-
Een uitnodiging die aan u is gerichtDe Wachttoren 1968 | 15 oktober
-
-
van de Heer Jezus Christus met de heiligen zijn.” — Openb. 22:21.
26. (a) Welke uiting van de onverdiende goedheid van God is thans ons deel, en hoe kunnen oprechte personen in de wereld er voordeel van trekken? (b) Wat zullen Jehovah’s getuigen graag voor zulke personen doen?
26 Het is stellig een wonderbaarlijke uiting van de onverdiende goedheid van Jehovah God en van de Heer Jezus Christus om zoveel van Gods Woord aan ons duidelijk te maken en om aan honderdduizenden met schapen te vergelijken personen de uitnodiging te geven gratis van het „water des levens” te komen drinken. Als u deze onverdiende goedheid waardeert, kunt u meer van deze wateren des levens, waarvan u hebt geproefd, drinken, en het kan u persoonlijk worden aangereikt door de liefdevolle hulp van Jehovah’s getuigen. Zij zijn overgelukkig wanneer zij u kunnen helpen, door u een gratis bijbelstudie te geven en u in contact te brengen met anderen die u de vriendschapshand toereiken. U kunt degenen aan wie God zijn onverdiende goedheid reeds heeft gegeven, tot uw werkelijke vrienden hebben en door middel van de hulp van Jehovah’s geest kunt u steeds dichter tot hem komen en een voortdurend toenemende hoop ontwikkelen eeuwig leven te verwerven, terwijl u ten slotte, in zijn rechtvaardige nieuwe ordening onder Christus’ koninkrijk, volledig van deze wateren des levens voordeel zult kunnen trekken.
(Hiermee eindigt een serie van drieëntachtig artikelen die handelen over het bijbelse verslag van Babylon de Grote, lang een mysterie, maar nu, in het licht van Gods Woord en de feiten die als een vervulling van de profetieën geschieden, onthuld. De gehele aangelegenheid wordt behandeld in het boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules!, 704 bladzijden, [zowel in het Engels als in het Duits verkrijgbaar] uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York.)
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1968 | 15 oktober
-
-
Vragen van lezers
● Wanneer wij in aanmerking nemen dat de joodse priesters een hoofdbedekking droegen wanneer zij in de tempel dienst verrichtten, waarom schreef de apostel Paulus dan later dat mannen geen hoofdbedekking dienen te dragen maar dat vrouwen dit juist dienen te doen? — L. H., V.S.
Deze twee instructies werden onder verschillende regelingen gegeven. Pas na het besluit van de joodse regeling, met haar stelsels van priesters, offers en tempelaanbidding, legde Paulus uit wat God onder de christelijke regeling in verband met het dragen van een hoofdbedekking verlangde (Hebr. 9:26). Evenals Jehovah het recht had de procedure van de ware aanbidding te veranderen, kon hij een verandering aanbrengen in het voorschrift wie een hoofdbedekking dient te dragen. — Dan. 4:35.
Met betrekking tot de hoofdbedekking die de Israëlitische priesters moesten dragen, kan worden opgemerkt dat dit niet aan hun persoonlijke keuze werd overgelaten; God had hier nauwkeurige instructies over gegeven. De hogepriester moest een speciale tulband dragen. Aan de voorkant van de tulband werd een kleine gouden plaat bevestigd waarin de woorden „Heiligheid behoort aan Jehovah” waren gegraveerd, welke plaat aldus op het voorhoofd van de hogepriester kwam te rusten (Ex. 28:4, 36-38). De hoofddeksels van de onderpriesters zagen er weer iets anders uit (Ex. 28:40). In beide gevallen diende de hoofdbedekking zowel als een teken van onderworpenheid aan Jehovah als „tot heerlijkheid en luister” (Ex. 28:2, 40, NW). De priesters droegen hun hoofddeksel dus uit gehoorzaamheid aan hun God en Wetgever.
Toen de apostel Paulus echter beschreef wat in de christelijke gemeente juist was, toonde hij aan dat vrouwen die in de gemeente baden of profeteerden — hetgeen normaal door een man zou worden gedaan — een hoofdbedekking dienden te dragen. Voor de manlijke dienaar in de gemeente zou een hoofdbedekking onjuist zijn; het zou zijn hoofd, Christus, te schande maken. (1 Kor. 11:3-16). Laten wij echter opmerken dat hier van een verschil sprake is. Onder de joodse regeling verrichtten vrouwen geen priesterlijke diensten in de tempel of tabernakel, zodat er geen verschil gemaakt behoefde te worden tussen de dienst van mannen en vrouwen. In de christelijke gemeente kunnen echter zowel mannen als vrouwen dienst verrichten. Onder inspiratie zette Paulus derhalve op passende wijze uiteen dat een christelijke vrouw onder bepaalde omstandigheden „een teken van autoriteit op het hoofd [dient] te hebben ter wille van de engelen”, terwijl de mannen, die Christus rechtstreeks vertegenwoordigden, hun dienst met ongedekt hoofd dienden te verrichten.
In beide gevallen, zowel onder de joodse priesterlijke regeling als onder de christelijke regeling, vormde
-