Hoofdstuk 15
Loyale ondersteuners van het Koninkrijk
1. Welke belangrijke gebeurtenissen voorzei Daniël?
LANG van tevoren had Daniëls profetie nauwkeurig het jaar 29 G.T. aangegeven als het jaar waarin de Messías als mens zou verschijnen, alsook het jaar 1914 G.T. als het jaar waarin hij in hemelse heerlijkheid op de troon geplaatst zou worden. Verder voorzei Daniël uitvoerig hoe het grote geschil inzake de wereldheerschappij opgelost zou worden.
2. Welke strijdvraag moet nu beslecht worden, en in welk gerechtshof?
2 Nu moet de grote strijdvraag inzake de rechtmatige heerschappij van de aarde definitief worden beslecht. Maar in welk gerechtshof? Vanzelfsprekend in het hoogste gerechtshof van het gehele universum! Daniël beschrijft dit in de volgende woorden:
„Ik bleef aanschouwen tot er tronen werden geplaatst en de Oude van dagen zich neerzette. Zijn kleding was zo wit als sneeuw, en het haar van zijn hoofd was als zuivere wol. Zijn troon was vuurvlammen; de wielen ervan waren een brandend vuur. Er was een stroom van vuur die vloeide en van voor hem uitging. Er waren duizend duizenden die hem bleven dienen, en tienduizend maal tienduizend die vlak voor hem bleven staan. Het Gerecht nam plaats, en er waren boeken die geopend werden.” — Daniël 7:9, 10.
3. (a) Wie is de Rechter? (b) Wat geven de „boeken” te kennen? (c) Welk oordeel wordt geveld?
3 Aldus wordt beschreven hoe de „Koning der eeuwigheid”, Jehovah God, op de rechterstoel plaatsneemt (Openbaring 15:3). Maar wat zijn de „boeken” die nu voor hem openliggen? Daarin staat het bedroevend slechte bericht opgetekend van de heerschappij die de natiën door de gehele geschiedenis heen hebben uitgeoefend. Aangezien de tijden der heidenen in 1914 G.T. zijn geëindigd, is het alleen maar juist dat „het Gerecht” de autoriteit van „hun heerschappij” wegneemt, ofschoon „hun een verlenging van leven [wordt] gegeven voor een tijd en een tijdperk” — totdat te Armageddon het oordeel werkelijk aan de natiën wordt voltrokken. — Daniël 7:12; Openbaring 16:14, 16.
4, 5. (a) Aan wie wordt de heerschappij gegeven? (b) Hoe alleen kunnen wij de tegenwoordigheid van de Koning onderscheiden?
4 Nu dan, aan wie zal de heerschappij worden gegeven? Daniël vervolgt:
„Ik bleef aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden.” — Daniël 7:13, 14.
5 Wie is de hier genoemde „mensenzoon”? Niemand anders dan de verheerlijkte Heer Jezus Christus. Aangezien „de wolken des hemels” onzichtbaarheid symboliseren, nemen wij met het onderscheidende oog des geloofs het hemelse „teken” van zijn tegenwoordigheid waar, te zamen met het „teken” dat zichtbaar werd door middel van gebeurtenissen die zich in 1914 G.T., aan het „begin van weeën der benauwdheid”, op aarde voordeden. — Matthéüs 24:3, 7, 8, 30; Openbaring 1:7.
6. (a) Met betrekking tot wie nog meer wordt er een oordeel geveld? (b) Wat ontvangen zij, en hoe?
6 Wij bemerken uit Daniëls profetie dat er vervolgens een oordeel wordt geveld „ten gunste van de heiligen van het Opperwezen”, en dat ook zij „het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel” ontvangen (Daniël 7:22, 27). Wie zijn deze „heiligen”? Zij vormen klaarblijkelijk een contrast met de corrupte, zelfzuchtige heersers in menselijke regeringen, die de mensen zo lang hebben onderdrukt. Zij zijn niemand anders dan de 144.000 gezalfde „heiligen”, mensen die „zonder smet” zijn wat hun rechtschapenheid betreft en die „uit het midden van de mensen [zijn] gekocht” om met „de Zoon des mensen” in zijn hemelse koninkrijk te regeren. Zij worden „op de laatste dag” uit de doden opgewekt om bij hem te zijn (Openbaring 14:3 tot 5; Matthéüs 24:30; Johannes 6:40). Bij Jezus’ komst in zijn koninkrijk blijkt een overblijfsel van deze „heiligen” springlevend op aarde te zijn. En zij hebben een werk te doen!
GODS WOORD VERDEDIGEN
7, 8. (a) Welke groep begon met een voorbereidend werk, en wanneer? (b) Wat verwierpen zij? (c) Waarvan werden zij onwrikbare voorstanders? (d) Naar welke datum wezen zij vooruit? (e) Van welk instrument hebben zij zich bediend om Gods koninkrijk te verkondigen?
7 Toen de tijd naderbij kwam waarop „de Zoon des mensen” zijn koninkrijk zou ontvangen, was het klaarblijkelijk Gods wil dat er hier op aarde een voorbereidend werk werd gedaan. In de jaren 1870 organiseerde Charles T. Russell in Pittsburgh (Pennsylvania, VS) een groepje opgedragen christenen. Zij kwamen al vlug tot het besef dat de religies van de christenheid gebaseerd waren op Babylonische leerstellingen en riten, en op Plato’s leer van de onsterfelijke ziel, maar niet op Gods Woord. De leden van deze kleine groep verwierpen valse religie en werden onwrikbare voorstanders van de bijbelse leringen inzake Jezus’ loskoopoffer, de opstanding en Gods koninkrijk als de hoop voor de lijdende mensheid.
8 Door middel van het tijdschrift De Wachttoren, dat sinds juli 1879 onafgebroken is gepubliceerd, verdedigden Russell en zijn metgezellen onomwonden de bijbelse leer van de schepping contra Darwins evolutietheorie. Zij ’zetten de brandslang op de hel’ door aan de hand van de bijbel aan te tonen dat er nooit een vurige plaats van pijniging voor ’heengegane zielen’ is geweest, maar dat de bijbelse „hel” het graf is (Psalm 16:10; Handelingen 2:29-32). Zij wezen vooruit naar het jaar 1914 G.T. als een gekenmerkte datum in verband met de ’komst’ van Gods koninkrijk. Tot op deze dag is het tijdschrift De Wachttoren, Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk, dat in meer dan 100 verschillende talen en in miljoenen exemplaren per uitgave wordt gepubliceerd, een loyale ondersteuner van Gods Messiaanse koninkrijk als de enige hoop voor de natiën der mensheid. — Matthéüs 12:21; Psalm 145:10-12.
9. Hoe ging Openbaring 11:7-12 ten aanzien van deze „getuigen” in vervulling?
9 Nadat C. T. Russell gedurende meer dan dertig jaar als de eerste president van de Watch Tower Society getrouw dienst had verricht, stierf hij op 31 oktober 1916. Hij werd opgevolgd door J. F. Rutherford. Religieuze geestelijken grepen de oorlogssituatie aan om de tegenstand tegen de Koninkrijksboodschap op te zwepen. Christelijke vergaderingen werden ontbonden. In een aantal landen werden getrouwe dienstknechten van God in de gevangenis geworpen. Rutherford en nog zeven andere verantwoordelijke bedienaren van het evangelie die op het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap in Brooklyn (New York, VS) werkten, werden tot vele jaren gevangenisstraf veroordeeld. Deze dienstknechten van God versaagden echter niet, want de bijbelse profetieën hadden een dergelijke vervolging voorzegd. In Openbaring 11:7-12 wordt bijvoorbeeld beschreven hoe de wereldse natiën, onder het symbool van een „beest”, oorlog voeren tegen Gods „getuigen” om ’hen te overwinnen en te doden’. Er zou een eind aan hun profeteren worden gemaakt en figuurlijk gesproken zouden zij lang genoeg als lijken op de „brede weg” van de christenheid blijven liggen om tot een stank te worden. Zo gebeurde het ook, daar Gods dienstknechten over de gehele wereld het mikpunt werden van openbare spot. Toen de oorlogshysterie echter bedaarde en degenen die in de gevangenis zaten, werden vrijgelaten — volledig gezuiverd van de valse aanklachten die tegen hen waren ingebracht — „voer levensgeest van God in hen”. Zij werden tot een positie van goddelijke gunst verhoogd, en vanaf 1919 gingen zij een periode van ijverige Koninkrijksactiviteit binnen. — Jesaja 52:7, 8; Romeinen 10:15.
„BABYLON DE GROTE” VALT!
10. Wat voor schuld hebben de religies van de christenheid zich op de hals gehaald, en hoe?
10 Gedurende die oorlogsjaren namen de geestelijken van de christenheid niet alleen de leiding in het vervolgen van ware christenen, maar zij verwierpen ook de bewijzen dat Gods koninkrijk nabijgekomen was. Zij hadden hun eigen religieuze „koninkrijk”, dat van „Babylon de Grote” (Openbaring 17:5, 6, 18). Aan beide zijden van het front predikten zij de jongeren de loopgraven in en gaven zij hun volledige ondersteuning aan de verschrikkelijke afslachting. Voor die handelwijze rust er op de geestelijken van de christenheid nog steeds een zware bloedschuld, net als dit het geval was met de religieuze leiders van het oude Jeruzalem, tot wie Jehovah’s profeet zei: „In uw zomen [zijn] de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen.” — Jeremia 2:34; 19:3, 4; zie ook Matthéüs 23:34, 35.
11. Hoe is Ezechiël 22:3, 4, 16 op de christenheid van toepassing?
11 Deze bloedschuld kwam nu nog bij de afgoderij waaraan de christenheid zich schuldig maakte en de valse, Babylonische leerstellingen die ze onderwees. Daarom konden de woorden van de profeet Ezechiël nu ook op de afvallige christenheid van toepassing worden gebracht:
„Dit heeft de [Soevereine] Heer Jehovah gezegd: ’O stad die in haar midden bloed vergiet totdat haar tijd komt, en die in zich drekgoden heeft gemaakt ten einde onrein te worden, door uw bloed, dat gij hebt vergoten, zijt gij schuldig geworden, en door uw drekgoden, die gij hebt gemaakt, zijt gij onrein geworden. En gij brengt uw dagen nabij, en gij zult tot uw jaren komen. Daarom moet ik u maken tot een voorwerp van smaad voor de natiën en van beschimping voor alle landen. En gij zult stellig in uzelf ontwijd worden voor de ogen van de natiën, en gij zult moeten weten dat ik Jehovah ben.’” — Ezechiël 22:3, 4, 16.
12. (a) Welke gewichtige gebeurtenissen vonden er in 1919 plaats? (b) Hoe kwam dit Gods volk op aarde ten goede?
12 De met bloedschuld beladen religie van de christenheid werd door Jehovah, de God die ze beweert te aanbidden maar wiens naam ze niet langer wenst te gebruiken, verworpen. In het jaar 1919 G.T. onderging ze, te zamen met alle Babylonische religie over de gehele wereld, een grote val. Ze genoot geen enkele positie meer voor het aangezicht van de Allerhoogste. Ze kon geen heerschappij meer over de ware aanbidders van Jehovah uitoefenen. En hetzelfde gold voor elk andere deel van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Want ’de Soevereine Heer Jehovah’ liet nu de volgende roep tot de getrouwe „heiligen” op aarde weerklinken:
„’Ik, Jehovah, ben uw God, Degene die u leer uzelf baat te verschaffen, Degene die u doe treden op de weg die gij dient te bewandelen.’ Gaat uit van Babylon! . . . Zegt het zelfs voort met het geluid van vreugdegeroep, laat dit horen” (Jesaja 48:16, 17, 20).
Wat is dit „geluid van een vreugdegeroep”, en waar is het gehoord?
WERELDOMVATTEND GETUIGENIS BEGINT
13. (a) Welk aspect van het „vreugdegeroep” trad nu op de voorgrond? (b) Welke roep werd toen uitgebazuind?
13 „De Zoon des mensen” beschreef in zijn profetie over „het besluit van het samenstel van dingen” een op de voorgrond tredend aspect van dit „vreugdegeroep”, door te zeggen:
„En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matthéüs 24:3, 14, 37).
De „heiligen” moesten echter georganiseerd worden om dit werk te kunnen volbrengen. Ook konden zij het niet door louter menselijke kracht tot stand brengen. Gelukkig werd op de internationale congressen die in 1919 en 1922 in Cedar Point (Ohio, VS) werden gehouden, Jehovah’s geest op een wonderbaarlijke wijze op hen uitgestort. Hierdoor werden zij georganiseerd en bezield om datgene te doen waartoe zij werden aangespoord: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk” (Matthéüs 24:31). Voor deze „uitverkorenen” die aan de hemelse hoop vasthielden, lag er een groot werk voor de boeg.
14. Hoe ging Joëls profetie nu in het groot in vervulling?
14 Evenals Joëls profetie op Pinksteren van het jaar 33 G.T. gedurende de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen in vervulling was gegaan, begon die profetie nu gedurende de „laatste dagen” van Satans wereldsamenstel in het groot in vervulling te gaan. ’Stellig profetéérden’ de hedendaagse gezalfde ’zonen en dochters’ van Jehovah, daar zij, verlicht en aangedreven door Gods geest, ijverig aan het werk gingen om de mensenwereld te waarschuwen voor het naderbij komen van „de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” en hen te doordringen van de noodzaak ’de naam van Jehovah aan te roepen’ ten einde gered te worden. — Handelingen 2:16-21; Joël 2:28-32.
EEN GETROUWE „SLAAF”
15. (a) Wie is de „getrouwe en beleidvolle slaaf”? (b) Hoe wordt hij in deze tijd geïdentificeerd?
15 In zijn uitvoerige profetie betreffende het „teken” had Jezus een vraag gesteld:
„Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven?”
Onder de vroege christenen had een getrouwe „slaaf”-klasse dienst verricht totdat de grote afval begon. Is er ten tijde dat de Heer Jezus in zijn koninkrijk komt, wederom zo’n „slaaf”-organisatie die geestelijk voedsel uitdeelt? Ja zeker! Die „Bijbelonderzoekers”, zoals zij destijds werden genoemd, hadden een wereldomvattend voorbereidend werk verricht. En Jezus zei:
„Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt. Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” — Matthéüs 24:45-47.
16. (a) Hoe heeft de „slaaf” zorg gedragen voor de „bezittingen” van de Meester? (b) Welke schriftuurlijke naam heeft de „slaaf” vreugdevol aangenomen?
16 In het besef van deze aanstelling door de Meester heeft de uit vele leden samengestelde gezalfde „slaaf” op juiste wijze zorg gedragen voor de Koninkrijksbelangen op aarde door erop toe te zien dat het „goede nieuws” wordt verkondigd. In de jaren twintig werden er krachtige oordeelsboodschappen tegen Satan en zijn organisatie bekendgemaakt, en vooral tegen de Babylonische religie. In 1931 nam de „slaaf” vreugdevol de naam aan die hen duidelijk van alle valse religie onderscheidde — de naam „Jehovah’s Getuigen” — alsmede de verantwoordelijkheid en het voorrecht waarvan de profeet Jesaja met de volgende woorden gewag maakte:
„’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb . . . Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder. . . . Daarom zijt gij mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik ben God.’” — Jesaja 43:10-12.
17. Welke vraag moest nu beantwoord worden?
17 Hoe kon de „slaaf” nu de grote taak volbrengen om ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis te prediken’, aangezien het aantal van de overgebleven gezalfde leden slechts enkele tienduizenden bedroeg? Jehovah zou spoedig het antwoord verschaffen.
[Illustraties op blz. 148, 149]
HET KONINKRIJKSTHEMA van de BIJBEL
EDENSE BELOFTE VAN KONINKRIJKS-„ZAAD”
KONINKLIJKE „ZAAD” VOORZEGD: VIA GESLACHTSLIJN VAN ABRAHAM, DAVID
KONINKRIJKSPREDIKING — KONING BRENGT LOSKOOPOFFER
KONINKRIJK OPGERICHT — „LAATSTE DAGEN” SEDERT 1914
KONINKRIJK ’KOMT’ OM MENSELIJKE HEERSCHAPPIJ TENIET TE DOEN
1000-JARIG KONINKRIJK HERSTELT HET PARADIJS