Hoe wij weten dat God een einde aan goddeloosheid zal maken
ZAL God ooit beslissende stappen doen om voor altijd goddeloosheid uit het universum te verwijderen en uit te roeien? De voortdurend slechter wordende toestanden van ons tijdsgewricht wijzen op de dringende noodzaak voor een afdoend antwoord. Overal, zowel in het particuliere als in het openbare leven, is geringschatting voor wetsreglementen merkbaar. Een grote opleving van gewelddadigheid en boosaardige misdaad verbijstert de sociologen. Welke basis is er dus nog te geloven dat God zal ingrijpen om tot rechtvaardigheid en vrede te dwingen, aangezien de heersende neiging in het menselijke gedrag haar onheilspellende schaduw op de toekomst werpt?
De verwachting dat God handelend zal optreden om een einde aan alle goddeloosheid te maken, kan gebaseerd worden op een kennis van Gods eigen hoedanigheden. Hij is de God van liefde en waarheid. Een van zijn eigen geïnspireerde dienstknechten schrijft over hem: „Wie geweld bemint, dien haat Hij” (Ps. 11:6 5). En ergens anders deelt hij ons mede: „Ik, de HERE, heb het recht lief. Ik haat onrechtmatigen roof” (Jes. 61:8). Zou deze God van rechtvaardigheid voor eeuwig verdragen wat hij haat?
Ter rechtvaardiging van zijn eigen naam zal de rechtvaardige God, Jehovah, zeker op zijn eigen bestemde tijd tegen elke boosdoener handelend optreden, en die tijd is zeer nabij. Hij zal de goddelozen niet toestaan dat zij er altijd maar in slagen de indruk te geven dat God goedkeurt wat zij doen. Aan wetteloze, immorele personen geeft Jehovah de waarschuwing: „Dit hebt gij gedaan en Ik heb gezwegen; gij beeldt u in, dat Ik geheel en al ben als gij. Ik wil u berispen en het u onder het oog brengen” (Ps. 50:21). Gods lankmoedigheid, bedoeld om boosdoeners de volle gelegenheid te geven berouw te hebben, is door sommigen verkeerd uitgelegd, en zij hebben zich door een gevaarlijke zelfvoldaanheid in slaap laten sussen. Hun misdaden zijn niet snel vergolden en daarom verbeelden zij zich dat hun nooit iets zal overkomen.
Maar God kent hun innerlijkste gedachten. Hij weet wat hen op hun boze weg doet voortgaan, en hij ontmaskert hun verkeerde denkwijze: „Omdat het vonnis over de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen” (Pred. 8:11). Zij verraden door hun houding bovendien dat zij geen aandacht schenken aan de vele uitdrukkelijke waarschuwingen dat God voornemens is handelend op te treden.
GODS BELOFTEN WIJZEN OP HET EINDE VAN GODDELOOSHEID
Zeker, wij leven in een tijd waarin goddeloosheid hoogtij viert en boosdoeners snel in aantal toenemen, doch Jehovah’s beloften wijzen op een volledig einde van goddeloosheid. Aan de zachtmoedigen geeft hij bijvoorbeeld de vaste verzekering: „Wees niet afgunstig op de bedrijvers van ongerechtigheid, benijd niet wie onrecht plegen. Want boosdoeners worden uitgeroeid, maar wie den HERE verwachten, zij zullen het land beërven: Immers nog een wijle, en de goddeloze is niet meer; als gij let op zijn plaats, dan is hij niet meer; maar de ootmoedigen beërven het land en verlustigen zich in groten vrede.” — Ps. 37:1, 9-11.
Merk op hoe grondig de reiniging is die Jehovah op deze aarde zal verrichten. Zelfs al zoeken de zachtmoedigen ijverig, toch zullen zij niet in staat zijn ook maar één goddeloos mens te vinden die hun gelukkige en rustige omgeving bederft. De goddelozen zullen verdwenen zijn, maar de zachtmoedigen zullen in leven blijven.
Nog een belofte van God dat hij rechtvaardig gezinde personen van de vreselijke last om tot onbepaalde tijd tussen de goddelozen te leven zal bevrijden, werd tot uitdrukking gebracht door de patriarch Henoch. Het visioen dat God hem gaf, was zó realistisch dat hij werd bewogen over de toekomstige vervulling ervan uit te roepen: „Zie! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen om aan allen het oordeel te voltrekken en om alle goddelozen schuldig te verklaren betreffende al hun goddeloze daden die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en betreffende alle ergerlijke dingen die goddeloze zondaars tegen hem hebben gesproken” (Judas 14, 15). De belangrijkheid van dit definitieve terechtstellingswerk wordt aangeduid door het feit dat er myriaden engelen bij betrokken zijn en dat „alle goddelozen” terechtgesteld worden.
Weer een andere belofte die onmiskenbaar op het einde van de goddelozen op internationale schaal wijst, werd vertolkt door Gods profeet Zefanja: „Wacht op Mij, luidt het woord des HEREN, ten dage dat Ik zal opstaan tot den buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandenden toorn, want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden” (Zef. 3:8). Terzelfder tijd biedt God bescherming en overleving aan die zachtmoedigen uit alle natiën die hem en zijn rechtvaardige wegen zoeken. — Zef. 2:1-3.
Dat Jehovah en zijn aangestelde Scherprechter, Christus Jezus, het kwaad ook rechtstreeks in de wortel zullen aantasten, wordt verzekerd door de woorden van Jezus in zijn illustratie van de symbolische schapen en bokken: „Maar tot die aan zijn linkerhand zal hij dan zeggen: ’Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt, in het eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid’” (Matth. 25:41). De bestemming van de aanstichter en leider van alle goddeloosheid is vernietiging, voorgesteld door eeuwig „vuur”, want de apostel Johannes beschrijft de handeling in het hem door God gegeven visioen aldus: „De Duivel die [de mensen] misleidde, werd in het meer van vuur en zwavel geslingerd.” — Openb. 20:10.
Zo verschaffen Gods beloften dus een ruime basis op grond waarvan wij mogen verwachten dat er een einde zal komen aan alle goddeloosheid en de aanvoerder van het zondigen buiten gevecht zal worden gesteld.
DE WIJZE WAAROP GOD HANDELT
Behalve deze en vele andere beloften om het universum van alle goddelozen te bevrijden, biedt ook het patroon dat God in zijn vroegere handelwijze met boosdoeners heeft gevolgd ons enigszins een leidraad hoe hij tháns met hen zal handelen. Beschouw bijvoorbeeld de toestanden die zich in de dagen van Noach ontwikkelden. Engelenzonen van God verlieten hun juiste plaats in de hemel, materialiseerden zich als mannen en hadden gemeenschap met de mooie dochters der mensen om een bastaardras van reuzen of vechtersbazen voort te brengen. Het gevolg was een tijdperk van geweld en immoraliteit. Het heilige Verslag zegt dat „de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was”. En wat was Gods besluit? „Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van den aardbodem uitroeien.” — Gen. 6:1-7; 2 Petr. 2:5.
Wij kunnen ons het spottend en honend geschreeuw van de menigte indenken, toen Noach vastberaden de ark tot redding van zijn gezin bouwde: ’Het zal nooit in onze tijd komen, Noach. Je verknoeit je tijd.’ Maar de ark kwam gereed, haar kostbare lading werd erin gebracht en de deur werd gesloten. Toen kwam de stortregen. De mensen zochten ijlings beschutting. Het waterpeil steeg van uur tot uur, van dag tot dag. De mensen vluchtten, buiten zichzelf en ongeorganiseerd, naar hogergelegen grond. Bergen werden in eilanden veranderd, terwijl het stijgende water gezinsleden van elkaar scheidde. De mensen op de hoogste bergen konden het gillen en schreeuwen van de in de val zittende menigten horen toen de lagergelegen hoogten door het ziedende water overstroomd werden. Het krankzinnige gevecht van de menigten om de hoogste toppen in te nemen, ging gepaard met een groot verlies aan levens. Ten slotte bleef er niet één top over en was het enige geluid — het klotsen van het water dat tot hoog boven de hoogste bergen kwam. De laatste vergeefse kreten om hulp waren tot zwijgen gebracht. — Gen. 7:17-24.
Terwijl de ark op het oppervlak van het eindeloze water op en neer dobberde, hadden de bewoners ervan, Noach en zijn gezin, de tijd om te overpeinzen dat Gods aangekondigde voornemens altijd ten uitvoer worden gebracht. De Opperste Regeerder had de aarde van alle goddeloze mensen schoongeveegd, ook al had goddeloosheid zich wijd vertakt en de aarde beheerst.
Nog een opvallend voorbeeld van Gods handelwijze met de goddelozen kan men vinden in het bijbelverslag over Sodom en Gomorra. De rechtvaardige Lot woonde in Sodom en werd „zwaar gekweld . . . doordat de mensen, die de wet trotseerden, zich overgaven aan losbandig gedrag”. Ten einde hun dierlijke hartstochten te bevredigen, waren die mannen van Sodom bereid tegen schijnbaar weerloze vreemdelingen hun toevlucht tot geweld te nemen. Hun ontstellend lage verdorvenheid bereikte Jehovah’s oren als een luid „geroep”. De engelen die waren gezonden om Lot en zijn gezin te redden, brachten de dringende boodschap over: „Staat op, verlaat deze plaats, want de HERE gaat de stad verwoesten.” — 2 Petr. 2:7; Gen. 18:20; 19:4-14.
Lots waarschuwing voor de ramp die de stad en de streek ging treffen, werd door zijn toekomstige schoonzoons als een geweldige grap ontvangen. De bevolking, gewend als ze was in het kwaaddoen haar gang te kunnen gaan, had zich door een misplaatst gevoel van veiligheid en het idee ongestraft te zullen blijven, in slaap laten sussen. Zodra Lot en zijn dochters evenwel veilig uit de ten ondergang gedoemde streek waren, „liet de HERE zwavel en vuur op [de hele omgeving] regenen”. Zelfs van een aanzienlijke afstand kon Abraham waarnemen hoe „de rook van de aarde [opsteeg] als de rook van een smeltoven”. — Gen. 19:24-28.
Alle inwoners van de streek werden met hun steden, hun huizen, hun tuinen en alle goed besproeide vruchtbare land in de vurige ramp vernietigd. Drie personen, de godvrezende Lot en zijn dochters, konden de verschrikkelijke ervaring navertellen. Wederom had God zijn voornemen om vernietiging over de goddelozen te brengen bekendgemaakt, en wederom gaf hij er duidelijk blijk van dat de wijze waarop hij handelt is, de goddelozen te vernietigen maar de rechtvaardigen te bevrijden.
PROFETISCHE VOORBEELDEN VOOR THANS
Deze voorbeelden van Gods handelwijze als het om goddeloosheid gaat, vormen stellig praktische lessen die door allen die sindsdien hebben geleefd gelezen en begrepen moeten worden. Ze spreken over Jehovah’s afschuw van zondigen, en over zijn ijver met betrekking tot de verdelging van goddeloosheid. Ze reiken echter verder. Ze werden in werkelijkheid opgetekend als profetische voorbeelden van dingen die op veel grotere schaal zouden plaatsvinden. En het wordt niet aan ons mensen overgelaten te veronderstellen dat deze gebeurtenissen typerend waren voor een grotere gebeurtenis in de toekomst.
Dat een goddeloos geslacht aldus is verdronken is tot op deze dag in de overleveringen van bijna alle stammen en natiën blijven voortleven. Maar negentienhonderd jaar geleden kreeg deze gebeurtenis als een voorbeeld van komende dingen een nieuwe betekenis toen Jezus Christus verklaarde: „Zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de zondvloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de zondvloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn” (Matth. 24:37-39). Zoals zij destijds de zelfzuchtige verlangens van het vlees ter wille waren en Gods waarschuwing negeerden, zo is het ook thans.
Jezus waarschuwde dus op gezaghebbende wijze dat het profetische patroon stellig tot een vernietigend einde van de goddelozen doorgevoerd zou worden. En naar hetzelfde profetische voorbeeld van de Vloed verwijzend, geeft de apostel Petrus nadere bijzonderheden over de wijze waarop het einde van internationale goddeloosheid zal komen: „Door die middelen [Gods woord dat de ongekende stortregen bestuurde] werd de toenmalige wereld vernietigd toen ze door water werd overstroomd. Maar door hetzelfde woord zijn de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard en ze worden bewaard voor de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen” (2 Petr. 3:6, 7). Wederom zal er een gehele wereld van goddeloze schepselen worden weggevaagd, terwijl daarentegen de rechtvaardigen zullen worden gespaard, net als Noach en zijn gezin.
Evenmin is de ervaring van Sodom en haar zustersteden een louter historisch voorval dat geen betrekking zou hebben op mensen die thans op aarde leven. Onder leiding van Gods heilige geest werd de apostel Petrus ertoe aangezet te schrijven: „De steden Sodom en Gomorra, door ze in de as te leggen, heeft [God] veroordeeld, voor goddelozen een voorbeeld stellend van toekomende dingen” (2 Petr. 2:6). God zal derhalve stellig dat voorbeeld van handelen volgen in verband met het goddeloze geslacht dat thans de aarde benauwt.
Een andere bijbelschrijver, Judas, voegt zijn geïnspireerde getuigenis over het werkelijke doel van het verslag over de ondergang van Sodom en Gomorra eraan toe: „Zo zijn ook Sodom en Gomorra en de omliggende steden, nadat ze op dezelfde wijze als de voornoemden [gematerialiseerde engelen] buitensporig hoererij hadden bedreven en vlees waren achternagegaan voor tegennatuurlijk gebruik, ons tot een waarschuwend voorbeeld gesteld doordat ze de gerechtelijke straf van eeuwig vuur ondergaan” (Judas 7). God zal de goddelozen niet voor onbepaalde tijd dulden.
Zijn er thans personen die met het denkbeeld dat God een volledig einde aan goddeloosheid zal maken en de rechtvaardigen zal bevrijden, de spot drijven en die elke gedachte van een dreigend vernietigend oordeel als een kostelijke grap beschouwen? God wist vooruit dat er zulke personen zouden zijn en liet de apostel Petrus profeteren: „In de laatste dagen [zullen er] spotters . . . komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping!” (2 Petr. 3:3, 4). De vernietigende gebeurtenissen in de dagen van Noach en Lot wijzen erop dat zulke spotters zich vergissen en dat Jehovah de rechtvaardigen zal bevrijden. — 2 Petr. 2:9.
De eigenschappen die door de rechtvaardige en liefdevolle God aan de dag worden gelegd, geven de krachtige verzekering dat hij zal opstaan en een einde zal maken aan een geslacht van boosdoeners die hem thans verkeerd voorstellen en het werk zijner handen hier op aarde ruïneren. Ook zijn beloften wijzen op zulk een beslissende daad en hij kan onmogelijk liegen (Hebr. 6:18). Zijn handelwijze met goddeloze mensen uit het verleden en zijn bevrijding van de rechtvaardigen geven het patroon aan dat hij in onze tijd zal volgen. En wellicht het duidelijkste is het feit dat de vernietigende Vloed van Noachs dagen en de vurige vernietiging van Sodom en Gomorra in zijn Woord speciaal als voorbeelden worden genoemd van „toekomende dingen”. Er kan geen twijfel aan bestaan dat God aan alle goddeloosheid een eind zal maken.