Vragen van lezers
◼ Zou door Jehovah’s decreet in Jeremia 22:30, waarbij wordt uitgesloten dat er ooit een nakomeling van Jojachin (Jechonja of Chonja) op de troon van David zou zitten, Jozefs recht om de wettelijke aanspraak op het koninkrijk over te dragen op Jezus, niet vervallen zijn?
Jehovah’s decreet betreffende Jojachin (Chonja) luidt: „Schrijft deze man op als kinderloos, als een fysiek sterke man die geen succes zal hebben in zijn dagen, want van zijn nageslacht zal er niet één succes hebben, zodat hij zit op de troon van David en nog in Juda heerst.” Door dit decreet werd iedere nakomeling van Jojachin het recht ontzegd ooit op Davids troon in Juda te heersen. Maar het verhinderde niet dat de koninklijke geslachtslijn en de erfelijke voorrechten via Jojachin en zijn nakomelingen overgingen op Jozef en vervolgens op Jezus. Het zou niet verhinderen dat Jezus voldeed aan een ander decreet van Jehovah met betrekking tot de kroon van David: „Ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven” (Ezechiël 21:27). Waarom? Omdat Jezus, aan wie „het wettelijke recht” gegeven werd, niet vanaf een troon in Juda zou heersen maar vanuit de hemelen!
Tijdens Jojachins gevangenschap in Babylon werd hij de vader van zeven zonen, onder wie Seálthiël en Pedaja. Maar aangezien geen enkele nakomeling van Jojachin ooit als heerser in Juda op Davids troon heeft gezeten, was het alsof hij als „kinderloos” was afgeschreven. Toch noemt Matthéüs in Jezus’ geslachtsregister onder anderen ook Jechonja (Jojachin), Seálthiëla en Zerubbábel. Dat hun persoonlijk het recht was ontzegd om op een aardse troon te heersen, deed niet ter zake. Bovendien leverde het voor Lukas en andere joden in de eerste eeuw geen probleem op dat ook Maria’s geslachtslijn via Seálthiël op Jojachin kon worden teruggevoerd. — Matthéüs 1:11, 12; Lukas 3:27.
Om zich te kunnen overtuigen van de echtheid van de geloofsbrieven van iemand die beweerde dat hij de Messías of Jehovah’s Gezalfde was, zou het voor de joden van groot belang zijn dat zij zijn geslachtslijn via de koninklijke lijn van Davids huis konden terugvoeren. (Vergelijk Johannes 7:40-42; Handelingen 2:30.) De wettelijke lijn via Jozef (opgesteld door Matthéüs) en de natuurlijke lijn (opgesteld door Lukas), die elk via een andere weg teruggaan tot op David, dienen beide om te bevestigen dat Jezus over de benodigde genealogische bewijzen beschikt om duidelijk vast te stellen dat hij de Messías is, Degene die Davids troon zou beërven.
Lukas achtte het van belang het feit op te tekenen dat Maria „aan een man genaamd Jozef, uit Davids huis, ten huwelijk beloofd was”, en dat hij „een lid van het huis en de familie van David” was (Lukas 1:27; 2:4). Het is dan ook betekenisvol dat toen Jehovah’s engel Jozef instructies gaf, hij hem aansprak met de woorden: „Jozef, zoon van David.” Betreffende de zoon die aan Maria geboren zou worden, werd hem gezegd: „Gij moet hem de naam Jezus geven”, waardoor te kennen wordt gegeven dat er van Jozef werd verwacht dat hij de jongen zou adopteren en hem als zijn eigen geadopteerde zoon zou laten besnijden (Matthéüs 1:20, 21). En tegenover Maria verklaarde Gabriël betreffende Jezus: „Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” — Lukas 1:32, 33.
Jezus werd toen hij op aarde was, toegejuicht als de „Zoon van David”, maar zolang hij op aarde was heeft hij geen pogingen gedaan zijn heerschappij op te nemen (Matthéüs 9:27; 21:9, 15). Hij erfde alles wat Davids aardse koninkrijk ooit op het gebied van koninklijke voorrechten, onderdanen en domein had behelsd, maar van zijn hemelse Vader erfde hij nog veel meer. Davids aardse koninkrijk was slechts een model op kleine schaal van wat Jezus’ hemelse koninkrijk met heerschappij over de gehele aarde zou betekenen (Daniël 2:44; 7:13, 14). Na zijn dood en opstanding werd Jezus tot Gods troon in de hemel verhoogd. En hoewel Jezus’ aardse geslachtslijn zowel via Jozef als via Maria op Jojachin terug te voeren is, wordt door zijn heerschappij vanaf een hemelse troon geen inbreuk gemaakt op Jehovah’s decreet. Petrus bevestigde dit door te verwijzen naar hetgeen David onder inspiratie had geschreven: „Omdat hij [David] een profeet was en wist dat God hem met een eed had gezworen dat hij een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon zou doen zitten, voorzag hij en sprak hij over de opstanding van de Christus . . . Hij [werd] tot Gods rechterhand . . . verhoogd”, waar hij op de bestemde tijd zou gaan regeren te midden van zijn vijanden. — Handelingen 2:30-36; Psalm 110:1, 2.
◼ Van Gods dienstknechten wordt verwacht dat zij ’voor de hunnen zorgen’, dus hoe heeft Abraham Hagar en Ismaël dan gewoon de wildernis kunnen insturen?
Het is zowel liefdevol als passend dat Gods dienstknechten voor behoeftige gezinsleden zorgen. De apostel Paulus schreef met betrekking tot christelijke ouders: „Ja, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige.” — 1 Timótheüs 5:8.
Wij kunnen er zeker van zijn dat Abrahams handelwijze niet tegen de geest van die goddelijke raad indruiste, want als „Jehovah’s vriend” wordt hij ons tot een voorbeeld van waar geloof gesteld. — Jakobus 2:23; Hebreeën 11:8-19.
God had beloofd via Abrahams zaad of erfgenaam een zegen te zullen schenken. Toen Sara op leeftijd was gekomen en nog steeds onvruchtbaar was, spoorde zij Abraham ertoe aan via haar Egyptische slavin Hagar een zoon voort te brengen. Toen Hagar later zwanger was, begon zij Sara zo arrogant te bejegenen dat dit als „geweld” of een boosaardige overtreding tegen Abrahams geliefde vrouw beschreven kon worden (Exodus 23:1; 2 Samuël 22:49; Psalm 11:5). Abraham vond het goed dat Sara Hagar op haar plaats zette, waarop Hagar wegliep, de wildernis in, misschien om weer naar Egypte terug te gaan. Het verslag zegt niet dat zij proviand met zich meenam, dus misschien heeft zij geweten dat zij bij andere kampementen, zoals bij bedoeïenenkampen, voedsel en water kon krijgen. — Genesis 12:1-3, 7; 16:1-6.
Een engel kwam tussenbeide en zei tot Hagar dat zij moest terugkeren en veel nakomelingen zou hebben, en dat de hand van haar zoon Ismaël „tegen iedereen” zou zijn (Genesis 16:7-12). Enkele jaren later bleek Ismaël gekant te zijn tegen de jonge Isaäk, Abrahams ware erfgenaam die aan Sara was geboren. Ismaël begon ’de spot te drijven’ met Isaäk of hem te beschimpen. Dit was ernstiger dan een wedijver tussen broers. Gods Woord zegt dat het neerkwam op „vervolgen” van het door God voorzegde zaad. Er moest daarom krachtig worden opgetreden. — Genesis 21:1-9; Galaten 4:29-31.
Jehovah zei tot Abraham dat hij gehoor moest geven aan Sara’s zienswijze met betrekking tot wat er gedaan moest worden — ’Hagar en haar zoon verjagen’. Hoewel Abraham niet ingenomen was met het vooruitzicht dat Hagar met zijn zoon zou weggaan, voorzag hij hen van stoffelijke benodigdheden. Mogelijk in tegenstelling met de vorige keer toen Hagar de wildernis inging, vertrok zij deze keer met een door Abraham verschafte voorraad brood (wat misschien verschillende voedselsoorten omvatte) en water. Zij verdwaalde klaarblijkelijk ergens „in de wildernis van Berséba” en haar voorraden raakten uitgeput voordat zij een van de bronnen in dat gebied had gevonden. Maar haar moeilijke situatie was niet aan Abraham te wijten, want hij had ’voor de zijnen gezorgd’, zelfs ondanks wangedrag op grond waarvan zij uit het huisgezin weggezonden moesten worden. — Genesis 21:10-21.
[Voetnoten]
a Seálthiël wordt zowel door Matthéüs als door Lukas genoemd, en men zou eruit kunnen opmaken dat Zerubbábel zijn zoon was. Seálthiël werd echter blijkbaar slechts als plaatsvervanger genoemd. Zorgvuldige onderzoekers van het volledige geslachtsregister van Jezus zijn zich ervan bewust dat Seálthiël niet Zerubbábels natuurlijke vader was, maar dat Seálthiëls broer Pedaja dat was (1 Kronieken 3:19). Er is echter een reden waarom zowel Matthéüs als Lukas onder leiding van Jehovah’s heilige geest Seálthiël vermeldden. Misschien heeft hij Zerubbábel geadopteerd, indien Pedaja gestorven is toen de jongen nog klein was; of als Seálthiël gestorven is voordat hij vader van een zoon was geworden, kan Pedaja een zwagerhuwelijk hebben gesloten en in naam van zijn broer Seálthiël de vader van Zerubbábel geworden zijn.
[Kaart/Illustratie op blz. 31]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Grote Zee
Berg Karmel
Megiddo
Jeruzalem
Hebron
Berseba
Dode Zee
Negeb
[Verantwoording]
Gebaseerd op een kaart van Pictorial Archive (Near Eastern History) Est. and Survey of Israel
[Illustratie]
Wadi Zin, een droog rivierdal ten zuiden van Berséba