Het is een deel van de beker die de hemelse Vader voor zijn kinderen heeft ingeschonken en die zij moeten drinken.
16. Waarom kunnen wij, terwijl wij goeddoen, onze ziel aan God toevertrouwen, en wat betekent dit voor ons?
16 Wanneer de Christenen die lijden ondergaan, zich niet veroordeeld gevoelen door God, kunnen zij vertrouwen hebben dat hij hen niet opzij zal schuiven maar dat zij hun ziel aan hem kunnen toevertrouwen opdat hij hun ziel zal bewaren. Hij is de Schepper van alle zielen. Indien hij oordeelt dat gij het waard zijt tot eeuwig leven in de nieuwe wereld te worden gered, kan hij u in de opstanding uit de dood als een ziel herscheppen. Hij kan aldus uw recht op leven als een ziel bewaren voor de nieuwe wereld. Hij vergeet uw bericht van getrouwe dienst voor hem niet en hij zal u nimmer datgene onthouden wat deze dienst voor u heeft verdiend. „Want God is niet onrechtvaardig zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond, zou vergeten, aangezien gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen” (Hebr. 6:10, NW). Derhalve beschermt God uw recht op het beloofde leven in de nieuwe wereld. Gedurende de gehele tijd dat gij goeddoet, kunt gij dus met vertrouwen uw ziel aan hem toevertrouwen, wetend dat ze in veilige handen rust, en wat mensen u ook mogen doen, zij kunnen niet werkelijk de eeuwige belangen van uw ziel benadelen. Hoe wonderbaarlijk zal het zijn, wanneer Armageddon begint voor de voltrekking van het goddelijke oordeel, aangetroffen te worden in de toestand waarin gij Gods wil doet en terwijl onze ziel volledig aan onze getrouwe Schepper is toevertrouwd! Alleen op die wijze kunnen wij verwachten Armageddon te overleven.
17. Waarom vertrouwen wij dat het einde dezer wereld spoedig zal komen?
17 Wij kunnen dus het spoedige einde dezer wereld met vertrouwen onder de ogen zien. Wij zijn er zeker van dat ze zal eindigen, evenals Noach er zeker van was dat de oude wereld der goddelozen spoedig zou eindigen, omdat Jehovah God het hem had verteld. Toch zou er iemand kunnen zijn die bezwaren zal opwerpen en zal zeggen: „Wacht eens even, maar toen Petrus zeide: ’Het volledige einde aller dingen is nabijgekomen’ lag het einde nog negentienhonderd jaren in de toekomst, en hoe kunnen jullie er zeker van zijn dat het volledige einde niet nog eens negentien eeuwen in de toekomst ligt?” Welnu, het kan zijn dat Petrus er in zijn brief, omdat deze ongeveer zeven jaren voor de vernietiging van Jeruzalem in 70 (n. Chr.) werd geschreven, toe bewogen werd enigszins in die geest te schrijven, maar tegenwoordig is de Christenheid de huidige tegenhanger van het ontrouwe Jeruzalem, en tegenwoordig verkeert de Christenheid in nog ergere zielsangst dan Jeruzalem voordat over deze stad het einde kwam. Omdat wij sedert 1914 alle onderdelen van het teken van het volledige einde, dat Jezus voor ons in zijn profetie heeft beschreven, vervuld zien, vertrouwen wij er geheel en al op dat Petrus’ woorden thans hun laatste en volledige toepassing hebben (Matth. 24:3-14). Het volledige einde aller dingen van deze wereld is nabijgekomen en de overblijvende tijd is nu zeer kostbaar.
18. Hoe kunnen wij het bewijs van onze spoedige verwachting geven, en waarom geven wij zulk een bewijs?
18 Indien wij hierop vertrouwen, moeten wij bewijzen dat wij het volledige einde binnenkort verwachten. Hoe kunnen wij dat? Door de wijze waarop wij leven en handelen. Wij zijn vastbesloten het bewijs van onze spoedige verwachting te geven, ten einde blijk te geven van ons geloof in God en om anderen tot vertrouwen op te wekken en hen aldus tot de juiste werkzaamheid te bewegen.