Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w56 1/2 blz. 71-72
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Hulde brengen
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Is het juist om Jezus te aanbidden?
    Ontwaakt! 2000
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
w56 1/2 blz. 71-72

Vragen van lezers

● Dienen wij Jezus te aanbidden? — G.B., Ethiopië.

De geestelijken der christenheid die geloven dat de drieëenheid de belangrijkste leerstelling van het christendom is, zullen deze vraag met een resoluut Ja beantwoorden. Dat is wel te verwachten, omdat zij geloven dat zij, wanneer zij Jezus aanbidden, terzelfder tijd God de Vader en God de Heilige Geest aanbidden, want zij geloven dat deze drie Drie Personen zijn die op mysterieuze wijze één God vormen. De Statenvertaling van de Nederlandse bijbel werd door trinitarische vertalers overgezet, en de vertalers hebben ongetwijfeld om deze reden het Griekse woord proskyneʹō weergegeven met het woord „aanbidden,” wanneer dit betrekking had op Jezus. Ja, zij hebben op elke plaats waar dit Griekse werkwoord in de Christelijke Griekse Geschriften voorkwam, het consequent weergegeven met „aanbidden.” Zo lezen wij dat de magiërs het kind Jezus „aanbidden,” en dat personen die tot Jezus kwamen of door hem werden genezen of gunsten van hem vroegen, op aarde Jezus „aanbidden.”

Wij merken echter op dat in de New World Translation of the Christian Greek Scriptures dit Griekse werkwoord in al deze gevallen, waarin Jezus als mens op aarde zulk een beleefdheid werd bewezen, niet met „aanbidden” is weergegeven, maar met „eerbiedig hulde bewijzen aan.” Dit is in overeenstemming met het feit dat dit Griekse werkwoord proskyneʹō vele malen in de Griekse Septuaginta-vertaling der Hebreeuwse Geschriften voorkomt en daar wordt dit werkwoord gebezigd met betrekking tot mensen, zoals Jozef, de zoon van Jakob, en Boaz, de weldoener van Ruth. In deze laatste gevallen zou proskyneʹō niet „aanbidden” kunnen betekenen, maar houdt het slechts in een buiging te maken of uit diepe achting aan een persoon eerbiedig hulde te bewijzen. Jezus moet dus op aarde op zulk een uiterlijke wijze achting zijn betoond, omdat hij als Gods vertegenwoordiger, dienstknecht en profeet werd beschouwd, en als de Zoon van David, die de Messiaanse Koning zou zijn. Voor de koningen van het Israël uit de oudheid boog men zich uit eerbied geregeld neer. De New World Translation kleineert Jezus, de Zoon van God, niet door aldus dit Griekse werkwoord weer te geven met eerbiedig bewijzen van hulde aan Jezus toen hij op aarde was.

Men merke echter op dat de King James Version, ook andere Griekse woorden met „aanbidden” weergeeft, maar geen enkele van deze Griekse werkwoorden is tot Jezus gericht, ten einde aan te tonen dat het een gebod was zulk een daad jegens hem te verrichten of dat zulk een daad jegens hem werd verricht. Wanneer er in Lukas 1:10 (KJ) staat: „Dan zult gij aanbidding hebben [doʹxa] in aanwezigheid van hen die met u aan tafel zitten,” bedoelde Jezus stellig niet dat een menselijke gast die een voornamer plaats werd gegeven bij een joodse maaltijd, aanbeden zou worden, maar het betekende louter dat hij „eer ontvangen” zou, zoals de New World Translation het woord (doʹxa) weergeeft. Hieruit blijkt dus dat er in de Christelijke Griekse Geschriften een onderscheid wordt gemaakt tussen Jehovah God en zijn Zoon Jezus Christus, door enkele woorden welke met „aanbidden” zijn vertaald, voor God te reserveren, met uitsluiting van Jezus.

Toen Satan de Duivel Jezus verzocht in een poging hem de tegenstander te laten aanbidden, zeide Jezus niet tot de Verzoeker: ’Aanbid mij,’ maar hij zeide: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden [proskyneʹō], en voor hem alleen moet gij heilige dienst verrichten [latreuʹō]” (Matth. 4:10, NW; Luk. 4:8). Toen Jezus tot de Samaritaanse vrouw sprak, zeide hij, zich zelf daarbij inbegrepen achtend: „Gij aanbidt [proskyneʹō] hetgeen gij niet kent; wij aanbidden [proskyneʹō] hetgeen wij kennen, daar redding voortspruit uit de joden. . . . de ware aanbidders . . . zullen [de Vader] aanbidden met geest en waarheid. . . . God is een Geest, en die hem aanbidden, moeten met geest en waarheid aanbidden” (Joh. 4:22-24, NW). Zelfs nadat Jezus in de hemel was verheerlijkt, richtte hij nog steeds de aanbidding op God, zijn Vader, in plaats van op zich zelf. In de Openbaring, welke door God aan Jezus werd gegeven, wordt getoond dat de Allerhoogste God, Jehovah, de zuivere aanbidding rechtens toekomt. (Zie Openbaring 4:10; 5:14; 7:11; 11:16; 14:7; 15:4; 19:4, 10.) En toen Johannes neerviel aan de voeten van de engel die door Jezus naar hem was gezonden om hem de openbaring over te brengen, zeide de engel tot Johannes: „aanbid God” (Openb. 19:10; 22:9). De aanbidding moest dus aan Jehovah God worden geschonken, alhoewel zegen, heerlijkheid en lof zowel aan de verheerlijkte Jezus, het Lam, moesten worden toegeschreven als aan God, zijn Vader.

In Hebreeën 1:6 lezen wij: „Doch wanneer hij wederom zijn Eerstgeborene op de bewoonde aarde brengt, zegt hij: ’En laten al Gods engelen hem aanbidden’” (NW). Aangezien het Griekse werkwoord hier proskyneʹō is, zou het ook vertaald kunnen zijn met „eerbiedig hulde bewijzen aan,” evenals in alle voorgaande gevallen welke betrekking hebben op Jezus toen hij als mens op aarde was. Dit zelfde woord wordt in het Grieks gebezigd wanneer degenen die leden van Christus’ verheerlijkte gemeente of „bruid” zullen worden, met de volgende woorden in Openbaring 3:9 (NW) worden toegesproken: „Ziet! ik zal hen geven die van de synagoge van Satan zijn en die zeggen dat zij joden zijn, en die het toch niet zijn maar die liegen — ziet! ik zal hen doen komen en eerbiedig hulde doen bewijzen [proskyneʹō] voor uw voeten en hen doen weten dat ik u heb liefgehad.” Zij zullen niet aanbeden worden.

Er wordt niet verlangd dat men de gezalfde Koning die door Jehovah God op zijn heilige berg Zion wordt gezet, namelijk, zijn Zoon Jezus Christus, aanbidt maar er wordt van de koningen en rechters der aarde gepaste onderdanigheid en achting verlangd, en wel in de volgende bewoordingen: ’Dient Jehovah met vreze, en verheugt u met beving. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden’ (Ps. 2:11, 12). Dit komt overeen met de erkenning welke de gehele levende schepping, volgens hetgeen de apostel Paulus in Filippenzen 2:9-11 (NW) zegt, aan de verheerlijkte Jezus moet geven: „God [heeft] hem tot een superieure positie verhoogd en heeft hem in zijn goedgunstigheid de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van degenen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn, en iedere tong openlijk zou belijden dat Jezus Christus Heer is tot de heerlijkheid van God, de Vader.” De knie wordt gebogen in de naam van Jezus als Heer en in aanbidding van de Vader als God, en de tong belijdt openlijk dat Jezus Christus Heer is, maar dit wordt tot de heerlijkheid van God, de Vader, gedaan; uit dit alles blijkt dus de superioriteit van de Vader. ’Allen mogen dus de Zoon eren evenals zij de Vader eren.’ — Joh. 5:22, 23, NW.

Aangezien de Schrift leert dat Jezus Christus geen trinitarische medepersoon van God, de Vader, is, maar een afzonderlijke persoon, de Zoon van God, moet dientengevolge het antwoord op de bovengestelde vraag zijn dat er geen afzonderlijke aanbidding moet worden geschonken aan Jezus Christus die thans in de hemel is verheerlijkt. Onze aanbidding moet naar Jehovah God gaan. Wij tonen echter de gepaste achting voor Gods eniggeboren Zoon door onze aanbidding door bemiddeling van en in de naam van Jezus Christus tot God te richten. Zelfs nu zenden wij in de naam van Jezus Christus in gehoorzaamheid aan zijn aanwijzingen (Joh. 15:16; 16:23-26) gebeden op, wanneer wij in gebed neerknielen, zoals de apostel Paulus volgens Efeze 3:14-19 heeft gedaan, maar het gebed zelf is niet tot Jezus gericht, maar tot God, zijn Vader. Op deze wijze laten wij alles in de betrekkelijke positie waarin het behoort.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen