-
„Omgordt u . . . met ootmoedigheid des geestes”De Wachttoren 1974 | 1 oktober
-
-
27, 28. Wat kunnen mensen thans doen ten einde zich met de „grote schare” te vereenzelvigen?
27 Degenen die als leden van de „grote schare” met Gods gezalfde dienstknechten in contact komen, moeten zich ook met ootmoedigheid des geestes omgorden. In Today’s English Version wordt 1 Petrus 5:5 als volgt vertolkt: „En gij allen moet het schort van nederigheid aantrekken ten einde elkaar te dienen; want de schriftplaats zegt: ’God weerstaat de trotsen, maar geeft genade aan de nederigen.’” Een schort doet ons denken aan iemand die dienst verricht, die voor de belangen van anderen zorgt en voor anderen voedsel bereidt. „Het schort van nederigheid” aandoen, houdt dus in nederig en ootmoedig van geest te zijn en er belangstelling voor te hebben anderen te dienen.
28 Bent u bereid ’u met ootmoedigheid des geestes te omgorden’ en ’het schort van nederigheid aan te trekken’? Bent u bereid Jehovah’s weg van redding te aanvaarden? In deze twintigste eeuw hebben wij een voorbeeld van nederigheid, van ootmoedigheid des geestes, dat over de gehele wereld wordt aangetroffen, en wel in de organisatie van Jehovah’s getuigen. Waarom zou u niet verder lezen ten einde te zien hoe zij hun leven nederig in overeenstemming hebben gebracht met Jehovah’s weg van redding?
-
-
Schik u nederig naar Jehovah’s weg van reddingDe Wachttoren 1974 | 1 oktober
-
-
Schik u nederig naar Jehovah’s weg van redding
„Het deemoedige volk zult gij redden; maar uw ogen zijn tegen de hoogmoedigen, om hen te vernederen.” — 2 Sam. 22:28.
1. Wat is er in 1972 in de gemeenten van Jehovah’s getuigen gebeurd?
IN september 1972 vond er onder de gemeenten van Jehovah’s getuigen over de gehele wereld een grote verandering plaats. Vanaf 1932 tot 1972 werd in elke gemeente één man als de „gemeenteopziener” beschouwd, en in vele gevallen had hij jaren achtereen in die hoedanigheid gediend. In 1971 werd het aan de hand van de Schrift duidelijk dat de christelijke gemeenten in de eerste eeuw een lichaam van ouderlingen of opzieners hadden in plaats van slechts één ouderling of opziener (1 Tim. 4:14; Fil. 1:1). Met het oog hierop werd opnieuw de schriftuurlijke regeling gevolgd op grond waarvan er in elke gemeente een lichaam van ouderlingen kon functioneren, terwijl het voorzitterschap van dat lichaam van jaar tot jaar in de gemeenten zou rouleren. In de meeste van de 28.407 gemeenten van Jehovah’s getuigen die in september 1972 bestonden, ging iemand dus als de plaatselijke presiderende opziener dienen die dit nog niet eerder was geweest.
2. Hoe droeg de verandering in de organisatorische regeling er verder toe bij Gods volk op aarde in deze tijd te identificeren?
2 Hoe reageerden de vroegere „gemeenteopzieners” of „gemeentedienaren” hierop? Bijna zonder uitzondering aanvaardden zij de verandering nederig en hadden zij er waardering voor dat Jehovah Zijn
-