Ouderlingen in de gemeente — ’hebt op een voortreffelijke wijze de leiding’!
„De oudere mannen die op een voortreffelijke wijze de leiding hebben, moet dubbele eer waardig worden geacht.” — 1 Tim. 5:17.
1. Hoe waardevol is het in het licht van Spreuken 11:14 dat ouderlingen de leiding hebben onder Gods volk?
MENSEN die zich voor een edel doel of werk verenigen, staan gewoonlijk onder toezicht van iemand die de leiding heeft over hun werkzaamheden. Als dit op een voortreffelijke wijze wordt gedaan, ontvangen zij de juiste leiding, hetgeen tot resultaat heeft dat er vooruitgang wordt gemaakt en dingen worden gepresteerd. Gebeurt dit niet, dan zullen zij vastlopen en vallen. Spreuken 11:14 brengt het als volgt onder woorden: „Wanneer er geen bekwaam beleid is, vervalt het volk, maar er is redding in de veelheid van raadgevers.” Als personen die deel uitmaken van een georganiseerd volk met een goddelijk doel en werk, waarderen Jehovah’s Getuigen het leiding en raad te ontvangen van getrouwe ouderlingen die de leiding over hen hebben.
2. Welke vragen rijzen er over degenen die in een gemeente als presiderend opziener dienst doet, en hoe verschaft 1 Timotheüs 5:17 opheldering in deze kwestie?
2 Er zijn nu ruim 40.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen over de gehele wereld. Wil het feit dat elke gemeente een aangestelde „presiderende opziener” heeft, echter zeggen dat hij de enige is die de leiding heeft? Hoe staat het met de andere ouderlingen die deel uitmaken van het lichaam van oudere mannen? Allen moeten zij erkennen wat Gods Woord hun in 1 Timótheüs 5:17 oplegt: „De oudere mannen die op een voortreffelijke wijze de leiding hebben, moet dubbele eer waardig worden geacht, vooral degenen die hard werken wat spreken en onderwijzen betreft.” Wanneer er in een gemeente verscheidene aangestelde ouderlingen zijn, deelt elk in de verantwoordelijkheid om over de verscheidene activiteiten van de gemeente de leiding te hebben.
3. In welke opzichten verschilt een ouderling die de leiding heeft in een gemeente van een vader die de leiding heeft over zijn huisgezin?
3 In welk opzicht hebben de ouderlingen echter „op een voortreffelijke wijze de leiding”? Niet met dezelfde autoriteit als een vader de leiding heeft over zijn gezin. Gezinshoofden moeten soms op allerlei gebied een uiteindelijke beslissing nemen welke invloed uitoefent op hun vrouw en kinderen en waardoor zij zich moeten laten leiden. Ouderlingen oefenen echter niet zo’n autoriteit uit. Zij oefenen noch individueel noch als lichaam gezag als hoofd over de gemeente uit. Wat de gemeente betreft, komt het gezag als hoofd aan Jezus Christus toe (Kol. 1:18). Hij wordt in 1 Korinthiërs 11:3 ook „het hoofd van iedere man” genoemd, terwijl „de man . . . het hoofd van de vrouw” is. Er bestaat dus een verschil tussen de leiding hebben over een gemeente van Gods volk en gezag uitoefenen binnen de gezinskring.
4. Waarom is het met het oog op hun schriftuurlijke verantwoordelijkheden passend dat ouderlingen in een gemeente ’de leiding hebben’?
4 Het Griekse woord voor „leiding hebben” (of presideren) betekent meer dan een voorzitter te zijn. „Leiding hebben” betekent letterlijk „staan voor”, en derhalve leiden, voorgaan, besturen, zorgen voor anderen. Hoe goed is dit van toepassing op ouderlingen, die wij beschouwen als personen die „de leiding nemen” onder ons doordat zij ons voorgaan en onderwijzen op onze vergaderingen en onze dienstactiviteit organiseren (Hebr. 13:7, 17), doordat zij ons weiden of voor ons geestelijke welzijn zorgen (1 Petr. 5:2, 3) en doordat zij ons beschermen tegen alles wat onze verhouding tot de gemeente en bovenal tot Jehovah God in gevaar zou brengen! (Joh. 10:11-15) In dit alles trachten zij de raad en het voorbeeld van de „voortreffelijke herder”, Jezus Christus, na te volgen.
HOUDING TEN OPZICHTE VAN HET GEVEN VAN LEIDING OP VERGADERINGEN
5. Welke uitwerking dient Paulus’ vermaning in Romeinen 12:8 te hebben op de houding van een ouderling ten opzichte van het geven van leiding?
5 Welke houding dient elke ouderling aan te kweken ten einde zich op juiste wijze van zijn verantwoordelijkheid te kwijten? In Romeinen 12:8 geeft Paulus de aansporing: „Hij die de leiding heeft, doe het in alle ernst”, met het doel zijn broeders te onderrichten, te verlichten, aan te moedigen of te helpen. Hij bekommert zich over de wijze waarop hij zulke taken ten uitvoer brengt en doet er goed aan zich af te vragen: ’Wat kan ik doen om op een ernstige en voortreffelijke wijze de leiding te hebben?’
6. (a) Wat moet de opziener van de Theocratische School doen als bewijs dat hij „in alle ernst” leiding geeft? (b) Welke voordelen ontvangen de leerlingen?
6 ’Ernstig’ zijn, duidt er niet alleen op dat men serieus is, maar ook dat men geheel opgaat in wat men doet. Iemand die voor de Theocratische School zorgt, weet bijvoorbeeld dat hij zich niet op een nonchalante wijze van zijn toewijzing kan afmaken. Hij moet voor elke leerling belangstelling hebben en aandacht schenken aan zijn speciale behoeften. Waarom? Omdat hij wil dat de leerling vooruitgang maakt. Veel nieuwelingen nemen thans aan de School deel en zij hebben persoonlijke hulp nodig. Sommigen zijn langzaam of bedeesd; anderen hebben weinig schoolonderwijs genoten of kunnen niet goed lezen, of zij hebben andere problemen. Wanneer de opziener van de Theocratische School zijn werk „in alle ernst” doet, zal hij zien dat de leerlingen vorderingen maken naarmate zij gunstig op raad en leiding reageren. Dit zal worden weerspiegeld in de commentaren die zij op de vergaderingen geven en in een doeltreffender dienst in het veld.
7. (a) Wat is er bij het geven van leiding betrokken wanneer iemand de Wachttoren-studie of de gemeenteboekstudie leidt? (b) Welke doeleinden zal een ouderling bij het geven van onderwijs kunnen bereiken wanneer hij begrijpt wat in Psalm 25:4, 5 en Spreuken 16:9 wordt gezegd?
7 Degenen die als Wachttoren-studieleider en gemeenteboekstudieleider „leiding hebben”, zullen deze zelfde beginselen in gedachten hebben. Zij zijn niet louter studieleiders in de betekenis dat zij slechts vragen stellen en personen in de zaal aanwijzen om antwoord te geven. Willen zij de studie op een zinvolle wijze leiden, dan moeten zij de studie interessant en levendig houden, de nadruk leggen op belangrijke schriftplaatsen, erop toezien dat zulke teksten op juiste wijze worden toegepast en iedereen helpen de praktische waarde van belangrijke punten die zijn behandeld in te zien. Mochten sommigen aarzelen om aan de studie deel te nemen, dan kan een persoonlijk woord ter aanmoediging misschien reeds voldoende zijn om hen ertoe te brengen commentaar te gaan geven op de vergaderingen. Degenen die de leiding hebben, zullen ernaar streven doeltreffender onderwijzers te worden die het hart van de broeders trachten te bereiken. Aldus zullen zij hen ertoe bewegen in Jehovah’s wegen te wandelen, terwijl zij hen hierbij schriftuurlijke leiding geven. — Ps. 25:4, 5; Spr. 16:9.
NEDERIG LEIDING GEVEN
8. (a) Waaraan moeten wij allen werken wanneer wij nederigheid aankweken? (b) Hoe zullen nederigheid en ’vertrouwelijke gesprekken’ ouderlingen helpen?
8 Onmiddellijk nadat de apostel Petrus oudere mannen de raad had gegeven de kudde te weiden, noemde hij iets waaraan wij allen moeten werken. „Omgordt u allen . . . met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, . . . Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u te zijner tijd moge verhogen” (1 Petr. 5:5, 6). Nederigheid zal ouderlingen vooral helpen in hun contact en omgang met elkaar. Elke ouderling dient vast te stellen of hij werkelijk belangrijke inlichtingen verschaft wanneer bepaalde kwesties aan de orde komen. Mannen die elkaar raadplegen, worden door hun collega’s en door de gehele gemeente gerespecteerd. Het werpt praktische resultaten af wanneer ouderlingen vaak met elkaar van gedachten wisselen en de belangen van de kudde in ’vertrouwelijke gesprekken’ met elkaar doornemen. Indien ouderlingen geen ’voeling houden’ ten einde te zien hoe bepaalde aangelegenheden zich ontwikkelen en erop toe te zien dat ze tot een goed einde worden gebracht, zou datgene waarvoor oorspronkelijk plannen zijn gemaakt, wel eens niet zo gunstig kunnen verlopen. Dit wordt beklemtoond in Spreuken 15:22: „Plannen zijn tot mislukking gedoemd waar geen vertrouwelijk gesprek is, maar in de veelheid van raadgevers komt iets tot stand.” Nederigheid baant de weg voor intiemere banden tussen ouderlingen en een soepeler verhouding tot allen in de gemeente.
9. (a) Welke uitwerking heeft de wijze waarop de presiderende opziener de correspondentie behandelt, op de communicatie met de ouderlingen? Met de gemeente? (b) Wat is het resultaat wanneer de presiderend opziener zich in dit opzicht op juiste wijze van zijn taak kwijt?
9 De presiderende opziener, die als voorzitter optreedt, moet vooral een evenwichtige zienswijze bewaren. Hij dient erop toe te zien dat hetgeen waartoe door het lichaam van ouderlingen is besloten, ook wordt nagekomen. Communicatie is niet slechts op ouderlingenvergaderingen belangrijk. Er dient een natuurlijk verlangen te bestaan om elkaar op de hoogte te houden van belangrijke kwesties die van invloed zijn op de broeders en het werk in zijn geheel. Met het oog hierop zal de presiderende opziener zorg dragen voor alle correspondentie met het bijkantoor, congrescomités, reizende opzieners of ouderlingen in andere gemeenten. Na deze gelezen te hebben, zal hij erop toezien dat aangelegenheden die voor het gehele lichaam van ouderlingen zijn bestemd, zo spoedig mogelijk worden doorgegeven. Inlichtingen die voor de gemeente zijn bestemd, dienen onverkort te worden voorgelezen. Hij kan het zich in dit opzicht niet veroorloven zorgeloos of nalatig te zijn. Aangezien hij onmogelijk alles zelf kan doen, roept hij de hulp van anderen in, zodat de noodzakelijke dingen afgewerkt kunnen worden. Elke ouderling heeft zijn toegewezen taak, maar allen werken met elkaar samen. Wanneer het om belangrijke kwesties gaat, treedt de presiderende opziener niet eigenmachtig op maar gaat hij hetzij officieel hetzij niet-officieel bij andere ouderlingen te rade (Spr. 18:1). Dit leidt tot een ordelijke gang van zaken, met als resultaat dat de geestelijke gezindheid van de broeders en het Koninkrijkswerk in het algemeen juiste aandacht ontvangen.
10. (a) Hoe zou de eenheid van de gemeente opgeofferd kunnen worden, zoals Paulus in Galáten 5:15, 25, 26 waarschuwend opmerkte? (b) Welke hoedanigheden dienen ouderlingen zorgvuldig aan te kweken, zoals in Romeinen hoofdstuk 12, Filippenzen hoofdstuk 2 en Efeziërs hoofdstuk 4 wordt aangetoond?
10 Het kan af en toe voorkomen dat iemand in het lichaam van ouderlingen zich op de voorgrond wil plaatsen. Als er een geest van wedijver ontstaat of bestaat, duidt dit op een gebrek aan nederigheid. Eén ouderling zou een zeer geprononceerde mening kunnen hebben over persoonlijke ideeën die volgens het oordeel van het lichaam van ouderlingen niet zo waardevol zijn. Als hij zulke ideeën tracht te ondersteunen door anderen hier warm voor te maken, zal de eenheid van de gemeente hier waarschijnlijk aan worden opgeofferd (Gal. 5:15, 25, 26). Ten einde dergelijke neigingen te vermijden, zal elke ouderling zich voortdurend onderzoeken en er zorgvuldig op toezien „niet meer van zichzelf te denken dan nodig is” (Rom. 12:3, 10). Ten einde op een voortreffelijke wijze de leiding te hebben, zullen alle ouderlingen „hard [willen] werken”, hoewel zij erop zullen toezien dat zij dit met de juiste beweegreden doen, met het oprechte verlangen de kudde in alle nederigheid te helpen. — Fil. 2:5-8, 14-18; Ef. 4:1-3.
NEDERIGHEID HELPT GESCHILLEN OP TE LOSSEN
11. (a) Leg uit hoe afwijkende meningen soms nuttig kunnen zijn. (b) Hoe dienen ouderlingen te staan tegenover de gelegenheid die zij hebben zich vrijelijk op hun bijeenkomsten te uiten, maar wat zullen zij vermijden?
11 Er kunnen zich af en toe kwesties voordoen waarover verschil van mening bestaat. Het is heel natuurlijk dat mensen op grond van hun verschillende achtergrond en ervaringen verschillende conclusies trekken. Afwijkende meningen kunnen een stimulerende basis vormen op grond waarvan iemand zijn eigen standpunten kan onderzoeken en op de deugdelijkheid ervan kan beproeven. Iemand zou kunnen menen dat zijn persoonlijke uiteenzetting van een kwestie aannemelijk en juist klinkt, maar toch, zoals Spreuken 18:17 ons in herinnering brengt, komt „zijn naaste . . . binnen en doorvorst hem stellig” op grond van een objectievere benadering en schriftuurlijke redenatie. Dit is beslist van toepassing op een bespreking onder ouderlingen, waar zo’n procedure wordt verlangd om een kwestie of probleem op te lossen dat van invloed is op het geestelijke welzijn van onze broeders. Er kan dus verwacht worden dat ouderlingen een eerlijk verschil van mening hebben op terreinen waar geen duidelijk beginsel of duidelijke richtlijn is verschaft. Zij dienen zich op hun bijeenkomsten vrijelijk te uiten, maar zonder twist, „gramschap en woordenstrijd”. — 1 Tim. 2:8.
12. (a) Wat zijn enkele van de dingen die wij bij een beschouwing van Handelingen hoofdstuk 15 willen weten en leren? (b) Wat was de aard en de omvang van het probleem dan in Handelingen 15:1, 2 wordt beschreven?
12 Wij kunnen veel leren over de waarde van nederigheid en de factoren die ertoe bijdragen geschillen op te lossen, door te beschouwen wat er op een vergadering van apostelen en oudere mannen in de eerste eeuw gebeurde. Het verslag wordt in Handelingen hoofdstuk 15 aangetroffen. In Antiochië, in Syrië, had men Paulus en Barnabas „aan de onverdiende goedheid van God . . . toevertrouwd voor het werk dat zij volledig hadden verricht” (Hand. 14:26). Toen zij van die eerste zendingsreis terugkeerden, kregen zij echter met een probleem te maken: „Er kwamen zekere mannen uit Judéa, die de broeders begonnen te leren: ’Indien gij u niet laat besnijden naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet worden gered.’ Maar toen er van de zijde van Paulus en Barnabas geen geringe onenigheid en heel wat geredetwist met hen was ontstaan, troffen zij regelingen dat Paulus en Barnabas en enkele anderen van hen in verband met dit geschil naar de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem zouden gaan” (Hand. 15:1, 2). Dit was een belangrijke leerstellige kwestie die veel beroering onder de broeders teweegbracht. Deze kwestie moest opgelost worden.
13. Hoe moeten wij de uitdrukking „veel geredetwist” in Handelingen 15:7 begrijpen?
13 Het probleem werd terecht onder de aandacht van de verantwoordelijke ouderlingen te Jeruzalem gebracht. Het bijbelse verslag vertelt ons wat er plaatsvond. Hoewel de meningen aanvankelijk verdeeld waren, bereikten zij ten slotte een „eensgezinde overeenstemming” (Hand. 15:25). Maar werd er, met het oog op wat in Handelingen 15:7 wordt gezegd, niet „veel geredetwist” op de vergadering? De Griekse uitdrukking voor „geredetwist” is verwant aan het werkwoord dat „zoeken” betekent (Kingdom Interlinear Translation); er wordt aldus door te kennen gegeven dat er, wanneer men de waarheid te weten wil komen of de beste manier wil weten om iets te doen, ijverige krachtsinspanningen in het werk gesteld moeten worden om een kwestie uit te vorsen — door vragen te stellen, dingen te bespreken en aldus tot een juiste slotsom te komen. Met deze inlichtingen in gedachten, kunnen wij het verslag met belangstelling lezen en opmerken hoe de ontwikkelingen door heilige geest werden geleid.
14, 15. (a) Welke bijdrage leverden Petrus, vervolgens Paulus en Barnabas en ten slotte Jakobus tot de bespreking op die historische vergadering? (b) Welke factoren leidden tot de „eensgezinde overeenstemming” die bij die gelegenheid werd bereikt?
14 Na „veel geredetwist” vertelde Petrus zijn ervaring, hoe hij door Jehovah was gebruikt om de heidenen in de gelegenheid te stellen het goede nieuws te horen. Hij stelde de vraag of het redelijk was zulke heidense gelovigen lasten op te leggen, aangezien redding als gevolg van Gods onverdiende goedheid door bemiddeling van Jezus Christus mogelijk wordt gemaakt. Merk vervolgens de in vers twaalf genoemde eerbiedige stilte op toen Paulus en Barnabas hun getuigenis aan het verslag toevoegden. Deze reizende apostelen („uitgezondenen” van de gemeente Antiochië) hadden tijdens hun prediking onder de natiën door „vele tekenen en wonderen” een bewijs van Gods zegen ontvangen. Hierdoor werd Petrus’ raad met betrekking tot wat er gedaan moest worden, ondersteund. — Hand. 15:7-12.
15 Toen vroeg Jakobus het woord. Hij haalde de woorden van de profeten aan, zoals datgene wat in Amos 9:11, 12 opgetekend staat, hetgeen overeenstemde met wat Petrus had verteld en bevestigde wat Gods geest door bemiddeling van Paulus en Barnabas tot stand had gebracht. De beslissing die Jakobus nam, werd aldus door de Schrift gestaafd en door Gods geest gesteund. Vanuit die krachtige positie stelde hij voor dat zij de gelovigen uit de natiën die zich tot God keerden, zouden schrijven wat Gods vereisten voor hen werkelijk inhielden. De apostelen en oudere mannen hadden een eensgezinde overeenstemming bereikt. Een controversiële kwestie was in alle nederigheid opgelost. — Hand. 15:13-29.
16. Welke geest dient onder ouderlingen en in de gemeente te heersen, ook al heeft iemand met betrekking tot een bepaald punt misschien een afwijkende mening?
16 Als in een lichaam van ouderlingen geen „eensgezinde overeenstemming” bereikt kan worden, dient iemand met een afwijkende mening niet tegen datgene wat is besloten op te komen door een vijandige geest aan de dag te leggen. Hij zal ermee voortgaan samen met het gehele lichaam ’hard te werken’. De gemeente zal aldus vertrouwen in hen blijven stellen, wetend dat allen in eenheid samenwerken. Door met „volledige ootmoedigheid des geestes” te wandelen, zullen ouderlingen de band van vrede versterken. — Ef. 4:2, 3.
17. Welke gezonde raad moeten jongere mannen en degenen die ouder in jaren zijn in gedachten houden wanneer er een ouderlingenvergadering is, en waarom?
17 Wanneer ouderlingen bijeenkomen, dienen vooral jongere mannen oplettend te luisteren naar degenen die ouder zijn in jaren en meer ervaring hebben in een christelijke levenswijze, beseffend wat in Spreuken 16:31 staat: „Grijsheid is een luisterrijke kroon wanneer ze op de weg der rechtvaardigheid wordt gevonden.” Aan de andere kant dienen oudere mannen te beseffen dat een jongere man de juiste kijk op een bepaalde kwestie kan hebben. Of iets steekhoudend is, hangt dus af van de wijsheid die tot uitdrukking wordt gebracht, niet noodzakelijkerwijs van de leeftijd van de spreker. Wanneer jongeren zich uiten, zullen zij echter de ouderdom eren, evenals Timótheüs ongetwijfeld respect heeft getoond voor Paulus en zijn raad, en zoals Elihu zich inhield en uit eerbied voor de ouderdom zijn tijd afwachtte om te spreken. — 1 Tim. 5:1, 19; Job 32:6-9.
18. Wat ontving de meeste nadruk, hoewel de apostelen aandacht schonken aan „noodzakelijke aangelegenheden”, zoals in Handelingen 6:1-6 te kennen wordt gegeven?
18 Hoewel ouderlingen tijdens sommige vergaderingen misschien veel tijd moeten besteden aan problemen die verband houden met de Koninkrijkszaal of andere ’noodzakelijke aangelegenheden’, dienen zij ervoor te zorgen dat deze dingen ondergeschikt blijven aan de belangrijkere dingen die invloed uitoefenen op de geestelijke gezindheid van de kudde (Hand. 6:1-6; Fil. 1:9, 10). Aldus zullen zij op een voortreffelijke wijze de leiding hebben.
19. (a) Welke door Jezus en Paulus aanbevolen regeling bestaat er onder ons, in tegenstelling tot de wijze waarop wereldse heersers met mensen omgaan? (b) Welke voordelen werpt het af ouderlingen te hebben die op een voortreffelijke wijze de leiding hebben?
19 Wanneer wij naar de jammerlijke verwarring in deze wereld kijken, wat zijn wij dan dankbaar dat ouderlingen in Jehovah’s gemeente over de gehele wereld op een voortreffelijke wijze de leiding hebben! De mensheid tast zoekend rond naar een uitweg uit haar problemen, en haar regeerders ’heersen over haar’, in plaats dat zij op een liefdevolle, behulpzame en verkwikkende wijze de leiding hebben (Matth. 20:25-27). Wij hebben onder ons geestelijk rijpe mannen die voorbeelden voor de kudde zijn, en wij hebben achting voor hen als personen die de leiding over ons hebben (1 Thess. 5:12, 13). Dit wordt niet door één bepaalde man in een gemeente, stad, land of deel van de wereld gedaan, aangezien alle ouderlingen de verantwoordelijkheid hebben binnen de hun toegewezen invloedssfeer de leiding te hebben. Met de liefdevolle hulp en leiding van de zijde van deze veelheid van raadgevers, gaat het werk van de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen voorwaarts en nadert het zijn succesvolle voltooiing. De gemeente werkt verenigd samen onder ouderlingen die op een voortreffelijke wijze de leiding hebben. Wij worden aldus meer in overeenstemming gebracht met het gezag dat door Jezus Christus wordt uitgeoefend, alles tot eer van Jehovah.