KADMONIETEN
(Kadmoni̱e̱ten) [van een grondwoord dat „oosten” betekent].
Een volk dat vermeld wordt als een van de natiën wier land Jehovah aan Abrahams zaad beloofde (Ge 15:18-21). De Kadmonieten waren kennelijk een stam van nomadische herders, zoals de Kenieten en Kenizzieten, met wie zij samen worden genoemd (Ge 15:19). De precieze ligging van hun gebied is onzeker, hoewel wordt vermoed dat zij in de Syrische Woestijn, tussen Palestina, Syrië en de Eufraat hebben gewoond.
De Hebreeuwse naam van dit volk (qadh·mō·niʹ) wordt precies zo geschreven als het bijvoeglijk naamwoord qadh·mō·niʹ (oostelijke, Ez 47:18); sommigen opperen derhalve dat het eenvoudig „oosterlingen” (Re 8:10) zou kunnen betekenen. Dat deze Hebreeuwse uitdrukking in Genesis 15:19 als naam wordt gebruikt, laat echter zien dat ze betrekking kan hebben op een specifieke stam.