Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w58 1/4 blz. 201-211
  • Opzieners in Apocalyptische tijden

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Opzieners in Apocalyptische tijden
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • MENSELIJKE TUSSENPERSONEN
  • HOE THANS?
  • GEMEENTESTERREN
  • Aangestelde ambtsdragers in de theocratische organisatie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Opzieners in Christus’ rechterhand
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Theocratisch aangestelde opzieners en dienaren in de bediening
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2001
  • Opzieners ten leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
w58 1/4 blz. 201-211

Opzieners in Apocalyptische tijden

„De openbaringe van Jesus Christus welke hem God gegeven heeft.” — Apocalypsis 1:1, v. Winghe.

1. In welk opzicht leven wij thans in apocalyptische tijden?

WIJ LEVEN in apocalyptische tijden, oftewel in tijden en onder omstandigheden welke ons tevoren in de laatste der zesenzestig bijbelboeken, de Apocalypsis, Apocalypse of Openbaring, werden afgeschilderd.

2. Welk geluk is er volgens dit apocalyptische boek voor deze tijd weggelegd?

2 Dit apocalyptische boek begint aldus: „De openbaring door Jezus Christus welke God hem gaf om zijn slaven te tonen wat er binnenkort moet plaatsvinden. Hij zond zijn engel uit en gaf het door bemiddeling van hem door tekenen aan zijn slaaf Johannes door, die getuigenis aflegde van het woord dat God en het getuigenis dat Jezus Christus gegeven had, ja, van al wat hij zag. Gelukkig wie hardop lezen en wie de woorden van deze profetie horen en wat er in geschreven staat in acht nemen, want de bestemde tijd is nabij” (Openb. 1:1-3). Wie in deze apocalyptische tijden gelukkig wil worden, moet de woorden van deze profetie voor zichzelf of hardop aan anderen voorlezen; of wanneer hij zelf niet leest, moet hij er naar luisteren en vol begrip in acht nemen wat er in dit profetische boek geschreven staat. Thans kan men zo gelukkig worden.

3. Wie was de hiergenoemde Johannes, en aan wie moest hij schrijven?

3 Voornoemde Johannes was een dienstknecht of slaaf van Jezus Christus. Hij liep er niet mee te koop dat deze christelijke slaaf het ambt van een der „twaalf apostelen des Lams” bekleedde (Openb. 21:14). Als slaaf kreeg hij de opdracht te schrijven naar bepaalde gemeenten in wat thans Aziatisch Turkije is, en daarom leidt hij zich aldus in: „Johannes aan de zeven gemeenten in de provincie Azië.” — Openb. 1:4.

4. Waar vertoefde Johannes toen en aan wie schreef hij in het bijzonder?

4 Johannes vertoefde toen op het gevangeneneiland Patmos, alwaar hij als getrouw christen lijden onderging van de zijde der Romeinse cesarregering (Openb. 1:9). Het eiland Patmos lag op zo ongeveer tweehonderdveertig kilometer van de haven Efeze, en was daarom ook niet ver verwijderd van de gemeenten in de zes andere steden waaraan Johannes moest schrijven. Mogelijk was toen Eunices zoon Timotheüs een bejaarde opziener in de gemeente te Efeze. Er was Johannes gezegd speciaal aan de opzieners te schrijven.

5. Met welke apostel ging Timotheüs nauw om, en met welke opzieners had deze apostel een speciale afscheidsbijeenkomst?

5 In vroeger dagen was Timotheüs een intieme metgezel van de apostel Paulus geweest. In een aantal brieven aan verschillende gemeenten, zoals bijvoorbeeld in die aan de gemeente te Filippi in Griekenland, noemde Paulus Timotheüs in één adem met zichzelf: „Paulus en Timotheüs, slaven van Christus Jezus, aan al de heiligen in eendracht met Christus Jezus te Filippi en aan de opzieners en dienaren in een geestelijk ambt” (Fil. 1:1). Die opzieners en dienaren in een geestelijk ambt van de gemeente kenden Timotheüs dus. Op Paulus’ laatste reis naar Jeruzalem in het Midden-Oosten deed zijn schip de haven Milete bij Efeze aan. Hij ontbood de opzieners van Efeze, onder wie Timotheüs zich toentertijd niet bevond, hier naar toe en al de oudere mannen van de gemeente kwamen. Als was hij hun opziener, richtte Paulus dit plechtige afscheidswoord tot hen:

6. Wat zei hij volgens Handelingen 20:17-28 tegen deze opzieners?

6 „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen. Doch ik heb zowel aan joden als aan Grieken grondig getuigenis afgelegd omtrent bekering tot God en geloof in onze Here Jezus. Nu, . . . ik weet dat gij allen, onder wie ik het koninkrijk [Gods] predikend ben rondgegaan, mijn gezicht niet meer zult zien. Op deze dag roep ik u daarom tot getuigen dat ik rein ben van het bloed van u allen, want ik heb mij er niet van weerhouden u al de raad Gods te vertellen. Schenkt aandacht aan u zelf en aan de gehele kudde, waarover de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht.” — Hand. 20:17-28, NBG; Voorhoeve; Schonfield.

7. Hoe lang had Paulus in Efeze gepredikt, maar wie had daar volgens hem de opzieners aangesteld?

7 Meer dan twee jaar lang had Paulus Gods koninkrijk in Efeze in het openbaar en van huis tot huis gepredikt en de christelijke gemeente aldaar opgebouwd. Paulus zei haar opzieners echter niet dat hij hen tot opzieners had gemaakt of dat hij hen in dit opzienersambt over de gemeenteaangelegenheden had aangesteld. Hij maakte geen aanspraak op de macht hen over de kudde van christelijke schapen aan te stellen. Hij verklaarde dat Gods heilige geest hen tot opzieners had gemaakt om Gods gemeente of kudde te hoeden. Hoe gebeurde dit dan?

8. Wat is deze heilige geest, en wat zei Petrus op Pinksteren over deze geest?

8 Dit betekende niet dat Gods heilige geest een geestelijke persoon is, de derde persoon in een zogenaamde Heilige Drieëenheid bestaande uit De Vader, De Zoon en De Heilige Geest, drie personen in één God en alle drie gelijk in macht en heerlijkheid. Een dergelijke onzin hield het beslist niet in! De bijbel toont duidelijk aan en illustreert dat de heilige geest een onzichtbare werkzame kracht is. Hij gaat van God uit, werkt rechtstreeks in op zijn hemelse Zoon Jezus Christus en vervolgens werkt hij door hem op andere personen of dingen in ter verwezenlijking van Gods wil en voornemens. Zo werd de heilige geest bijvoorbeeld vijftig dagen nadat Jezus uit de doden was opgewekt en tien dagen nadat hij weer ten hemel was gevaren, op het pinksterfeest op de christelijke gemeente te Jeruzalem uitgestort. De apostel Petrus geeft een uiteenzetting van het wonder dat er plaatsvond, door tot de menigte verbaasde joden te zeggen: „Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Daarom heeft hij, daar hij tot Gods rechterhand werd verhoogd en de beloofde heilige geest van de Vader heeft ontvangen, dit uitgestort wat gij ziet en hoort.” Niet koning David maar diens afstammeling en Heer, Jezus, was naar de hemel opgestegen om die geest uit te storten (Hand. 2:32-36). Toen de heilige geest de oudere mannen van Efeze tot opzieners maakte, was hij dus geen geestelijk persoon welke geheel uit zichzelf als gelijke van God en zijn Zoon Jezus handelde.

9. Wat voor een soort kracht is de heilige geest, en uit welke bron spruit hij voort, via wie, en met welke resultaten?

9 Wanneer de heilige geest geen hemelse persoon maar louter en alleen Gods onzichtbare werkzame kracht door Jezus Christus is, hoe kon hij dan de oudere mannen van Efeze tot opzieners over Gods kudde aanstellen? De heilige geest is geen wilde kracht welke blindelings werkzaam is, maar een geleide. Hij werd vanuit zijn bron, Jehovah God, uitgezonden om de opzieners van Efeze aan te stellen. De Here Jezus aan Gods rechterhand was de eerste tussenpersoon of bemiddelaar door wie hij vanuit de hemel werkzaam was. Op de pinksterdag ging dit vergezeld van een „gedruis als van een opstekende stevige bries,” en van zichtbare „tongen als van vuur” welke zich op het hoofd van elk van de 120 discipelen zetten waarin de geest kwam, om hen hiermee te vervullen en hen in talen te laten spreken welke zij nooit hadden geleerd (Hand. 2:1-16). Evenals de wind of radiogolven, was Gods werkzame kracht onzichtbaar, maar wat hij voortbracht, was zichtbaar en hoorbaar.

10. Tot wat werden de apostelen door de werking van de geest op Pinksteren gemaakt, en hoe werd Saulus van Tarsus eveneens een apostel?

10 Door Petrus en Jezus Christus’ andere apostelen er mee te vervullen en hun de fundamentele begrippen van het christelijke geloof bij te brengen, maakte de heilige geest deze apostelen in feite tot „fundamentstenen” van het Nieuwe Jeruzalem en hoofdopzieners van de christelijke gemeente (Openb. 21:14). Later werd Saulus van Tarsus tot het christendom bekeerd, gedoopt en „met heilige geest vervuld,” en hij werd om de plaats van de ontrouwe Judas Iskariot in te nemen, de apostel Paulus. In Psalm 109:8 staat over deze ontrouwe apostolische opziener geschreven: „Een andere man neme zijn opzienersambt” (Hand. 1:20; 9:17, 18). Zeer terecht beschreef de twaalfde apostel van het Lam zich als „Paulus, een apostel, niet vanwege mensen noch door een mens, maar door Jezus Christus en God, de Vader, die hem uit de doden opwekte.” — Gal. 1:1.

MENSELIJKE TUSSENPERSONEN

11. Was er een menselijke tussenpersoon bij het uitstorten van de geest op de apostelen en Cornelius aanwezig, en hoe was dit bij andere opzieners?

11 Op het pinksterfeest en tevens bij de bekering van de Italiaanse hoofdman over honderd, Cornelius, meer dan drie jaar later, was er geen menselijke bemiddelaar of tussenpersoon voor de werkzaamheid van de heilige geest. De Here Jezus in de hemel stortte hem rechtstreeks op zijn apostelen en op Cornelius en zijn medegelovigen uit. Bij andere opzieners zijn er voor de heilige geest echter menselijke tussenpersonen gebruikt.

12. Door middel waarvan werden Paulus en Barnabas vanuit Antiochië als zendelingen uitgezonden, en hoe gebeurde dit?

12 Sla eens acht op de werkzaamheid van Gods heilige geest toen Paulus en Barnabas als zendelingen vanuit Antiochië in Syrië werden uitgezonden. Paulus en Barnabas waren twee van de vijf profeten en leraars in die gemeente aldaar. Toen werd de heilige geest door iets dat niet te beschrijven valt, gebruikt om geluid, menselijke spraak, over te dragen, evenals radiogolven in een radio-ontvangtoestel van hun aanwezigheid blijk geven. „Terwijl zij Jehovah in het openbaar dienden en vastten, zei de heilige geest: ’Zondert mij van allen Barnabas en Saulus af voor het werk waarvoor ik hen heb geroepen.’ Toen vastten zij, baden, legden hun de handen op en lieten hen gaan.” De vertegenwoordigende mannen van de gemeente te Antiochië legden deze twee de handen op, maar moet daar nu noodzakelijkerwijs uit worden geconcludeerd dat zij door de mannen die hen de handen oplegden, tot zendelingen werden gemaakt? Neen; deze mannen verrichtten slechts een bijkomstige handeling, waardoor werd aangetoond dat zij ten behoeve van Gods geest handelden door de twee zendelingen af te zonderen. Het is duidelijk dat zij door de heilige geest tot zendelingen werden gemaakt, want de bijbel zegt dan verder over hen: „Derhalve gingen deze mannen, uitgezonden door de heilige geest [niet door mannen in Antiochië], naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus. Toen zij in Salamis aankwamen, begonnen zij het woord Gods te verkondigen.” — Hand. 13:1-5.

13. Hoe werden de opzieners in Antiochië in Pisidië aangesteld, en op welke wijze werd Timotheüs een opziener die de macht had anderen aan te stellen?

13 Op die zendingsreis richtten Paulus en Barnabas een aantal christelijke gemeenten op. Geestelijk oudere mannen werden daarover tot opzieners aangesteld. Hoe dan wel? Door de heilige geest, maar met Paulus en Barnabas als tussenpersonen. Ten bewijze hiervan lezen wij over hun werk te Antiochië in Pisidië: „Bovendien stelden zij voor hen oudere mannen in een ambt in de gemeente aan en, terwijl zij baden en vastten, droegen zij hen op aan Jehovah, in wie zij waren gaan geloven” (Hand. 14:23). Later werd Timotheüs een reisgezel en medewerker van de apostel Paulus. Nadat hij geestelijk volwassen was geworden, werd hij tot opziener gemaakt en kreeg de macht om andere rijpe mannen als opzieners en dienaren in een geestelijk ambt in de gemeente te Efeze en elders aan te stellen. Hoe werd Timotheüs echter zo’n speciale opziener of opzichter? Door de werking van Gods geest door bemiddeling van Paulus. In zijn twee brieven aan Timotheüs geeft Paulus er de volgende beschrijving van: „Veronachtzaam de gave in u niet, welke u door een voorzegging [welke voorzegging door de geest zou geschieden] werd gegeven, toen het lichaam van oudere mannen u de handen oplegde” (1 Tim. 4:14). Aantonend dat hij zelf een bijzonder lid van deze groep van oudere mannen was, schreef Paulus Timotheüs verder: „Ik [herinner] u er aan, de gave Gods die in u is doordat ik u mijn handen heb opgelegd, als een vuur aan te wakkeren. Want God heeft ons geen geest van lafhartigheid gegeven, maar die van kracht, liefde en een gezond verstand” (2 Tim. 1:6, 7). Gods geest was voor al deze handelingen nodig.

14. Waartoe werden Paulus en Barnabas na de speciale vergadering te Jeruzalem uitgezonden, en hoe behartigden zij hun toewijzing?

14 Bij een zeer moeilijke kwestie werden Paulus en Barnabas er op een speciale vergadering van het besturende lichaam der christenen in Jeruzalem voor uitgekozen een speciale instructiebrief — welke behelsde dat de besnijdenis geen onderdeel van het christendom was — aan de gemeenten te Antiochië, in Syrië en in Cilicië voor te lezen. Als goede boodschappers en algemene opzieners lazen Paulus en Barnabas deze van de organisatie afkomstige brieven aan de gemeenten voor. Deze aangestelde boodschappers vatten hun diensttoewijzing ernstig op, want zij wisten dat zij niet louter en alleen maar door de mannen van het christelijke besturende lichaam in Jeruzalem waren aangesteld, maar door de heilige geest. Zij moesten deze aangelegenheid wel aldus bezien omdat zelfs in de brief welke zij aan de gemeenten voorlazen, de volgende opmerkenswaardige woorden van het besturende lichaam stonden: „Het heeft de heilige geest en ons goed gedacht u geen verdere last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen.”

15. Welke uitwerking had deze toezichtuitoefening van het besturende lichaam te Jeruzalem op de gemeenten?

15 Aldus gaf het uit mannen bestaande besturende lichaam de heilige geest aan anderen door. Dit was ook het geval toen zij Paulus en Barnabas aanstelden. Welke uitwerking had de uitoefening van het opzienerschap over de gemeenten door het besturende lichaam te Jeruzalem? Het verslag verhaalt ons over Paulus en zijn nieuwe metgezel Silas: „Toen zij nu voortreisden door de steden, gaven zij hun daar ter nakoming de verordeningen waartoe was besloten door de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem. Ja, daarom werden de gemeenten aanhoudend in het geloof bevestigd en namen zij van dag tot dag voortdurend in aantal toe” (Hand. 15:28; 16:4, 5). De gemeenten verkeerden nu niet langer in onzekerheid over deze aangelegenheid.

16. Wat kan er, alhoewel er menselijke tussenpersonen bij het aanstellen worden gebruikt, toch worden gezegd van de groep mannen of de enkeling die de aanstelling doet?

16 Er zijn dus schriftuurlijke bewijzen voor dat menselijke tussenpersonen bij het aanstellen van vele opzieners der kudde Gods gebruikt zijn. Ondanks dit mag geen groep van mannen op eigen initiatief een religieus lichaam formeren en zich de macht en autoriteit aanmatigen bepaalde mannen tot opzieners of „bisschoppen” te maken, zoals ze in vele kerken in de christenheid worden genoemd. Zonder Gods heilige geest kunnen zij niets doen dat voor God enige betekenis heeft of dat een rol speelt in zijn organisatie. Evenals met de christelijke gemeente in apostolische tijden, in de eerste eeuw, moet elk lichaam van mannen dat als opzieners of hun assistenten, dienaren in een geestelijk ambt, wordt aangesteld, de heilige geest in zich hebben, ja, „met heilige geest vervuld” zijn (Hand. 9:17; Ef. 5:18). In apostolische tijden was dit met het christelijke besturende lichaam in Jeruzalem het geval en eveneens met afzonderlijke personen als de apostel Paulus en zijn metgezellen Timotheüs en Titus, die medegedeeld werd welke mannen bekwaam waren om opziener of assistent te worden. Zij waren allen met de geest vervuld en werden er door aangedreven.

HOE THANS?

17. Daar de wonderbaarlijke manifestaties van de geest met het heengaan van de apostelen ophielden, rijzen welke vragen bij ons betreffende het aanstellen van opzieners, en waardoor weten we dat het antwoord juist is?

17 Wij leven thans niet in apostolische tijden. Toen lang, bijna negentienhonderd jaar, geleden de apostolische dagen eindigden, hielden de wonderbaarlijke gaven en manifestaties van de heilige geest op. Kan de heilige geest thans echter nog steeds opzieners over de gemeenten van ware christenen aanstellen? Hoe kunnen wij er, daar de geest Gods onzichtbare, werkzame kracht is, zwijgt en onvoelbaar is, zeker van zijn dat hij thans nog opzieners aanstelt? De bijbel, Gods woord, geeft ons hiervan de bewijzen.

18. In welke tijden leven wij sedert 1914, speciaal sinds 1919, en wat houdt volgens onze verwachting de werkzaamheid van de geest in?

18 Uit de feiten blijkt dat Gods koninkrijk in de handen van zijn Christus in 1914 in de hemelen werd geboren. Wij leven daarom in de „tijden van het herstel aller dingen waarvan God heeft gesproken bij monde van zijn heilige profeten van oudsher” (Hand. 3:21). Sinds 1919 is Gods organisatie verrezen om het licht van zijn heerlijkheid in de diepe duisternis van deze wereld uit te laten stralen, en thans wordt zijn belofte verwezenlijkt: „[Ik] zal uw opzieners vreedzaam maken, en uw drijvers rechtvaardigen.” Of, zoals de oudste vertaling van de Hebreeuwse Geschriften het weergeeft: „Ik zal uw hoofden vreedzaam, en uw opzieners rechtvaardig maken” (Jes. 60:1, 2, 17, SV; LXX; Thomson; Bagster). In deze tijd zal de profetie waarover de apostel Petrus op het pinksterfeest sprak haar laatste vervulling beleven, namelijk: „Daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; ja, ook over de dienstknechten, en over de dienstmaagden, zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten” (Joël 2:28, 29, SV; Hand. 2:16-18). Wij dienen daarom te verwachten dat de werkzaamheid van de geest zich eveneens over het aanstellen van opzieners uitstrekt.

19. Voor wie treedt het christelijke besturende lichaam handelend op, en hoe is dit in overeenstemming met de verantwoordelijkheden die deze tijd vraagt?

19 Evenals in de dagen der apostelen staat er een zichtbaar besturend lichaam boven de christelijke kudde van Jehovah God. Het handelt namens en is de spreekbuis van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” die Jezus Christus na zijn komst tot zijn koninkrijk in de hemelen in 1914 heeft aangesteld. Toen Jezus zijn apostelen er voor waarschuwde dat hij op een onbekend uur in de tijd van het einde van deze oude wereld zou komen om zijn volgelingen te oordelen, zei hij: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf wiens meester hem over diens huisknechten heeft aangesteld om hun hun voedsel te rechter tijd te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn komst hieraan bezig ziet. Waarlijk, ik zeg u, dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen” (Matth. 24:45-47). Sinds 1919 heeft deze „getrouwe en beleidvolle slaaf” — een samengestelde persoon bestaande uit alle gezalfde christelijke medeërfgenamen van Jezus Christus — voor „al zijn bezittingen” op aarde zorg gedragen. De slaaf heeft getrouw te rechter tijd geestelijk, bijbels voedsel uitgereikt, zodat er onder de christelijke getuigen van Jehovah geen geestelijke hongersnood bestaat. God heeft in volledige vervulling van Joëls profetie en om zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse in staat te stellen de zware verantwoordelijkheden in deze laatste dagen te dragen, thans door Christus zijn geest op hen uitgestort.

20. Waaruit zijn de leden van het besturende lichaam samengesteld en wat is daarom vooral sinds 1932 waar wat het aanstellen van opzieners betreft?

20 Het besturende lichaam van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse is samengesteld uit leden van deze zelfde gezalfde, met de geest vervulde klasse en is door Gods geest werkzaam. Wanneer het daarom in overeenstemming met de voor opzieners vastgelegde vereisten opzieners aanstelt, worden zij in werkelijkheid door de geest aangesteld, hoewel door bemiddeling van menselijke tussenpersonen. Dit is vooral zo sedert 1932, toen het stelsel van gekozen ouderlingen en diakenen in hun gemeenten werd afgeschaft, zoals blijkt uit de moderne geschiedenis van Jehovah’s getuigen.

21. Waardoor laat het besturende lichaam zich bij het aanstellen van opzieners leiden, en dit in overeenstemming met welke vereisten?

21 Het besturende lichaam van rijpe leden van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse tracht zich altijd bij het aanstellen van de verantwoordelijke mannen in de gemeente als opzieners, assistenten, de dienaren in een geestelijk ambt, door Gods heilige geest te laten leiden. Zij laten zich hierbij niet leiden door de een of andere persoonlijke bevoorrechting of een vooroordeel. In Gods Woord, en wel speciaal in het derde hoofdstuk van Paulus’ eerste brief aan Timotheüs en in hoofdstuk één van Paulus’ brief aan Titus, wordt uiteengezet waardoor men het ambt van opziener of dienaar in een geestelijk ambt waardig wordt. Al die vereisten voor opzieners en dienaren in een geestelijk ambt werden onder inspiratie van de heilige geest neergeschreven.

22. Hoe wordt de aanstelling met dit in gedachten in werkelijkheid verricht, en dit vooral met het oog op welke hoedanigheden van de candidaat, die van invloed zijn op de aanstelling?

22 Wanneer het besturende lichaam daarom thans opzieners aanwijst welke aan deze duidelijk omschreven vereisten beantwoorden, leidt in werkelijkheid de heilige geest de aanstelling van dergelijke opzieners en worden zij door de heilige geest opzieners. Dit wordt nog duidelijker wanneer wij bedenken dat bij de aanstelling van een candidaat voor het opzienersambt wordt nagegaan in welke mate de heilige geest in hem woont. Door de wijze waarop hij zichzelf en zijn gezin (wanneer hij dit heeft) leidt, moet hij tonen dat hij met de geest vervuld is. Hij moet bewijzen dat hij heilige geest heeft, door de „vrucht van de geest” voort te brengen, welke is „liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, goedgunstigheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing,” en door het vlees met zijn hartstochten en begeerten aan de paal te nagelen. Hij moet er blijk van geven dat hij er door Gods geest toe bewogen, er toe aangezet wordt het opzicht over zijn schaapskudde op zich te nemen. Een prachtige illustratie hiervan is Stefanus’ dienstaanstelling in apostolische tijden, op grond van het feit dat hij een „man vol geloof en heilige geest” was. — Hand. 6:5, 6.

23. (a) Hoe kunnen wij dan zeggen dat de heilige geest thans opzieners aanstelt? (b) Wat moet er, wanneer er ondanks dit alles een opziener een onjuiste handelwijze gaat volgen, worden gedaan, en wat moeten opzieners van tijd tot tijd lezen?

23 Daar het besturende lichaam let op de vruchten der geest welke er door de candidaat worden voortgebracht en handelt in overeenstemming met de schriftuurlijke vereisten — door mensen onder inspiratie van de heilige geest opgetekend — laat het zich bij zijn handelingen door de heilige geest leiden en zij bidden tot God of dit zo mag zijn. De geest Gods wordt dan in ieder opzicht bij het aanstellen van opzieners in aanmerking genomen. Daarom kan er gezegd worden dat de heilige geest zowel thans als in Paulus’ dagen opzieners aanstelt over de kudde Gods welke hij „met het bloed van zijn eigen Zoon” kocht (Hand. 20:28, Schonfield). Wanneer een opziener later een verkeerde handelwijze gaat volgen, moeten wij bedenken dat zelfs Judas Iskariot — die door Jezus zelf als een apostolische opziener was uitgekozen — dit ging doen, door zijn eigen Opziener, de Opperherder, aan zijn vijanden te verraden, hetgeen tot zijn dood leidde. Daarom moest Jezus na zijn dood en opstanding en nadat hij op de dag van het pinksterfeest heilige geest op hen had uitgestort, een andere man uitzoeken om ’zijn opzienersambt te nemen’ (Hand. 1:16-20; 9:10-16). Wanneer dus thans een opziener die een verkeerde handelwijze gaat volgen, vervangen moet worden, moet een andere man die al enige tijd de verlangde hoedanigheden en de noodzakelijke goede eigenschappen aan de dag heeft gelegd, in dit ambt worden aangesteld. Met het oog hierop zou het zeer nuttig zijn wanneer opzieners en dienaren in een geestelijk ambt van tijd tot tijd weer eens de vereisten voor hun ambt — vooral opgetekend in het derde hoofdstuk van Paulus’ eerste brief aan Timotheüs en het eerste hoofdstuk van die aan Titus — zouden doornemen en er over zouden mediteren.

24. Daar de opziener steeds weer voor ogen moet houden dat hij door de heilige geest is aangesteld, dient hij welke waarschuwende woorden van Jezus op zijn hart te binden?

24 Met het oog op alles wat er met een aanstellingsaangelegenheid in verband staat, dient geen aangestelde zijn opzienersambt lichtvaardig op te vatten. Bij heel zijn doen en laten dient de opziener het oog op de heilige geest te houden, die hem gemaakt heeft tot wat hij is. Hij doet er daarom verstandig aan, Jezus’ waarschuwende woorden aan het adres van zijn vijanden op zijn hart te binden. Met hun eigen ogen zagen Jezus’ vijanden hoe Gods heilige geest door hem werkzaam was toen hij een door demonen bezeten, blinde en stomme man dusdanig genas dat hij weer kon spreken en zien en niet meer door de demonen bezeten was. Om de uitwerking welke dit wonder op alle andere aanwezigen zou hebben, teniet te doen, zeiden Jezus’ vijanden kwaadaardig dat hij dit door de geest van de Duivel had gedaan. Jezus voerde krachtige argumenten aan ten bewijze dat Gods geest door hem de demon uit de blinde en stomme man had verdreven. Nadat Jezus Gods geest en niet zichzelf de eer had gegeven, zei hij verder: „Hierom zeg ik u: Iedere soort van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar de lastering tegen de geest zal niet worden vergeven. Al wie bijvoorbeeld een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem worden vergeven; maar al wie spreekt tegen de heilige geest, het zal hem niet worden vergeven, neen, niet in het tegenwoordige samenstel van dingen noch in het toekomende.” — Matth. 12:22-32.

25. Daar de opziener weet dat hij door de geest is aangesteld, zal hij er voor passen wat te doen, opdat hij welke zonde niet zal begaan?

25 Zelfs in de hemel handelt de verheerlijkte Jezus bij het aanstellen van opzieners door middel van Gods geest. Wanneer iemand die tot opziener is aangesteld, ziet dat dit door deze geest is geschied, zal hij er op bedacht zijn zijn opzienersambt niet voor zelfzuchtige dingen te misbruiken. De apostel Petrus bracht het in een schrijven aan zijn mede-opzieners als volgt onder woorden: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, . . . noch uit liefde voor oneerlijke winst, . . . noch als heersend over hen die Gods erfdeel zijn” (1 Petr. 5:1-3). Door zo’n verkeerde handelwijze zouden wij hetzelfde doen als Judas, Bileam en de „valse apostelen” (Hand. 1:16-18, 25; 2 Petr. 2:15, 16; Judas 11; 2 Kor. 11:13-15). Men verraadt er, evenals de hebzuchtige herders uit Ezechiël 34:1-10, 17-22, de schapen van de Juiste Herder mee. Dan zou de opziener een zonde begaan tegen de heilige geest, die hem in dit ambt heeft aangesteld. Het doel waarvoor de geest hem had aangesteld, zou dan verkeerd gebruikt zijn. Dit zou een zonde zijn, een ernstige zonde. Wanneer de opziener er in volhardt en er mee blijft doorgaan tot hij zich in die hartestoestand en handelwijze heeft verhard, wordt het een zonde tegen de heilige geest door iemand wiens rijpheid hem laakbaarder en verantwoordelijker maken. Hierdoor wordt het een soort van zonde welke noch in deze wereld noch in de komende wereld vergeven kan worden.

26. Waarom kunnen enkele opzieners thans vervangen worden hoewel ze niet zondigen tegen de geest, maar hoe staat het met een opziener die hardnekkig opzettelijk blijft zondigen?

26 Vanwege de grotere verantwoordelijkheden welke er op het ogenblik op opzieners rusten, hun veelomvattende taak en de grote eisen welke er aan hen gesteld worden, kan het zijn dat iemand door zijn leeftijd, ziekte of andere omstandigheden niet meer aan de vereisten voor het opzienerschap voldoet. Het kan daarom gebeuren dat hij, niet wegens opzettelijke zonde van zijn kant, wordt vervangen. Misschien biedt zich wel een geschikter persoon aan, en is het in het belang van grotere groei en doeltreffender krachtsinspanningen juister en raadzaam de plichten en verplichtingen van de minder geschikte op deze bekwamere persoon over te dragen. Het betreft hier dan geen zonde tegen de heilige geest en er is geen sprake van schande of verwijt. Wee echter hem die hebzuchtig, eerzuchtig, vuil en opzettelijk zondigt omdat hij als opziener bepaalde voordelen geniet! Ten opzichte van de geest welke met zijn aanstelling tot opziener te maken had, begeeft hij zich in een gevaarlijke situatie. Wanneer hij zich niet met inspanning van al zijn krachten herstelt, zal hij niet alleen zijn bevoorrechte ambt verliezen, maar zich eveneens op de weg tot de eeuwige dood bevinden. Zijn zonde zal er een van het onvergeeflijke soort worden waarover hij geen berouw kan hebben. Zijn schande zal groot zijn.

27. Hoe dient de opziener zijn ambt te gebruiken?

27 Een opziener dient zijn ambt in de geest van Jehovah te gebruiken om leven te verwerven, niet alleen voor zichzelf maar tevens voor Gods kudde waarover de heilige geest hem geplaatst heeft, en aldus zal hij zijn aanstelling rechtvaardigen. Hij zal de wijsheid zien en de vreugde voelen welke gepaard gaan met het ten uitvoer brengen van Petrus’ woorden tot opzieners, opgetekend in 1 Petrus 5:1-4. „Bedroeft ook Gods heilige geest niet, waarmee gij zijt verzegeld,” zei Paulus. — Ef. 4:30.

GEMEENTESTERREN

28. (a) In welke tijden leven wij, en waarom? (b) Hoe zag Johannes in een toekomstvisioen onze tijd en wat zag, hoorde en deed hij?

28 Wij leven op het ogenblik niet in apostolische, maar apocalyptische tijden, daar de visioenen welke in het apocalyptische boek, de Openbaring, staan opgetekend, voor onze eigen ogen in vervulling gaan. Gods koninkrijk is in de hemelen geboren, de natiën zijn vergramd geworden en God zelf is op hen vergramd geworden, en zijn bestemde tijd om de doden te oordelen, is aangebroken. ’Gods tempelheiligdom in de hemel’ is voor ons geestesoog geopend en wij zien daarin de „ark van zijn verbond” of het symbool van zijn aanwezigheid aldaar (Openb. 11:18 tot 12:5). Zijn regerende Koning, Jezus Christus, is als Gods Boodschapper of Engel des verbonds met Jehovah God tot de geestelijke tempel gekomen voor oordeelswerkzaamheden (Mal. 3:1). De apostel Johannes zag op het eiland Patmos in de visioenen van de „openbaring door Jezus Christus” zijn onzichtbare tegenwoordigheid in de tempel. Sedert de geboorte van Gods koninkrijk in de hemelen in het jaar 1914, bevinden wij ons in de „dag des Heren.” Johannes werd door wat hij zag, in een toekomstvisioen naar onze tijd gevoerd, zodat hij schreef: „Door inspiratie werd ik in de dag des Heren geplaatst, en ik hoorde achter mij een krachtige stem als van een bazuin, zeggende: ’Schrijf hetgeen gij ziet in een rol en zend het naar de zeven gemeenten in Efeze, Smyrna, Pergamum, Thyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.’” Toen Johannes zich omdraaide om te zien wie er sprak, zag hij „zeven gouden lampestandaarden, en in het midden daarvan iemand gelijk een zoon des mensen. . . . In zijn rechterhand had hij zeven sterren.” Toen hij hem zag, werd Johannes dodelijk bevreesd. — Openb. 1:10-17.

29. Wat zei de Spreker Johannes te doen, en wat beelden in deze tijd de zeven lampestandaarden af?

29 De spreker maakte zich bekend als de verrezen, verheerlijkte Jezus Christus, niet door zijn naam te noemen maar door bekende feiten over zichzelf te vertellen. Vervolgens vertelde hij Johannes: „Schrijf op wat gij zaagt, hetgeen is en wat hierna zal plaatsvinden. Wat betreft het heilige geheim van de zeven sterren welke gij op mijn rechterhand zaagt en van de zeven gouden lampestandaarden: De zeven sterren betekenen de engelen van de zeven gemeenten en de zeven lampestandaarden betekenen zeven gemeenten” (Openb. 1:19, 20). Deze gemeenten beelden de gehele huidige aardse gemeente af, bestaande uit door de geest verwekte, gezalfde volgelingen van Jezus Christus, allen medeërfgenamen met hem van het koninkrijk der hemelen. In de Openbaring wordt hun beloofd dat zij onverderfelijk zullen zijn en dat de „tweede dood” geen macht over hen zal hebben, dat zij een heerserskroon zullen ontvangen en autoriteit over de natiën om hen in Armageddon in stukken te slaan, dat zij in de hemelse tempel en in het Nieuwe Jeruzalem een plaats zullen hebben en met Jezus Christus op zijn hemelse troon zullen zitten (Openb. 2:7, 10, 11, 17, 26-28; 3:5, 6, 11, 12, 21). Elk van de zeven lampestandaarden beeldt een gemeente af van deze leden van de „kleine kudde” aan wie het de hemelse Vader behaagd heeft het koninkrijk te geven. — Luk. 12:32.

30. Wat betekent het dat de Spreker thans temidden van de zeven lampestandaarden wandelt, en wie zijn sinds 1931 verbonden met de zeven symbolische lampestandaarden?

30 Daar het getal zeven in de bijbel gebruikt wordt om iets geestelijk volmaakts te symboliseren, beelden de zeven lampestandaarden alle gemeenten van deze Koninkrijkserfgenamen af, of al die nog op aarde verblijvende Koninkrijkserfgenamen die als slechts één ondeelbare gemeente worden beschouwd met Jezus Christus als hun geestelijke Hoofd. Dat hij temidden van de zeven lampestandaarden wandelt, beeldt dus af hoe hij op het ogenblik bij zijn gehele gemeente op aarde onzichtbaar tegenwoordig is en onder hen wandelt, hen inspecteert en zijn oordeel tot uitdrukking brengt. De Juiste Herder, Jezus Christus, heeft sinds de zomer van 1931 een „grote schare” andere schapen — in Openbaring 7:9-17 afgebeeld — bijeenvergaderd en die met de thans nog op aarde verblijvende gemeente van zijn Koninkrijkserfgenamen verbonden.

31. Wat heeft Jezus in zijn rechterhand, wat beeldt dit af, en waarom kunnen hier geen geestelijke schepselen bedoeld zijn?

31 Wat heeft de verheerlijkte Jezus echter in zijn rechterhand? Zeven „sterren.” Ze staan in verband met de zeven lampestandaarden. Terwijl de zeven lampestandaarden de zeven gemeenten van het gezalfde overblijfsel van koninkrijkserfgenamen afbeelden, vertegenwoordigen de zeven sterren de „engelen van de zeven gemeenten.” Wie zijn dat? Onzichtbare geestelijke, hemelse engelen die Jezus Christus vergezellen wanneer hij, de verheerlijkte Zoon des mensen, in de heerlijkheid van zijn hemelse koninkrijk komt? Geenszins. Het betekent beslist niet dat elke aardse gemeente van het gezalfde overblijfsel zijn eigen engel in de hemel heeft die er zijn licht op laat vallen. Neen; zou dat namelijk het geval zijn, dan zou Jezus daar boven in de hemel zijn boodschappen betreffende de zeven gemeenten wel rechtstreeks aan hen kunnen geven. Hij geeft de apostel Johannes daarentegen bevel elke engel van iedere gemeente over haar toestand te schrijven. Johannes kon op aarde niet naar onzichtbare geestelijke engelen in de hemel schrijven. Hoe zou Johannes kunnen weten welke de ster van een bepaalde gemeente was? Hoe zou hij de boodschap van Jezus aan elke ster moeten overhandigen of verzenden, en hoe aan de goede ster?

32, 33. Wat beelden de zeven sterren af, en sinds welke aankondiging in De Wachttoren zijn de „andere schapen” tot opzieners aangesteld?

32 Het is daarom redelijk dat alle zeven sterren in Jezus’ rechterhand het gehele lichaam of volledige aantal opzieners van de gehele gemeente van het overblijfsel van gezalfde koninkrijkserfgenamen op aarde afbeelden. Elke ster beeldt de opziener of groep van opzieners af welke voor elke gemeente van het gezalfde overblijfsel zorg moeten dragen. Geen enkele ster vertegenwoordigt een speciale persoon met deze of die naam, daar iemand die het ambt van een opziener bekleedt in de loop der tijd doordat hij sterft of door andere omstandigheden vervangen kan worden. Elke ster is een afbeelding van het opzienersambt, niet onbezet maar werkelijk door de een of andere persoon vervuld die aan de vereisten voldoet. De sterren beelden de door de geest gezalfde opzieners af die, net als hun gemeenten, met Jezus medeërfgenamen van het hemelse koninkrijk zijn. Pas enkele jaren nadat de Juiste Herder Jezus Christus was begonnen zijn „andere schapen” bijeen te vergaderen, werden enigen hunner, doordat er op dat ogenblik behoefte aan was, door de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse tot opzieners aangesteld. Eerst in 1937 werd er in het septembernummer van De Wachttoren (bladzijde 170), de volgende bekendmaking gepubliceerd:

33 „Groepdienaars — De verkondiging van de koninkrijksboodschap is thans van de grootste beteekenis. Het is de plicht der gezalfden, te stemmen wie groepdienaar zal zijn; maar ook „houthakkers en waterdragers” kunnen in die hoedanigheid dienen. (Jos. 9:21-27; Deut. 16:12-15; 29:11) Als in de groep geen broeders aanwezig zijn, die in staat zijn, het ambt van groepdienaar te vervullen of in een dienstcomité te voorzien, wel echter Jonadabs, die daartoe den ijver en de bekwaamheid bezitten, zoo vorme men het dienstcomité uit Jonadabs en geve hun de dienstgelegenheid. Het werk mag niet tegengehouden worden ten gevolge van het feit, dat het iemand in de groep aan den noodige ijver ontbreekt. Het evangelie moet nu verkondigd worden. (Mattheüs 24:14)”

34. Wat was de bedoeling van een heilige lampestandaard, en waartoe dient thans een symbolische lampestandaard?

34 Een lampestandaard is met olie gevuld en wordt aangestoken om hen die in het huis of in de tempel zijn, licht te geven. In de eerste afdeling of het Heilige van de heilige tabernakel welke door de profeet Mozes in de woestijn van Sinaï werd opgetrokken, stond één gouden lampestandaard. In het Heilige van de door koning Salomo gebouwde tempel stonden er echter tien, vijf aan de noord- en vijf aan de zuidzijde (Ex. 25:31-40; 26:35; 40:24, 25; 2 Kron. 4:7, 20; 1 Kon. 7:49). Een symbolische lampestandaard of gemeente van gezalfde medeërfgenamen van het Koninkrijk moet aan haar doel beantwoorden, namelijk, het licht laten schijnen; en Jezus Christus die temidden van de zeven symbolische lampestandaarden wandelt, zal, als Hogepriester en zonder dat er op aarde behoefte aan een paus is, er op toezien dat deze gemeenten werkelijk schijnen.

35. Hoe moet een opziener schijnen als een ster in vergelijking met een lampestandaard en welk licht moeten al de leden van de gemeente uitstralen?

35 Een ster aan de hemel schijnt helderder dan een lampestandaard op aarde. Op soortgelijke wijze dient iemand die het opzienersambt bekleedt en met de zorg voor een gemeente is belast, zijn licht over en boven de andere leden van de gemeente uit te stralen. Hij dient in het oog te springen als een ster die het licht van het goede nieuws van Gods koninkrijk naar de leden van de gemeente uitstraalt en naar de „andere schapen,” zij die al bijeenvergaderd zijn of zij die nog bijeenvergaderd moeten worden om „één kudde” te vormen met het gezalfde overblijfsel (Joh. 10:16). Natuurlijk moeten alle leden van de gemeente in het algemeen genomen het uit de hemel afkomstige geestelijke licht uitstralen: Weest „zonder blaam . . . en onschuldig, kinderen Gods zonder smet te midden van een krom en verdraaid geslacht, te midden van wie gij schijnt als lichtgevers in de wereld” (Fil. 2:15). Gods engel profeteerde speciaal betreffende deze „tijd van het einde” van de wereld aan Daniël: „De verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos” (Dan. 12:3, NBG). In overeenstemming met die profetie, dienen alle verstandige leden van de gemeente als sterren te schijnen, maar hun opziener wel in het bijzonder, precies zoals sterrelicht met lamplicht vergeleken kan worden. Lamplicht straalt niet zo ver uit, sterrelicht wel. Opzieners moeten in het uitstralen van licht voorbeelden zijn.

[Kaart op blz. 201]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Pergamum

Thyatira

Sardes

Smyrna

Filadelfia

Efeze

Laodicea

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen