De tijd om God als Soeverein te kiezen
1. Wat aanschouwt de „heidense” wereld na zestien eeuwen van christenheid wat de religieuze stand van zaken betreft?
REEDS meer dan zestienhonderd jaar nu, ofte wel sedert de dagen van keizer Constantijn de Grote, heeft de wereld de gedragingen van de christenheid gadegeslagen. Wat aanschouwt de zogenoemde „heidense” wereld na al die tijd wat de religieuze stand van zaken betreft? De grootste religieuze verwarring en verdeeldheid in de hele menselijke geschiedenis! In religieus opzicht wereldomvattende duisternis! De situatie komt overeen met wat de bijbelprofetie zei: „Zie! duisternis zelf zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen.” — Jes. 60:2.
2. Voor wie vormde zulk een duisternis een uitdaging, en wat deed hij eraan, zoals in Matthéüs 24:14 was voorzegd?
2 De wereldomvattende duisternis is een uitdaging geweest voor God, de Soeverein van het universum. Wat zou deze God, die aan het begin van de scheppingsweek gebood: „Er kome licht” — eraan gaan doen? Hij handelde consequent; hij handelde in overeenstemming met de wijze waarop hij negentien eeuwen geleden te werk ging, waarover de apostel Paulus zegt: „Dezelfde God die zei: ’Laat er uit de duisternis licht schijnen’, heeft zijn licht in ons doen schijnen, om het licht van openbaring te geven — de openbaring van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus” (2 Kor. 4:6, The New English Bible; The Jerusalem Bible). Dienovereenkomstig heeft deze zelfde God ervoor gezorgd dat sedert het einde van de donkere dagen van de Eerste Wereldoorlog de grootste verlichtingsveldtocht in de hele menselijke geschiedenis wordt gehouden. Hij voorzei dit met de volgende woorden van zijn Zoon Jezus Christus: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matth. 24:14.
3, 4. Hoe is er op dit licht gereageerd, en hoe komt het dat niet meer mensen werden verlicht?
3 Wij moeten echter niet denken dat er op deze wereldomvattende veldtocht anders is gereageerd dan op die van negentien eeuwen geleden. Over de wijze waarop de poging tot verlichting destijds werd ontvangen, lezen wij: „Het ware licht, dat alle soorten van mensen licht geeft, stond op het punt in de wereld te komen. Hij was in de wereld, en de wereld is door bemiddeling van hem ontstaan, maar de wereld kende [erkende, Petrus-Canisiusvertaling] hem niet. Hij kwam tot zijn eigen huis, maar de zijnen namen hem niet tot zich” (Joh. 1:9-11). Destijds trachtten degenen die het licht aanvaardden, anderen te verlichten; zij verborgen het licht niet. De reden waarom er niet meer werden verlicht is, dat er groeiende tegenstand tegen het verlichtingswerk was. Degene die voornamelijk verantwoordelijk was voor die tegenstand tegen het licht, wordt voor ons geïdentificeerd door de apostel Paulus wanneer hij schrijft:
4 „Als er nu in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat wij bekendmaken, dan is het gesluierd onder hen die vergaan, onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen.” — 2 Kor. 4:3, 4.
5. Wie staat achter de tegenstand tegen de Koninkrijksbekendmaking, en van wie — behalve de „geestenkrachten in de hemelse gewesten” — is hij de soeverein?
5 Evenzo is er wereldomvattende tegenstand tegen de verlichtingsveldtocht die wordt gevoerd doordat het goede nieuws over Gods in de hemel opgerichte Messiaanse koninkrijk wordt bekendgemaakt. Degene die negentien eeuwen geleden achter de tegenstand tegen het goede nieuws over de Messías (Christus) stond, is dezelfde die de tegenstand tegen de verkondiging van de Koninkrijksboodschap sedert de Eerste Wereldoorlog achter de schermen leidt. Het is de verblinder van ’s mensen geest, degene die door de apostel Paulus „de god van dit samenstel van dingen” werd genoemd. Met deze „god” verbonden in zijn verduisteringscampagne, zijn de bovenmenselijke geestelijke „wereldheersers van deze duisternis”, „de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12). Net zoals hij de soeverein is van deze „geestenkrachten in de hemelse gewesten”, zo streeft hij er ook naar de soeverein van het leven van de volken op aarde te blijven. Daarom verhindert hij zoveel mogelijk dat het licht van de Koninkrijkswaarheid doorschijnt tot de geest van de verblinde volken.
6, 7. Hoe strijden ware christenen tegen zulke geestenkrachten, in overeenstemming met welke door Jezus en Jakobus vermelde regels?
6 Het zijn deze „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” onder hun soeverein, Satan de Duivel, tegen wie de ware christenen moeten strijden bij het voeren van hun verlichtingsveldtocht. Hoe doen zulke christenen dit? Niet alleen door de duivelse bron van demonisme, astrologie, spiritisme, occultisme, fetisjisme, vodouïsme en hekserij aan de kaak te stellen. De christelijke strijd tegen die onzichtbare, bovenmenselijke krachten van goddeloosheid geschiedt ook door standvastig te weigeren zich ertoe te laten dwingen een deel van dit „samenstel van dingen” te worden, waarvan Satan de „god” is. Zij houden zich aan de regel voor een ware christelijke leefwijze die Jezus Christus vermeldde: „Zij [mijn volgelingen] zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:16). Tot de zogenaamde christenen die niet in harmonie met die regel leefden, zei de discipel Jakobus:
7 „Weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.” — Jak. 4:4.
8, 9. (a) Wat is de reden waarom christenen zich afgescheiden houden van de wereld, en wat houdt dit voor hen in? (b) Welk gebod ontvangen christenen derhalve, bij monde van de apostel Paulus, van hun Opperbevelhebber?
8 De reden waarom christenen zich afgescheiden houden van de wereld is, dat de wereld aan de zijde staat van haar onzichtbare bovenmenselijke soeverein, degene die een Satan en een Duivel is vergeleken bij de ene levende en ware God, Jehovah. Daarom zit er niets anders op dan dat de christelijke strijd tegen de „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” voortduurt zolang deze wereld bestaat en totdat Satan de Duivel en zijn demonenengelen worden geketend en voor de duizend jaar van Christus’ regering in de afgrond worden geworpen (Openb. 13:1-8; 16:13-16; 19:19 tot 20:3). Om weerstand te kunnen bieden en pal te staan op deze goddeloze dag, rusten de vrienden van Jehovah God zich toe met de verschillende onderdelen van de „volledige wapenrusting van God” (Ef. 6:11). Hiertoe behoren geen ’vleselijke wapenen’. — 2 Kor. 10:4.
9 Het gebod van de hemelse Opperbevelhebber, bij monde van de apostel Paulus, tot zijn krijgers luidt als volgt: „Staat daarom pal, uw lendenen omgord met waarheid, en aan hebbend het borstharnas van rechtvaardigheid, en uw voeten geschoeid met de toerusting van het goede nieuws van vrede. Neemt bovenal het grote schild des geloofs op, waarmee gij alle brandende projectielen van de goddeloze zult kunnen blussen. Neemt ook de helm van redding aan, en het zwaard van de geest, dat is, Gods woord, terwijl gij met elke vorm van gebed en smeking bij elke gelegenheid in geest blijft bidden.” — Ef. 6:14-18.
DE SOEVEREINE HEER JEHOVAH
10. Aan wier kant staan degenen die Jehovah tot de Soeverein van hun leven maken?
10 In het geval van al degenen die dit goddelijke gebod gehoorzamen, bestaat er geen twijfel over wie zij de soeverein van hun leven laten zijn. Het is Jehovah God, wiens woord als een zwaard in hun hand is, „het zwaard van de geest”. In deze keuze van Hem als hun Soeverein staan zij niet aan de kant van de wereld en haar samenstel van dingen, maar aan de kant van Jezus Christus en zijn apostelen, ook van koning David van het oude Jeruzalem, van de patriarch Abraham, de aardse voorvader van de Messías, ja, van al de mannen en vrouwen met een godvruchtig geloof over wie in de bijbel een verslag is opgetekend.
11. Door God op welke wijze aan te spreken, toonde Abraham in welke verhouding hij tot Hem stond, en hoe vertolken sommige vertalers de Hebreeuwse uitdrukking die door Abraham werd gebruikt?
11 Abraham erkende de Allerhoogste God als zijn Soevereine Heer. Nadat hij zegevierend van de strijd met vier plunderende koningen was teruggekeerd en gezegend was door Melchizédek, de priester van de Allerhoogste God, kwam het goddelijke woord tot Abraham, namelijk: „Vrees niet, Abram. Ik ben u tot schild. Uw beloning zal zeer groot zijn.” Als reactie hierop toonde Abraham wie zijn Opperste Meester was door de manier waarop hij God aansprak, namelijk: „[Soevereine] Heer Jehovah, wat zult gij mij geven?” Toen God beloofde hem het land te zullen geven waarheen Hij hem had geleid, liet Abraham blijken in welke verhouding hij zichzelf beschouwde te staan door te zeggen: „[Soevereine] Heer Jehovah, waaraan zal ik weten dat ik het in bezit zal nemen?” (Gen. 15:1, 2, 8) In zijn eigen taal, het Hebreeuws, gebruikte de patriarch Abraham, bij het aanspreken van God hier, de woorden: Adonái Jehowíh. Om het gebruik van Gods persoonlijke naam te vermijden, vertalen sommige bijbelvertalers deze uitdrukking met „Here God” of „Here HERE”. De bijbelconcordantie-samensteller Young geeft ze weer met „Heer Jehovah”. Maar The Jerusalem Bible vertaalt ze met „Mijn Heer Jahweh”. The Emphasised Bible van Rotherham doet dit eveneens.
12. Wat is de betekenis van het Hebreeuwse woord Adonái, zoals uit de Nieuwe-Wereldvertaling blijkt?
12 Het Hebreeuwse woord Adonái betekent echter niet „Mijn Heer”. Men neemt aan dat het de oude vorm van Adoním is, wat letterlijk „heren” betekent. Wanneer daarom het woord op één persoon van toepassing wordt gebracht, krijgt het de betekenis van uitnemendheid of verhevenheid; het betekent een heer op uitnemende wijze, een heer van verhevenheid. Dit oude Hebreeuwse woord wordt in de bijbel op niemand anders van toepassing gebracht dan op Jehovah of Jahweh. Om die reden geeft de Nieuwe-Wereldvertaling de Hebreeuwse titel Adonái op veel plaatsen weer met „Soevereine Heer”.a In overeenstemming hiermee, gebruiken Hebreeuwse vertalingen van Handelingen 4:24 het woord Adonái, wat „Soevereine Heer” betekent. — Hand. 4:24, Nieuwe-Wereldvertaling.
13. Waarom wordt Jehovah terecht de Soeverein van het universum genoemd, en welke uitdaging kan hij derhalve opwerpen?
13 Deze God Jehovah is waarlijk de Soeverein van het universum, want Hij staat boven alle dingen en aan geen van zijn schepselen heeft hij macht gelijk aan de Zijne geschonken. Aldus blijft hij de Almachtige, de Alvermogende. Terecht zei Jehovah als de Universele Soeverein tot Abraham: „Ik ben God de Almachtige. Wandel voor mijn aangezicht en betoon u onberispelijk” (Gen. 17:1). En tot de profeet Mozes zei Jehovah: „Ik ben Jehovah. En aan Abraham, Isaäk en Jakob ben ik altijd verschenen als God de Almachtige” (Ex. 6:2, 3). Met het grootste vertrouwen kan hij de uitdaging opwerpen: „Met wie kunt gij mij vergelijken, zodat ik zijns gelijke zou worden gemaakt?” (Jes. 40:25) Zullen wij thans, net als Abraham, deze God tot de Soeverein van ons leven maken?
14. Waarom is nu voor ons de tijd aangebroken om verstandig te handelen met betrekking tot Jehovah’s soevereiniteit?
14 Geen werkelijke soeverein kan het zich veroorloven op zijn onderdanen te wachten totdat zij allen persoonlijk een beslissing hebben genomen. Een soeverein moet zijn bestuur uitoefenen en alle verplichtingen van zijn heerschappij nakomen, en hij moet zich op zijn bestemde tijd van zijn taken kwijten. Wij nietige menselijke schepselen hier op aarde zijn te aanmatigend als wij denken dat de Soeverein van het universum, Jehovah God, moet wachten totdat wij persoonlijk beslissen hem als onze Soeverein te hebben voordat Hij zijn nauwkeurig ’getimede’ voornemen kan volvoeren. In harmonie met zijn soevereine recht handelt hij wanneer zijn vastgestelde tijd voor actie komt! Met het oog daarop is het voor ieder van ons nu dringend tijd om verstandig te handelen met betrekking tot Zijn soevereiniteit!
VERANDERING VAN WERELDSOEVEREINITEIT
15. Sinds wanneer is de hemels aankondiging betreffende goddelijke soevereiniteit aan de mensheid doorgegeven, en waarom niet vóór die tijd?
15 De allerbelangrijkste aankondiging met betrekking tot onze aarde heeft reeds in de hemel weerklonken, en ze wordt aan de mensenwereld overal op de aardbol doorgegeven: „De soevereiniteit van de wereld is overgegaan op onze Heer en zijn Christus, en hij zal regeren tot in alle eeuwigheid!” (Openb. 11:15, The New English Bible; An American Translation) „De soevereiniteit van de wereld behoort nu onze Heer en Zijn Christus toe; en Hij zal Koning zijn tot de Eeuwen der Eeuwen” (Weymouth, 3de uitgave). Dit feit van universeel belang heeft gegolden sinds het jaar 1914 G.T. In dat jaar eindigden „de tijden der heidenen” of „de bestemde tijden der natiën” omstreeks 4/5 oktober, geteld vanaf de verwoesting van Jeruzalem en het land Juda door de Babyloniërs in het jaar 607 v.G.T. Gedurende 2520 jaren sindsdien hebben de heidense (niet-joodse) natiën de menselijke aangelegenheden beheerst zonder enige inmenging van de zijde van Gods Messiaanse koninkrijk. Al die tijd hebben de joden geen koninkrijk in Jeruzalem gehad in handen van het koninklijk geslacht van koning David. — Luk. 21:24, NBG, NW.
16. Waarom kon de aankondiging betreffende de goddelijke soevereiniteit dus vanaf 1914 G.T. worden gedaan?
16 Destijds, in 607 v.G.T., werd de laatste in Jeruzalem regerende koning uit Davids geslachtslijn afgezet en werd toegelaten dat de heidense natiën de volledige wereldheerschappij hadden en hun soevereiniteit over de mensheid, zowel joden als heidenen, uitoefenden. Aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. was echter de tijd dat Jezus Christus aan de rechterhand van zijn hemelse Vader moest blijven wachten, verstreken. Toen installeerde de Soevereine Heer Jehovah zijn Zoon Jezus Christus op de troon in het „hemelse Jeruzalem”, op de hemelse berg Sion. Op die manier werd de koninklijke geslachtslijn van David opnieuw tot de troon verheven en werd het Messiaanse koninkrijk geboren. Terzelfder tijd werd de grote Priester-Koning gelijk Melchizédek uit de oudheid, namelijk Jezus de Messías, in zijn hemelse koninkrijk geïnstalleerd (Hebr. 10:12, 13; Ps. 110:1-4). Vanaf die tijd kon aan de mensenwereld worden bekendgemaakt: „De soevereiniteit van de wereld is in het bezit gekomen van onze Heer en zijn Christus, en hij zal tot in alle eeuwigheid regeren.” — Openb. 11:15, AT.
17. Werden mensen en natiën eerst geraadpleegd voordat God tot handelen overging, en hoe werd de juiste reactie door de vierentwintig ouderlingen geïllustreerd?
17 De mensenwereld werd hier niet eerst over geraadpleegd. De aardse natiën, met hun nationale soevereiniteiten, werden evenmin over deze stap van Gods zijde geraadpleegd. De Allerhoogste God ging op zijn bestemde tijd gewoon zijn gang en richtte het hemelse Messiaanse koninkrijk op, in overeenstemming met zijn recht op universele soevereiniteit (Dan. 4:35). De juiste reactie van mensen op Gods rechtmatige uiting van soevereiniteit werd geïllustreerd door de daad van de vierentwintig ouderlingen die zich in aanbidding voor hem neerbogen en zeiden: „Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren.” — Openb. 11:16, 17.
18. Hoe reageerden de natiën evenwel, en hoe werd dit door de vierentwintig ouderlingen voorzegd?
18 Hoe stond het echter met de wereldse natiën? O, die waren te geïnteresseerd in het strijden van hun eerste wereldoorlog om de wereldheerschappij. Omdat zij trachtten alle volken in te schakelen om hen in deze totale oorlog te steunen, vervolgden zij vertoornd de ware christenen die hun standpunt innamen voor de soevereiniteit van de Here God en zijn Christus. Dit was precies zoals door die vierentwintig ouderlingen was voorzegd, die vervolgens zeiden: „Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen en om aan uw slaven, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, hun beloning te geven, en om te verderven die de aarde verderven.” — Openb. 11:18.
19. (a) Voor het stellen van welke persoonlijke vragen met betrekking tot soevereiniteit is het thans de gepaste tijd? (b) Wat zal het voor ons betekenen wanneer wij het voordeel van de natiën volgen?
19 Tot op deze dag zijn de natiën nog steeds vertoornd op Jehovah’s „heiligen en . . . hen die [Zijn] naam vrezen, de kleinen en de groten”. Daarom is het er de gepaste tijd voor dat elk van ons zich afvraagt: ’Hoe staat het met mij? Zal ik een voorbeeld nemen aan de handelwijze van de wereldse natiën? Of zal ik zijn als die vierentwintig ouderlingen uit Openbaring 11:16, 17 en God danken dat hij blijk heeft gegeven van zijn soevereiniteit en zijn grote macht heeft opgenomen om te regeren? Erken ik dat de soevereiniteit van de wereld in het bezit is gekomen van Jehovah God? Kies ik, in erkenning van dit uiterst belangrijke feit, Hem als mijn hemelse Soeverein? Laat ik Hem de soeverein van mijn leven zijn?’ Hoe het ook zij, wij kunnen er niet aan ontkomen dat wij thans in een nieuwe verhouding tot God, de Soevereine Heer, staan, hetzij in een gunstige of in een ongunstige verhouding. Iedereen die zich aan de zijde van de vertoornde natiën schaart, brengt zich in een ongunstige verhouding tot de Universele Soeverein. Dat betekent de ondergang voor iedereen die dit doet, want het zijn de natiën die „de aarde verderven”, en zij zullen op hun beurt het verderf of de ondergang tegemoet gaan in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. — Openb. 16:14-16.
20, 21. (a) Naar welke uitlatingen van de psalmist verwijzen wij in antwoord op de vraag of wij een getuige moeten zijn van Degene die wij tot onze Soeverein maken? (b) Evenals in het geval van ons grootste Voorbeeld beschouwen wij wàt als de grootste eer die wij op aarde zouden kunnen genieten?
20 Dit doet de vraag rijzen: ’Indien ik God de Soeverein van mijn leven laat zijn, betekent dat dan dat ik een getuige van Jehovah word?’ In antwoord op die vraag kunnen wij verwijzen naar de geïnspireerde psalmist, die God de Soeverein van zijn leven liet zijn. Hij schreef: „Maar wat mij betreft, het naderen tot God is goed voor mij. In de Soevereine Heer, Jehovah, heb ik mijn toevlucht gesteld, om al uw werken bekend te maken” (Ps. 73:28). En ook: „O mijn God, verschaf mij ontkoming uit de hand van de goddeloze, uit de handpalm van de onrechtpleger en verdrukker. Want gij zijt mijn hoop, o Soevereine Heer, Jehovah, mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd. Ik zal komen in grootse macht, o Soevereine Heer, Jehovah; ik zal uw rechtvaardigheid vermelden, de uwe alleen.” — Ps. 71:4, 5, 16.
21 De vraag is dus: Zal de mens van deze tijd die zijn toevlucht stelt in de Soevereine Heer Jehovah, iets anders doen dan de psalmist uit de oudheid, namelijk, ’al Gods werken bekendmaken’? Zal de persoon van deze tijd aan wie ontkoming is verschaft „uit de hand van de goddeloze” en die de Soevereine Heer Jehovah tot zijn hoop heeft gemaakt, iets anders doen dan de psalmist, namelijk, „komen in grootse macht” en „[Gods] rechtvaardigheid vermelden”? Hij zal zich zeker niet schamen voor de Soeverein van zijn leven. Jezus Christus, ons grootste Voorbeeld, schaamde zich niet voor zijn Soeverein, Jehovah God. Daarom werd hij een getuige van Jehovah, en om die reden wordt hij „Jezus Christus, ’de Getrouwe Getuige’,” genoemd. Hij spreekt over zichzelf als over „de getrouwe en waarachtige getuige, het begin van de schepping door God” (Openb. 1:5; 3:14). Degenen die werkelijk in zijn voetstappen willen treden, moeten evenzo getuigen van zijn Vader Jehovah worden. Niemand op aarde kan een grotere eer genieten dan een getuige van Jehovah te zijn.
22. Wat zal het over ons brengen wanneer wij Jehovah tot de Soeverein van ons leven maken, maar welk gebed van de psalmist kunnen wij dan uitspreken?
22 Dat wij Jehovah God tot de Soeverein van ons leven maken, zal vervolging over ons brengen van de zijde van degenen die Satan de Duivel tot hun soeverein maken door zich tot een „deel van de wereld” te maken, waarvan die goddeloze de „god” en „heerser” en soeverein is (2 Kor. 4:4; Joh. 14:30; 15:19). Onder vervolging kan de gekwelde echter het gebed van koning David uitspreken: „Gij zijt Jehovah, de Soevereine Heer. Handel met mij ter wille van uw naam. Omdat uw liefderijke goedheid goed is, bevrijd mij” (Ps. 109:21). „O Jehovah, de Soevereine Heer, de sterkte van mijn redding, gij hebt mijn hoofd omschut op de dag van de gewapende macht. O Jehovah, willig de sterke begeerten van de goddeloze niet in. Bevorder zijn snode plan niet, opdat zij zich niet verheffen” (Ps. 140:7, 8). „Op u, o Jehovah, de Soevereine Heer, zijn mijn ogen gericht. Tot u heb ik mijn toevlucht genomen. Giet mijn ziel niet uit. Behoed mij voor de klauwen van de val die zij voor mij hebben gelegd en voor de strikken van hen die het schadelijke beoefenen.” — Ps. 141:8, 9.
SOEVEREIN VAN EEN GEORGANISEERD VOLK
23. Waarom zal iemand die Jehovah tot de Soeverein van zijn leven maakt, niet alleen zijn, zoals door Ezechiël 36:37, 38 te kennen wordt gegeven?
23 Indien u nu Jehovah God als uw Soeverein kiest, zult u niet alleen staan. U zult tot zijn volk behoren. Hij is niet de Soeverein van slechts een enkele persoon op aarde, maar de Soeverein van een georganiseerd volk. De natie Israël uit de oudheid gebruikend als een typologische illustratie van de geestelijke Israëlieten die Hij in deze „tijd van het einde” uit het religieuze Babylon de Grote vergadert, zegt hij: „Dit heeft de [Soevereine] Heer Jehovah gezegd: ’Hiervoor zal ik mij nog laten zoeken door het huis van Israël om voor hen te doen: Ik zal hen met mensen vermenigvuldigen gelijk een kudde. Gelijk een kudde van heilige personen, gelijk de kudde van Jeruzalem op haar feesttijden, zo zullen de steden die een woeste plaats waren geweest vol worden met een kudde van mensen; en men zal moeten weten dat ik Jehovah ben.’” — Ezech. 36:37, 38; Openb. 18:1-4; Dan. 12:4.
24. Hoe worden degenen die Jehovah tot de Soeverein van hun leven maken, gezegend, en welke keuze zal bepalen of wij tot de overlevenden zullen behoren die de Nieuwe Ordening zullen begroeten?
24 Gezegend zijn thans degenen die Jehovah als hun God kiezen en Hem de Soeverein van hun leven laten zijn. Over hen regeert hij als hemelse Koning door bemiddeling van zijn op de troon geplaatste Zoon, Jezus de Messías. Wanneer, in de op handen zijnde „grote verdrukking”, de verdeeldheid zaaiende nationale soevereiniteiten van thans worden weggevaagd en de huidige onzichtbare soeverein van de natiën, Satan de Duivel, gebonden en in de afgrond geworpen wordt, zal God de Almachtige degenen die zijn universele soevereiniteit liefdevol hoog houden, veilig en zeker bewaren (Matth. 24:21, 22; Openb. 7:14, 15). Zullen wij tot de gezegende overlevenden behoren die de rechtvaardige nieuwe ordening zullen begroeten, onder de ene „soevereiniteit . . . van onze Heer en zijn Christus”? Laat onze keuze van Jehovah als de Soeverein van ons leven dit ten gunste van ons beslissen. — Openb. 11:15, AT.
[Voetnoten]
a Zie de voetnoten bij Genesis 15:2, 8 in de herziene uitgave van 1971 van de New World Translation of the Holy Scriptures.
[Illustratie op blz. 80]
Degenen die Jehovah als hun Soeverein kiezen, vereenzelvigen zich met zulke godvruchtige personen als Jezus, Abraham en David