Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w85 15/5 blz. 13-18
  • De beste vriendschap houdt stand in een onvriendelijke wereld

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De beste vriendschap houdt stand in een onvriendelijke wereld
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1985
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Zich de beste vriendschap verwerven
  • Een „nieuwe naam” die zij van hun beste Vriend hebben ontvangen
  • De beste vriendschap in het hele universum verwerven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1985
  • ‘Ik noem jullie vrienden’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2020
  • „Gij zijt mijn vrienden”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2009
  • Wiens naam respecteert u meer — uw eigen naam of die van God?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1985
w85 15/5 blz. 13-18

De beste vriendschap houdt stand in een onvriendelijke wereld

„Maakt u vrienden door middel van de onrechtvaardige rijkdom, opdat wanneer deze u in de steek laat, zij u mogen ontvangen in de eeuwige woonplaatsen.” — LUKAS 16:9.

1. Waarom was Spreuken 14:20 niet van toepassing op Jezus Christus toen hij op aarde was?

„ZELFS voor zijn naaste is iemand die over weinig middelen beschikt, een voorwerp van haat, maar vele zijn de vrienden van de rijke” (Spr. 14:20). Deze spreuk van koning Salomo van Israël was niet van toepassing op de grootste man die ooit op aarde heeft geleefd, Jezus Christus, degene die groter was dan Salomo. Jezus bracht Israëlieten niet in een intieme verhouding tot hem door middel van stoffelijke rijkdommen, noch beschouwde hij aardse rijkdom als de basis voor ware, duurzame vriendschap.

2. Met wie moesten Jezus’ discipelen volgens zijn zeggen vriendschap sluiten, en om welke reden?

2 Het is waar dat Jezus bij een zekere gelegenheid zei: „Maakt u vrienden door middel van de onrechtvaardige rijkdom, opdat wanneer deze u in de steek laat, zij u mogen ontvangen in de eeuwige woonplaatsen” (Luk. 16:9). Doch de „vrienden” die Jezus in gedachte had waren Jehovah God, de Bron van alle waardevolle bezittingen, en hijzelf als de Zoon van zijn oneindig rijke Vader. Indien wij in deze tijd diezelfde raad opvolgen, verwerven wij ons de beste vriendschap waarin men zich op aarde kan verheugen, de vriendschap met Jehovah God door bemiddeling van zijn zelfopofferende Zoon, Jezus Christus.

3. Welke „woonplaatsen” kunnen deze hemelse Vrienden ons binnenleiden?

3 Omdat deze hemelse Personen onsterfelijk zijn, kunnen zij onze trouwe Vrienden blijven en ons „de eeuwige woonplaatsen” binnenleiden, ongeacht of deze „eeuwige woonplaatsen” nu in de hemel boven zullen zijn, waar ook al de heilige engelen zich bevinden, of hier beneden op deze aarde in het herstelde Paradijs. — Luk. 23:43.

Zich de beste vriendschap verwerven

4. (a) Uit welk bijbelse voorbeeld blijkt of Gods vriendschap gekocht kan worden? (b) Op welke juiste wijze kunnen wij onze bezittingen gebruiken?

4 De vriendschap met de Allerhoogste God en zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, kan niet met geld gekocht worden. Dit feit werd beklemtoond in het geval van Ananías en Saffíra in de eerste-eeuwse christelijke gemeente. Wij kunnen onze aardse bezittingen gebruiken op een wijze die door Jehovah God en Jezus Christus wordt goedgekeurd, zonder zoals Ananías en Saffíra naar roem en een goede reputatie te streven (Hand. 5:1-11). Dit bedoelde Jezus Christus toen hij zei: „Gebruik wereldse rijkdom om u vrienden te verwerven, zodat u wanneer de rijkdom verdwenen is, in eeuwige woonplaatsen opgenomen zult worden.” — Luk. 16:9, New International Version.

5. Welke handelwijze volgde Zachéüs, en met wat voor resultaat?

5 Toen Jezus deze woorden sprak, probeerde hij niet de gunst te verwerven van de belastinginners van het Romeinse Rijk en andere zondaars. Zijn belangstelling ging er niet naar uit om zich op aarde welke stoffelijke rijkdom maar ook te verwerven, want hij had zijn discipelen gezegd zich schatten in de hemel boven te vergaren. Zachéüs, een joodse belastinginner die in dienst van de Romeinse overheid stond, nam het besluit deze raad van de Messías, Jezus, op te volgen en gaf openlijk te kennen dat hij van plan was dit te doen. Met het oog op deze handelwijze ter ondersteuning van Koninkrijksbelangen verklaarde de aanzienlijkste gast van Zachéüs: „Vandaag is aan dit huis redding ten deel gevallen, want ook hij is een zoon van Abraham. De Zoon des mensen is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was” (Luk. 19:1-10). „Wat verloren was” omvatte ook de belastinginner Zachéüs zelf.

6. Wat verwierf Zachéüs zich, maar wier verkeerde handelwijze dient als een waarschuwing?

6 Zachéüs verwierf zich de beste vriendschap in het gehele universum, namelijk de vriendschap met de God en Vader van de speciale gast die hij destijds bij zich thuis ontving. Of Zachéüs Jezus na diens opstanding uit de doden heeft gezien en zich onder de groep van ongeveer 120 discipelen bevond die op de gewichtige pinksterdag in 33 G.T. in een bovenzaal in Jeruzalem bijeengekomen waren, wordt in het bijbelse verslag niet vermeld. Doch ongetwijfeld bevond Zachéüs zich onder de 5000 door de geest verwekte, gezalfde discipelen van wie kort daarna melding wordt gemaakt (Hand. hfdst. 2 en 4; 1 Kor. 15:1-6). Maar wat een tegenstelling treffen wij aan in de eerder genoemde Ananías en Saffíra! Deze twee personen die met de gemeente Jeruzalem verbonden waren, trachtten zich een betere reputatie onder de discipelen te verwerven door een bedrieglijke opgave te doen met betrekking tot de grootte van de bijdrage die zij hadden geschonken. De straf die zij voor hun oneerlijkheid ontvingen, kostte hun de beste vriendschap en dient als een waarschuwing voor alle christenen in deze tijd. — Hand. 4:34–5:11.

7. In welke zeldzame verhouding verheugen Jehovah’s Getuigen zich, ondanks de onvriendelijkheid van deze wereld?

7 Ondanks de onvriendelijkheid van deze twintigste-eeuwse wereld blijven Jehovah’s Getuigen zich verheugen in de beste vriendschap die waar maar ook bestaat. Maar waarom zouden zij zich in deze zeldzame verhouding verheugen terwijl dit met de ruim duizend verschillende religieuze stelsels niet het geval is? Uit het bewijsmateriaal blijkt dat dit zo is omdat de getuigen van Jehovah iets belangrijks hebben gedaan dat de religieaanhangers van de christenheid niet hebben gedaan. De Getuigen hebben onder andere vals-religieuze stelsels de rug toegekeerd, want zij beseffen dat al deze stelsels te zamen het wereldrijk van valse religie vormen dat in de bijbel als Babylon de Grote wordt aangeduid. Natuurlijk komt iemand niet automatisch in Jehovah’s organisatie door een bepaalde valse religie de rug toe te keren, want hij zou zich bij een ander religieus stelsel van het wereldrijk van valse religie kunnen aansluiten.

8. Tot wie wordt het bevel om uit Babylon de Grote weg te gaan, in deze tijd rechtstreeks gericht?

8 Wij dienen op te merken dat het goddelijke bevel om uit Babylon de Grote weg te gaan, gericht wordt tot „mijn volk” (Openb. 18:4). Volgens de Hebreeuwse Geschriften komt deze goddelijke oproep overeen met een soortgelijk bevel dat God in het land Babylon aan de ballingen van Israël gaf (Jes. 52:11). Derhalve is de nadere aanduiding „mijn volk” rechtstreeks van toepassing op het overblijfsel van de door de geest verwekte, gezalfde discipelen van Jezus Christus die nog op aarde zijn. Gedurende de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 had Babylon de Grote deze gezalfden door middel van de politieke, militaire en rechterlijke elementen van deze wereld gevangengenomen met het doel dit geestelijke overblijfsel op non-activiteit te stellen. Figuurlijk gesproken, geraakte het overblijfsel in een toestand van gevangenschap, zodat zij zich niet vrij meer in Jehovah’s dienst konden bewegen.

9. Hoe ver moesten Jehovah’s Getuigen gaan toen zij Babylon de Grote verlieten?

9 In Openbaring hoofdstuk 17 wordt Babylon de Grote afgebeeld als een hoer die een wild beest met zeven koppen en tien horens berijdt. Dat symbolische wilde beest dat de afgrond in gaat en er weer uit opstijgt, is een afbeelding van de hedendaagse organisatie voor wereldvrede, namelijk de Verenigde Naties, de opvolger van de Volkenbond, die bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de afgrond in ging. Dus wat deed Jehovah’s volk, dat door hem als „mijn volk” wordt aangeduid, toen zij gehoor gaven aan zijn oproep om uit Babylon de Grote weg te gaan? Zij kwamen niet alleen onder de heerschappij en de macht van dat wereldrijk van valse religie vandaan, maar raakten ook bevrijd van de heerschappij van haar politieke metgezellen, de politieke elementen die thans belichaamd zijn in de VN.

10. Met welke hedendaagse internationale organisatie hebben Jehovah’s Getuigen niets te maken, en waarom niet?

10 Het gezalfde overblijfsel heeft zich strikt neutraal opgesteld met betrekking tot de politieke en militaire aangelegenheden van dit samenstel van dingen en blijft aan deze neutraliteit vasthouden (Joh. 15:19). Zij verlenen hun onverdeelde steun aan het koninkrijk Gods in handen van Jezus Christus, dat aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 in de hemel werd opgericht. Dit koninkrijk trotserend, werd nadat de Eerste Wereldoorlog in 1918 was geëindigd, de Volkenbond opgericht en door Babylon de Grote ondersteund. Deze internationale organisatie van menselijke makelij is derhalve verfoeilijk en walgelijk in de ogen van Jehovah God en ook in de ogen van het getrouwe overblijfsel van geestelijke Israëlieten op aarde. Zij stellen hun vertrouwen alleen in Jehovah’s koninkrijk en niet in het een of andere vermeende aardse surrogaat ervoor (Matth. 24:15, 16). En de hedendaagse „grote schare”, afgebeeld door de Nethinim en „de zonen van de knechten van Salomo”, neemt precies hetzelfde standpunt in. — Openb. 7:9-17; Ezra 2:43-58.

11. (a) Waarom is het voor Jezus’ discipelen verkeerd om vrienden van deze wereld te zijn? (b) Welke houding neemt deze wereld jegens Jehovah’s Getuigen aan, maar waarin blijven zij zich verheugen?

11 Toen Jezus voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus voor zijn leven terechtstond, zei hij: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Joh. 18:36). Het zou derhalve totaal verkeerd zijn wanneer Jezus’ „dienaars”, of discipelen, vrienden van deze wereld zouden zijn. Bij een vroegere gelegenheid had Jezus de eersten van zijn „dienaars”, de elf getrouwe apostelen, gezegd dat zij „geen deel van de wereld” waren waarvan Satan de Duivel „de heerser” is (Joh. 14:30; 15:19; vergelijk 2 Korinthiërs 4:4). Daarom haatte de wereld hen of was onvriendelijk jegens hen. In niet mindere mate geldt dit voor Jezus’ discipelen van deze twintigste eeuw. Ook zij bevinden zich in een onvriendelijke wereld. In weerwil hiervan blijven zij zich verheugen in de beste vriendschap die er in het gehele universum bestaat, de vriendschap met de God van de toekomstige rechtvaardige wereld, met haar „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”. — 2 Petr. 3:13.

12. Alleen aan welke zijde moet iemand die Babylon de Grote en haar wereldse minnaars de rug toekeert zich scharen, en wat brengt dit met zich mee?

12 Wanneer iemand Babylon de Grote en haar wereldse bondgenoten, de grote zakenwereld, de politiek en het militarisme, de rug toekeert, kan hij slechts naar één andere plaats gaan. Hij kan zich namelijk alleen nog maar aan de zijde scharen van de universele organisatie van de ene levende en ware God, Jehovah. Er is geen middenterrein. Dit vereist dat men de onvriendelijkheid van deze wereld verduurt, een factor die het voor mensen zo moeilijk maakt het besluit te nemen Babylon de Grote en de wereld waarvan ze zo’n belangrijk deel uitmaakt, te verlaten.

Een „nieuwe naam” die zij van hun beste Vriend hebben ontvangen

13. Hoe werden Jezus’ discipelen in de eerste eeuw G.T. door goddelijke voorzienigheid genoemd?

13 Het maakt ons gelukkig dat wij door onze dierbare vriendschap met God Jehovah’s Getuigen worden genoemd. Het is waar dat de eerste-eeuwse discipelen van Christus niet de naam „Jehovah’s Getuigen” hadden aangenomen. Maar beschouwt u alstublieft eens in welke verhouding zij tot hun allerbeste Vriend stonden. In Handelingen 11:26 wordt bericht: „Het was voor het eerst in [Syrisch] Antiochië dat de discipelen door goddelijke voorzienigheid christenen werden genoemd.” Het zal u opvallen dat in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift staat dat zij „door goddelijke voorzienigheid christenen werden genoemd”. Het Griekse woord dat hier weergegeven is met de uitdrukking ’door goddelijke voorzienigheid genoemd’, geeft te kennen dat er meer bij betrokken is dan alleen zomaar willekeurig een naam geven. De beste Vriend in het universum hechtte zijn goedkeuring aan die naam „christenen”.

14. Wat kan met betrekking tot de term „christenheid” worden gezegd, en welke vragen dienen beschouwd te worden?

14 Uit de term „christen” heeft zich de naam christenheid ontwikkeld, een naam die toegepast wordt op het hele rijk van belijdende christenen met zijn menigte van religieuze sekten en richtingen. De naam „christenheid” is dus niet „door goddelijke voorzienigheid” verleend, hetzij door bemiddeling van de apostelen of door een speciale voorzienigheid overeenkomstig Gods wil. De situatie in deze tijd verschilt dus volkomen van die in de eerste eeuw. Alleen ware christenen kunnen zich in deze onvriendelijke wereld in de beste vriendschap verheugen. De grote vraag in deze tijd is dus: Wie zijn de echte, werkelijke christenen die overeenkomstig de geïnspireerde Schrift leven? Nog een belangrijke vraag is: Zijn Jehovah’s Getuigen ware christenen die Jehovah God en Jezus Christus tot hun Vrienden hebben? In dit verband staat de naam die God zichzelf heeft gegeven, Jehovah, op het spel.

15. Met het oog op welke omstandigheden is de tijd aangebroken dat Jehovah zich een naam zal maken, en welke rol speelt het „volk voor zijn naam” thans in dit verband?

15 Hoe zou de christenheid, met haar vele religies, in een vriendschappelijke verhouding met Jehovah kunnen staan? De christenheid heeft de naam van Jezus Christus zozeer op de voorgrond gesteld dat de naam van zijn hemelse Vader, Jehovah, bijna helemaal is verdrongen. Volgens de bijbelse profetieën is de tijd echter aangebroken dat Jehovah zich een naam zal maken. Zijn naam moet derhalve op de voorgrond worden gesteld. Ten behoeve hiervan zou hij gebruik maken van zijn ware getuigen, zijn uitverkoren volk, degenen die zich in zijn vriendschap verheugen. Op een speciale bijeenkomst die in de eerste eeuw door de apostelen en andere op de voorgrond tredende volgelingen van Jezus Christus werd gehouden, zei de discipel Jakobus: „Simeon heeft nauwgezet verteld hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen.” — Hand. 15:14.

16, 17. Wat is er in de bijbelvertalingen van de christenheid met betrekking tot Gods naam gedaan, maar hoe staat het in dit verband met de New World Translation?

16 Men zou verwachten dat degenen die ’een volk voor Gods naam’ vormen, zijn vrienden zouden zijn en de goddelijke naam zouden hoog houden. Maar wat is er in de christenheid gebeurd? In haar populaire bijbelvertalingen is Jehovah’s naam door een titel overschaduwd. Ja, in de meest populaire Nederlandse vertaling van deze tijd komt zijn naam helemaal niet voor! (Zie Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.) Bovendien is zelfs in joodse vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften Gods naam met „de Heer” weergegeven. Dergelijke pogingen om Jehovah’s naam te verzwijgen, zijn niet het werk van zijn vrienden.

17 In het jaar 1950 begon echter de New World Translation of the Holy Scriptures op het religieuze toneel te verschijnen, en in deze bijbelvertaling (die inmiddels in een aantal andere talen, waaronder ook Nederlands, is vertaald) is de goddelijke naam weergegeven op alle plaatsen waar hij in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst van de bijbel voorkomt. De New World Translation heeft de goddelijke naam ook hersteld op zijn rechtmatige plaats in de tekst van de christelijke Griekse Geschriften, het zogenoemde Nieuwe Testament, en wel op 237 plaatsen. Ja, dit is het werk van Jehovah’s vrienden.

18. Wat ondernam Gods volk in 1931 in de geest van Jesaja 62:2, en van welke verantwoordelijkheid hebben zij zich tot nu toe gekweten?

18 De woorden van Jesaja 62:2 zijn voor Jehovah’s vrienden van belang. Dit vers, dat gericht is tot de zichtbare organisatie van Gods opgedragen, gedoopte, door de geest verwekte discipelen van de Messías, luidt: „En de natiën zullen stellig uw rechtvaardigheid zien, o vrouw, en alle koningen uw heerlijkheid. En gij zult werkelijk met een nieuwe naam worden genoemd, die Jehovah’s eigen mond zal bepalen.” Die „naam” verwijst naar de gezegende toestand waarin deze hedendaagse gezalfde discipelen zijn gebracht. Wil het overblijfsel van de leden van zijn zichtbare organisatie ’een volk voor Gods naam’ zijn, dan moet zijn naam bovendien terecht over hen uitgeroepen zijn en dienen zij die naam te dragen. Te zijner tijd kwam men tot een besef hiervan. Daarom nam Gods door de geest verwekte organisatie, in 1931 op een congres in Columbus (Ohio, VS) bijeen, in de geest van Jesaja 62:2 vol vreugde de naam „Jehovah’s getuigen” aan. In navolging van dat voorbeeld namen alle gemeenten van Jehovah’s opgedragen volk die naam aan. En die naam is gebleven, ondanks voorzeggingen van de zijde van wereldse mensen dat dit niet zo zou zijn. In Openbaring 3:14 noemde de verheerlijkte Jezus Christus zich „de getrouwe en waarachtige getuige”. Het is derhalve passend dat de gemeenten van zijn discipelen op aarde sinds dat gedenkwaardige jaar 1931 door goddelijke voorzienigheid die naam hebben omhelsd. Sindsdien hebben zij ernaar gestreefd zich van hun verantwoordelijkheid te kwijten om overeenkomstig die naam te leven en hem bekend te maken. Bijgevolg is Jehovah’s naam — de weergaloze naam van hun beste Vriend — over de gehele aarde op de voorgrond gesteld. En Jehovah heeft er op een in het oog springende wijze blijk van gegeven dat zijn vriendschap jegens zijn getuigen tot op dit late tijdstip is blijven bestaan.

19. (a) Waarom vrezen Jehovah’s opgedragen getuigen de onvriendelijkheid van deze wereld niet, en met welk voorrecht zullen degenen die hun rechtschapenheid bewaren, te Har–mágedon beloond worden? (b) Waarvoor komt al onze dank en lof Jehovah toe?

19 Aangezien Jehovah God vóór ons is als zijn opgedragen getuigen, wie kan dan met enig succes werkelijk tegen ons zijn? (Rom. 8:31-34) Derhalve vrezen wij de onvriendelijkheid van deze vijandige wereld niet. Wij zetten ons werk als ambassadeurs of als afgezanten van het Messiaanse koninkrijk dan ook voort en doen een beroep op zachtmoedige mensen om zich door bemiddeling van Jehovah’s koninklijke Hogepriester, Jezus Christus, met God te verzoenen (2 Kor. 5:20). Ofschoon dit er de reden voor vormt dat de vijandigheid blijft toenemen die deze wereld tegen het gezalfde overblijfsel en hun metgezellen, de „grote schare”, koestert, blijft de beste vriendschap in het gehele universum, de vriendschap die Jehovah God jegens ons koestert, loyaal bestaan (Openb. 7:9). Die vriendschap jegens ons als personen die hun rechtschapenheid jegens hem bewaren, zal nooit verbroken worden. Ja, spoedig zal die vriendschap als nooit tevoren getoond worden tijdens die oorlog aller oorlogen, „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon (Openb. 16:14, 16). Daar zal Jehovah, terwijl hij van aangezicht tot aangezicht tegenover Satan de Duivel en zijn demonenhorde en heel diens zichtbare aardse organisatie staat, Zijn universele soevereiniteit rechtvaardigen door Zijn machtigste overwinning aller tijden te behalen. Wij die ons nog steeds verheugen in de voortreffelijke vriendschap die Jehovah jegens ons koestert, zullen dan het voorrecht ontvangen gespaard te worden en ons zal de eer te beurt vallen ooggetuige te zijn van zijn schitterende zegepraal door bemiddeling van de overwinnende Koning, Jezus Christus (Ps. 110:1, 2; Jes. 66:23, 24). Al onze innige dank en lof komt Jehovah God toe voor zijn duurzame vriendschap! — Ps. 136:1-26.

Hoe zou u antwoorden?

◻ Tot het sluiten van welke vriendschappen spoorde Jezus zijn discipelen aan, en welke „woonplaatsen” kunnen zij aldus worden binnengeleid?

◻ Welke houding neemt de wereld ten aanzien van Jehovah’s Getuigen aan, maar in welke vriendschap blijven zij zich verheugen?

◻ Van welke verantwoordelijkheid met betrekking tot de goddelijke naam kwijt het ’volk voor Gods naam’ zich?

◻ Waarom vrezen Jehovah’s opgedragen getuigen de onvriendelijkheid van deze wereld niet?

[Illustratie op blz. 15]

Zachéüs verwierf zich de beste vriendschap in het gehele universum. Is dit met u ook het geval?

[Illustratie op blz. 18]

Daar Jehovah’s Getuigen er verrukt over waren God tot hun beste Vriend te hebben, namen zij in 1931 de resolutie aan zich naar zijn naam te noemen

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen