Waarom wij het koninkrijk van Jezus Christus nodig hebben
1. Als een zoon van welke „god” werd Jezus geboren, en waarom was dit geen toeval?
WIJ merken één belangrijk ding op met betrekking tot de Zoon van God, die tijdens de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening als mens op aarde was. Hij werd niet in een hindoeïstische familie in India geboren. Hij werd niet in een boeddhistische familie in Tibet geboren, en ook niet in de koninklijke familie van het oude China, noch in de familie van de keizer of caesar van Rome (Esth. 1:1; Luk. 2:1, 2). Het was veeleer zo dat hij „naar het vlees uit het zaad van David is gesproten” (Rom. 1:3). Dit was geen toeval. Deze Zoon van God móest als het „zaad van David” geboren worden. Dit was de reden waarom God een maagd uit het geslacht van David van Bethlehem uitkoos om de moeder van Jezus Christus te worden (Luk. 1:26-32). Deze Maria was een aanbidster van de God die haar op bovennatuurlijke wijze zwanger had gemaakt, en derhalve werd haar zoon niet als de zoon van de een of andere hindoeïstische god of van de een of andere boeddhistische godheid of van de Romeinse Jupiter of van de Griekse Zeus geboren. — Luk. 1:34-55; Hand. 14:12, 13.
2. Waarom hoefde Jezus niet in de stam Levi of in het geslacht van Aäron geboren te worden om het offerandelijke Lam te zijn, en op welke dag stierf hij?
2 In het oude Israël behoorde koning David tot de stam Juda, een stam waaruit geen priesters werden genomen om offers te brengen. Niettemin kon Jezus Christus als „het zaad van David” uit de stam Juda geboren worden en toch „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” worden (Joh. 1:29). Hij hoefde niet uit de stam Levi en van het priesterlijke geslacht van Aäron te zijn, uit welk geslacht de priesters van Israël werden genomen. Hij kon in Davids stam, de stam Juda, geboren worden en toch een volmaakte, zondeloze man zijn die als een voor God aanvaardbaar offer kon dienen omdat hij volmaakt was en niet door zonde besmet. De volmaaktheid en zondeloosheid die hij als de Zoon van God in de hemel had gehad, bleven bij hem toen hij naar de aarde werd gezonden om degene te worden die absoluut gelijkwaardig was aan de volmaakte, zondeloze Adam toen deze in de Hof van Eden werd geschapen. Jezus Christus moest dit zijn om ’zichzelf als een overeenkomstige losprijs voor allen te kunnen geven’ (1 Tim. 2:5, 6; Matth. 20:28). Op de paschadag van het jaar 33 G.T., de dag waarop de joden het paschalam offerden en het geroosterde vlees ervan aten ter viering van de bevrijding van hun natie uit het oude Egypte, stortte hij zijn bloed als zoenoffer uit.
3. Wat werd in Leviticus 17:11, 12 gezegd over bloed, en welk voordeel trekken wij derhalve van Jezus’ bloed, en op welke wijze?
3 In het verbond dat God met het oude Israël sloot, sprak hij de volgende woorden, die wij in Leviticus 17:11, 12 opgetekend vinden: „De ziel [of, het leven] van het vlees is in het bloed, en ikzelf heb het ten behoeve van u op het altaar gegeven, om verzoening te doen voor uw ziel, want het is het bloed dat verzoening doet door de ziel [het leven] die erin is. . . . ’Geen ziel van u dient bloed te eten en geen inwonende vreemdeling, die in uw midden vertoeft, dient bloed te eten.’” Door zijn bloed als een offer voor God uit te storten, stortte Jezus Christus dus zijn leven als zoenoffer voor ons allen als nakomelingen van de zondige Adam uit. Hij bood het levensbloed van zijn volmaakte menselijke slachtoffer in de hemel aan God aan, en wij kunnen dus niet Jezus’ bloed eten of drinken om er voordeel van te trekken. Om voordeel van Jezus’ levensbloed te trekken, moeten wij er geloof in oefenen. Wij moeten geloven dat het onze doodaanbrengende zonden volledig verzoent. — Hebr. 9:11-14, 24.
4. Hoe maken de woorden van Simon Petrus over Christus’ bloed het passend dat Jezus Christus in de Openbaring als een Lam wordt afgeschilderd?
4 Een van de eerste-eeuwse joden die in de verzoenende waarde van Jezus’ bloed geloofde, was Simon Petrus, een voormalige visser aan de zee van Galiléa. Toen Simon Petrus aan zijn medegelovigen schreef, zei hij: „Gij [werdt] niet met vergankelijke dingen, met zilver of goud, . . . bevrijd van uw vruchteloze vorm van gedrag, die gij door overlevering van uw voorvaders hebt ontvangen. Maar het was met kostbaar bloed, gelijk dat van een onbesmet en onbevlekt lam, ja, van Christus” (1 Petr. 1:18, 19). Nu kunnen wij derhalve begrijpen hoe passend het is dat Jezus Christus in het boek Openbaring voortdurend wordt afgeschilderd als het „lam”, degene die werd „geslacht” (Openb. 5:6). Wij allen die deel uitmaken van de mensheid hebben stellig zo’n verzoenend Lam nodig, dat ons met zijn bloed van onze zonden kan reinigen en ons van het doodsoordeel kan bevrijden. Zonder leven door middel van het offer van dit Lam zou niemand van ons zich in de toekomst met een rein geweten voor God in ook maar iets kunnen verheugen. Wij kunnen dus feitelijk niet buiten dit Lam!
5. Als wiens tegenbeeld op Israëls Verzoendag diende Jezus Christus door zich als offer te geven?
5 Door zich als een offerandelijk Lam te offeren, diende Jezus Christus als Gods Hogepriester, die door Israëls eerste hogepriester, namelijk Aäron van de stam Levi, werd afgeschaduwd. Alle verdere offerende hogepriesters van het oude Israël waren afstammelingen van deze Aäron, de broer van Mozes. Dat is nog een reden waarom de gehele mensheid Jezus Christus nodig heeft, opdat hij als het tegenbeeld van Israëls hogepriesters kan dienen, die op de jaarlijkse Verzoendag, Jom Kippoer, het bloed van de offers in het Allerheiligste van de tempel brachten.
6. Tot wie werd de jodenchristenen gezegd voor de verzoening van zonden op te zien, en waarom?
6 De opgestane Jezus Christus vervulde dit beeld van de Verzoendag toen hij van de aarde naar de hemel terugkeerde om in Gods tegenwoordigheid te verschijnen en de verdienste of waarde van zijn volmaakte menselijke offer ter verzoening van de zonden van de gehele mensheid aan te bieden. Daarom werd de jodenchristenen gezegd dat zij niet langer naar de Aäronische hogepriesters moesten opzien, maar naar het tegenbeeld daarvan. Wij lezen dit in Hebreeën 3:1, 2: „Dientengevolge, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester die wij belijden — Jezus. Hij was getrouw aan Degene die hem zo gemaakt heeft, zoals ook Mozes het was in Diens gehele huis.”
ER IS MEER DAN EEN HOGEPRIESTER NODIG
7. In welk opzicht is Jezus Christus een geschikte hogepriester voor ons, en waar doet hij, zoals in hoofdstuk één van Openbaring wordt afgebeeld, als zodanig dienst?
7 Wanneer aan jodenchristenen verder wordt verklaard hoe Jezus Christus als Hogepriester doeltreffender dienst verricht dan Aäron en zijn opvolgers, zegt het boek Hebreeën, in hoofdstuk zeven, vers zesentwintig, vervolgens: „Zulk een hogepriester paste ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen.” In het boek Openbaring, hoofdstuk één, de verzen twaalf tot achttien, wordt de verheerlijkte Jezus Christus als dienstdoende Hogepriester voor de christelijke gemeenten afgebeeld. In hoofdstuk vijf wordt hij echter als meer dan Gods Hogepriester afgebeeld. Dit duidt erop dat wij allen Jezus Christus om nog een andere reden nodig hebben dan alleen als offerandelijk Lam en onze Hogepriester.
8. Welke titels worden het Lam in Openbaring 5:9, 10 gegeven, en waarop heeft dit alles betrekking, behalve op priesterschap?
8 In Openbaring 5:5, 6 wordt het Lam, dat geslacht werd, geïdentificeerd als „de Leeuw, die uit de stam Juda is, de wortel van David”. Die titels geven iets te kennen betreffende het Lam Jezus Christus. In 5 de verzen negen en tien wordt dit verder beklemtoond. In die verzen wordt tot het Lam gezegd: „Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen, want gij werdt geslacht en gij hebt met uw bloed uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.” Waarop heeft dit alles dus betrekking, behalve op priesterschap? Welnu, vanzelfsprekend op een regering, op een koninkrijk. Ah ja, wij allen hebben een volmaakte, rechtvaardige regering over de gehele aarde nodig.
9. Wat zou de Leeuw uit de stam Juda volgens Genesis 49:9, 10 hebben, en wat maakte het in dit verband noodzakelijk dat Jezus „de wortel van David” was?
9 Volgens de profetie in Genesis 49:9, 10 zou de Leeuw die uit de stam Juda is, een scepter en een gebiedersstaf hebben, en de gehoorzaamheid van alle volken zou hem rechtmatig toebehoren. Dat betekende dat de Leeuw uit de stam Juda zou regeren. David was van de stam Juda en hij regeerde veertig jaar lang als koning over de Israëlieten. Jezus Christus moest „de wortel van David” zijn, want aan koning David van Jeruzalem had God een dynastie van opvolgers in zijn geslacht beloofd die een eeuwig koninkrijk zouden hebben.
10. Wiens troon zou Maria’s zoon, zoals Gabriël tot haar zei, hebben en voor hoe lang?
10 Dat wil zeggen, als beloning voor koning Davids onwankelbare exclusieve aanbidding van Jehovah als de ene levende en ware God, sloot Jehovah een verbond met David voor een eeuwig koninkrijk in zijn geslachtslijn (2 Sam. 7:1-17). Daarom zei de engel Gabriël toen hij de komende geboorte van Jezus aan Maria aankondigde, die uit de stam Juda was: „Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob [Israël] regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” — Luk. 1:26-33.
11. Wat geven wij tegenover God toe nodig te hebben wanneer wij de woorden uit Matthéüs 6:9, 10 bidden?
11 Hoe staat het er nu mee als wij tot Jehovah God bidden zoals Jezus zijn discipelen leerde bidden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”? Welnu, daarmee geven wij tegenover God toe dat wij het koninkrijk van zijn Zoon Jezus Christus nodig hebben. — Matth. 6:9, 10.
12. Waarin is de christenheid niet geslaagd, en wat zal Gods koninkrijk onder Christus daarom ten aanzien van de koninkrijken van deze wereld moeten doen?
12 De zogenoemde christenheid is nooit Gods koninkrijk onder Christus geweest. De christenheid is er niet in geslaagd de regeringen van de wereld in werkelijk christelijke regeringen te veranderen. Hoe zullen wij dan ooit Christus’ koninkrijk over de aarde hebben wanneer al deze politieke regeringen er nog zijn en de aangelegenheden der aarde besturen? Dat is onder die omstandigheden niet mogelijk. Daarom moeten deze onvolmaakte, falende regeringen van mensen uit de weg worden geruimd en van de aarde verdwijnen. Dit kan niet door menselijke macht worden gedaan. Voor die taak hebben wij derhalve het koninkrijk van Jezus Christus nodig. Volgens Gods profetie in Daniël 2:44 zal het koninkrijk van Jezus Christus deze taak volbrengen. Daar lezen wij namelijk: „In de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan.”
13. Wanneer en waar zal de gewelddadige verwijdering van die wereldse regeringen plaatsvinden, maar wat zullen de aardse overlevenden nog meer nodig hebben?
13 Deze gewelddadige verwijdering van de huidige politieke regeringen zal tot stand worden gebracht op het hoogtepunt van de komende „grote verdrukking” in wat Openbaring 16:14, 16 Har–mágedon noemt. Er zullen menselijke overlevenden van die „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zijn. Zij zullen meer nodig hebben dan een aarde die bevrijd is van de corrupte, incapabele regeringen van zondige, stervende mensen. Wat zullen zij dan nog meer nodig hebben? Niets minder dan de verwijdering van alle onzichtbare, goddeloze bovenmenselijke geesten die deze politieke regeringen achter de schermen hebben geleid. Maar wie zijn die onzichtbare, bovenmenselijke geesten? De moderne wetenschap zal het niet geloven wanneer wij antwoorden: Satan de Duivel en zijn demonenengelen. Maar Jezus Christus zelf, niet de moderne wetenschap, worde waarachtig bevonden. Hij zei dat Satan de Duivel „de heerser van deze wereld” is. Jezus Christus, die door God uit de hemel gezonden is, zal het toch zeker wel weten. — Joh. 12:31; 14:30.
14. Welke regering zal machtig genoeg zijn om Satan en zijn demonen uit hun positie over de aardbewoners te verdrijven, en hoe zal ze dit doen?
14 Ook in het visioen dat de verheerlijkte Jezus Christus aan de christelijke apostel Johannes overbracht, wees hij erop dat Satan de Duivel degene is „die de gehele bewoonde aarde misleidt” (Openb. 12:9). Er zal dus een hemelse, geestelijke regering voor nodig zijn om Satan en zijn demonenengelen uit hun positie van heerschappij over alle aardbewoners te verdrijven. Het koninkrijk van Jezus Christus is nu precies zo’n hemelse regering, die machtig genoeg is om deze bevrijding voor de mensheid tot stand te brengen. Ook om die reden hebben wij dat koninkrijk nodig. Nadat het in de oorlog te Har–mágedon de overwinning heeft behaald, zal het Satan de Duivel en al zijn demonenengelen in een afgrond, ver weg uit de nabijheid van onze aarde, opsluiten. Zij zullen gedurende de duizend jaar van Christus’ koninkrijk opgesloten blijven. — Openb. 19:11 tot en met 20:3.
15. Hoe worden in de Openbaring de levengevende voordelen afgebeeld die voor allen die onder Christus’ koninkrijk op aarde leven, in overvloedige mate beschikbaar zullen zijn?
15 Gedurende deze duizendjarige regering van Jezus Christus zullen er als een rivier levengevende voordelen naar allen op aarde stromen voor wie hij als een offerandelijk Lam zijn leven heeft gegeven. Dit wordt schitterend afgebeeld in het laatste hoofdstuk van Openbaring. Daarin toont de apostel Johannes de bron van de voorzieningen voor het eeuwige leven van de menselijke familie. Johannes zegt: „En hij [een engel van God] toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, die stroomde vanuit de troon van God en van het Lam over het midden van haar brede straat [die van de stad]. En aan deze en aan gene zijde van de rivier stonden bomen des levens, die twaalf vruchtoogsten voortbrengen, elke maand hun vruchten opleverend.”
16. Waar vinden al zulke levengevende voordelen hun oorsprong, en hoe zal het Koninkrijk erop toezien dat er geen vloek meer op de mensheid rust?
16 Ten einde te tonen dat zulke zegeningen hun oorsprong vinden bij de koninklijke troon van God en van het Lam Jezus Christus, voegt de apostel Johannes er vervolgens deze woorden aan toe: „En er zal geen enkele vervloeking meer zijn. Maar de troon van God en van het Lam zal in de stad zijn, en zijn slaven zullen heilige dienst voor hem verrichten” (Openb. 22:1-3). Gods koninkrijk onder Christus zal de mensheid tot zegen strekken, en niet tot een vloek voor hen zijn. Gods Zoon, Jezus Christus, zal erop toezien dat de aarde in rechtvaardigheid wordt bestuurd, met rijke zegeningen tot resultaat.
DE MENSELIJKE DODEN HEBBEN HET KONINKRIJK NODIG
17. Wie zullen als eersten gebruik maken van die levengevende voorzieningen, maar waarom zullen er nog anderen zijn die er gebruik van zullen maken?
17 De eersten die gebruik zullen maken van deze levengevende voorzieningen die van Gods troon afkomstig zijn en door bemiddeling van Christus tot de mensheid stromen, zullen degenen zijn die deel uitmaken van de „grote schare” van aanbidders die de „grote verdrukking”, waarin de koninkrijken van deze wereld worden verbrijzeld, overleven (Openb. 7:9-14; Dan. 2:44; Matth. 24:21, 22). Welnu, zullen er dan nog anderen zijn die gebruik zullen maken van de symbolische rivier van water des levens en de symbolische bomen des levens? Ja, aangezien Jezus Christus voor meer mensen dan slechts die overlevenden van de verdrukking als „het Lam Gods” is gestorven. Laten wij ons te binnen brengen wat Jezus in het jaar 33 G.T. niet ver van een graf te Bethanië, in de nabijheid van Jeruzalem, zei, namelijk: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven. Gelooft gij dit?” Martha, de zuster van de gestorven Lazarus, antwoordde: „Ja, Heer; ik heb geloofd dat gij de Christus zijt, de Zoon Gods, Degene die in de wereld komt” (Joh. 11:25-27). Nu dan, hoe staat het met ons in deze tijd? Kunnen wij vol geloof hetzelfde antwoord op die vraag geven?
18. Waarom hebben wij een deugdelijke reden om evenals Martha een bevestigend antwoord op Jezus’ vraag te geven, en waarom kan Jezus nog steeds zeggen: „Ik ben de opstanding en het leven”?
18 Wij hebben een deugdelijke reden om een bevestigend antwoord op Jezus’ vraag te geven, omdat Jezus zijn opmerkelijke woorden destijds ondersteunde door zijn vriend Lazarus, voor wie het al de vierde dag van zijn dood was, uit de doden op te wekken (Joh. 11:28-45). Niet lang daarna brak voor Jezus zelf de tijd aan om uit de doden opgewekt te worden. Hij stierf op de paschadag. Op de derde dag daarna werd hij door de almacht van zijn hemelse Vader uit de doden opgewekt. Op de veertigste dag daarna steeg hij van een plaats nabij Bethanië, op de Olijfberg, naar de hemel op (Luk. 24:50-53; Hand. 1:1-12). In de hemel kan de verheerlijkte Jezus Christus nog steeds zeggen: „Ik ben de opstanding en het leve.” Dat hij door God zijn Vader gemachtigd is de doden op te wekken, verzekert hij ons door de woorden die hij in het visioen van de Openbaring tot Johannes richt: „Ik werd een dode, maar zie! ik leef tot in alle eeuwigheid, en ik heb de sleutels van de dood en van Hades.” — Openb. 1:18.
19. Hoe was Jezus Christus, toen hij uit de doden werd opgewekt, „de eerstgeborene uit de doden”, en niet zijn vriend Lazarus en anderen die door Jezus werden opgewekt?
19 Jezus Christus was de eerste die uit de doden werd opgewekt om voor eeuwig als opgestane persoon te leven. Hij wordt dus terecht „de eerstgeborene uit de doden” en „de eersteling van hen die ontslapen zijn” genoemd (Kol. 1:18; 1 Kor. 15:20). Zelfs zijn vriend Lazarus en anderen die door hem en zijn apostelen uit de doden werden opgewekt, stierven daarna weer en werden in het gemeenschappelijke graf van de mensheid, dat wil zeggen in Hades, begraven. Zij waren voordien slechts tijdelijk uit de dood en Hades bevrijd. De „poorten van Hades” moesten dus over hen en over alle andere losgekochte menselijke doden gesloten blijven totdat op Gods bestemde tijd Christus’ koninkrijk in de hemel werd opgericht. — Matth. 16:18; Jes. 38:10, 18.
20, 21. Wanneer en waar werd Christus’ koninkrijk opgericht, en wie zou hij als regerende Koning eerst opwekken?
20 De wereldgeschiedenis in onze twintigste eeuw verschaft ons de vervulling van bijbelse profetieën en geeft te kennen dat Christus’ koninkrijk aan het einde van de tijden der heidenen in het jaar 1914 G.T. in de hemel werd geboren (Luk. 21:24; Ezech. 21:25-27). In hemelse Koninkrijksmacht zou Jezus Christus eerst zijn aandacht op zijn gestorven getrouwe discipelen richten, zoals zijn apostelen en andere discipelen die met hem tot het hemelse koninkrijk geroepen waren. Hen zou hij tot onsterfelijk, hemels leven opwekken, opdat zij een ’koninkrijk en priesters voor onze God’ konden zijn, zoals wij in Openbaring 5:10 lezen. Aldus zou vervuld worden wat de apostel Johannes ons in Openbaring 20:4-6 vertelt:
21 „En ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, . . . En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. . . . Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.”
22. Hoe zal Jezus Christus tijdens zijn duizendjarige regering de „sleutels van de dood en van Hades” gebruiken, en in welk opzicht zullen de leden van de „grote schare” overlevenden van de verdrukking iets zien waarvan zij op aarde nog nooit getuige zijn geweest?
22 Tijdens zijn duizendjarige regering zal Jezus Christus als Hogepriester en als Koning de „sleutels van de dood en van Hades” ten behoeve van de overigen van de gestorven mensheid gebruiken. Deze doden zullen zijn stem horen en zullen te voorschijn komen, zoals hijzelf in Johannes 5:28, 29 heeft voorzegd. Dan zullen de leden van de „grote schare”, die de „grote verdrukking” en het binden en in de afgrond opsluiten van Satan en zijn demonen overleven, getuige zijn van een weergaloos wonder. Zij zullen er getuige van zijn dat alle menselijke doden voor wie de Hogepriester Jezus zijn volmaakte menselijke leven als „het Lam Gods” heeft geofferd, tot leven op aarde zullen terugkeren (Joh. 1:29; 1 Tim. 2:5, 6; Hebr. 2:9). Ten slotte zal het aantal uit de doden opgewekte personen in de miljarden lopen, allen nakomelingen van de zondige Adam, van wie zij onvolmaaktheid, zondigheid en het doodsoordeel hebben geërfd. Iets dergelijks zal op aarde nog nooit zijn voorgekomen. De apostel Johannes kreeg een kort visioen van dit schitterende wonder, dat God door bemiddeling van Christus zal bewerken, en Johannes beschrijft het in Openbaring 20:11-14.
23. Waarom was Johannes niet onthutst over het opstandingsvisioen, en wanneer zullen de aardbewoners 1 Korinthiërs 15:26 in vervulling zien gaan?
23 Was Johannes onthutst over datgene wat hij zag? Zag hij de aarde overbevolkt met mensen? Volstrekt niet! Jehovah God schiep de aarde opdat deze op gerieflijke wijze gevuld zou zijn met mannen en vrouwen die menselijke volmaaktheid hadden, op wie geen doodsoordeel rustte maar die als beloning voor hun onverbrekelijke toewijding aan Jehovah God het recht op eeuwig leven zouden ontvangen. Allen zullen in een wereldomvattend paradijs leven! (Gen. 1:26-28) Wanneer derhalve de laatste van de losgekochte menselijke doden te voorschijn is geroepen en door de geopende „poorten van Hades” is gegaan, zal het gemeenschappelijke graf van de mensheid niet meer bestaan. Hades zal in het „meer van vuur” geworpen zijn, dat wil zeggen voor eeuwig vernietigd zijn. En wanneer allen die onder Christus’ duizendjarige koninkrijk op aarde leven, gunstig op het strenge onderricht van dit koninkrijk hebben gereageerd en aldus van alle zondigheid zijn bevrijd en van alle menselijke onvolmaaktheden zijn genezen, dan zullen zij inderdaad in de volste zin van het woord levend zijn. Dan zal de „dood”, de dood die de mensheid van Adam heeft geërfd, evenals Hades in het „meer van vuur” geworpen worden (Openb. 20:14). Wanneer die glorierijke daad volbracht zal zijn, zullen de aardbewoners de woorden uit 1 Korinthiërs 15:26 in vervulling zien gaan: „Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan.” Allen die daarna wegens opzettelijke ongehoorzaamheid met Satan en zijn demonen worden vernietigd, zullen „de tweede dood” ondergaan, waaruit geen opstanding is.
24. Waarom hoeven wij ons er nooit voor te schamen getuigenis omtrent Jezus af te leggen, en te zamen met wie worden wij ertoe bewogen getuigenis omtrent hem af te leggen?
24 De tijd zou ons ontbreken om getuigenis af te leggen omtrent Jezus Christus en te vertellen wat hij allemaal voor ons als leden van de gevallen menselijke familie betekent. Wij zullen nooit in hem teleurgesteld worden. „Want de Schrift zegt: ’Niemand die zijn geloof op hem grondt, zal worden teleurgesteld’” (Rom. 10:11; Jes. 28:16). Wij hoeven ons er nooit voor te schamen om hetzij mondeling of via de gedrukte bladzijde getuigenis omtrent Jezus Christus af te leggen. Het groeiende besef hoezeer wij hem nodig hebben, beweegt ons ertoe te zamen met de engelen getuigenis omtrent hem af te leggen, tot heerlijkheid van Jehovah God en ter wille van de mensheid in haar huidige wanhopige toestand.
25. Waarom dient de eer niet naar ons als Getuigen uit te gaan voor de inhoud van het getuigenis dat wij geven, en wie heeft de profetieën omtrent Jezus geïnspireerd, en met welk doel?
25 Laten wij bedenken wat de engel zei toen de apostel Johannes uit dankbaarheid aan zijn voeten neerviel om hem te aanbidden: „Ik ben slechts een medeslaaf van u en van uw broeders, die het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus. Aanbid God; want het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert” (Openb. 19:10). De eer dient dus niet naar ons mensen uit te gaan alsof de inhoud van het getuigenis omtrent Jezus Christus haar oorsprong vond bij ons. Het is Jehovah God die onze erbarmelijke behoefte en hulpeloosheid zag en die liefdevol zijn hemelse Zoon verschafte opdat deze ten behoeve van ons allen de mens Jezus Christus zou worden. Bovendien inspireerde God door zijn werkzame geest alle bijbelprofetieën omtrent Jezus Christus opdat wij door deze profetieën geleid zouden worden tot „het Lam Gods”, tot deze Hogepriester van God, tot deze Messiaanse Koning die de mensheid, die zo lang onder wanbestuur gebukt is gegaan, ten slotte een volmaakte, rechtvaardige regering zal geven.
26. Tot welk antwoord zijn wij geleid door ons onderzoek aangaande de vraag: Wie is Jezus Christus, dat wij hem allemaal nodig hebben?
26 Wie is dus Jezus Christus, dat wij hem allemaal nodig hebben? Ons onderzoek naar de feiten aangaande deze uitdagende vraag heeft tot een voldoening schenkend antwoord geleid. Hij is Degene die wij nodig hebben en die door de Schepper van alle dingen is verschaft en wordt gebruikt om ons tot het gelukkige, gezegende gezin van onze hemelse Vader te herstellen. Binnen die universele gezinskring zullen wij ons voor eeuwig in leven in geluk verheugen, terwijl wij in overvloedige mate zijn liefde en zorg zullen genieten en hem tot in alle eeuwigheid liefdevol zullen aanbidden en dienen. — 1 Kor. 15:28; Joh. 14:6; Hand. 4:12.
[Illustratie op blz. 240]
Om voordeel van Jezus’ levensbloed te trekken, moeten wij er geloof in oefenen
[Paginagrote illustratie op blz. 245]