Grootse vooruitzichten voor de mens in een verrukkelijk paradijs
’God zegende hen en God zei tot hen: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.”’ — GENESIS 1:28.
1, 2. Met het oog waarop is Jehovah liefdevol en onophoudelijk met betrekking tot mensen aan het werk, en welke werktoewijzing gaf hij Adam?
„GOD is liefde”, zo wordt ons in de Heilige Schrift verteld. Op liefdevolle en onzelfzuchtige wijze interesseert hij zich voor de mensheid en werkt hij onophoudelijk opdat zij voor eeuwig zullen kunnen genieten van een gezond, vredig leven in een aards paradijs van geneugte (1 Johannes 4:16; vergelijk Psalm 16:11). De eerste mens, de volmaakte Adam, had een vredig leven en interessant, plezierig werk. De Schepper van de mens had hem de toewijzing gegeven de verrukkelijke tuin van Eden te bebouwen. ’s Mensen Schepper gaf hem nu een andere taak, een speciale taak, een toewijzing die een uitdaging vormde, zoals blijkt uit het verslag van wat er plaatsvond:
2 „Nu vormde Jehovah God uit de aardbodem al het wild gedierte van het veld en elk vliegend schepsel van de hemel, en vervolgens bracht hij ze tot de mens om te zien hoe hij elk daarvan zou noemen; en zoals de mens die dan noemde, elke levende ziel, dat was zijn naam. De mens gaf dus namen aan alle huisdieren en aan de vliegende schepselen van de hemel en aan al het wild gedierte van het veld.” — Genesis 2:19, 20.
3. Waarom bestond er bij Adam en bij de dierlijke schepping geen vrees?
3 De mens noemde het paard soes, de stier sjōr, het schaap seh, de geit ʽez, een vogel ʽōf, de duif jō·nahʹ, de pauw toek·kiʹ, de leeuw ʼar·jehʹ of ʼariʹ, de beer dov, de aap qōf, de hond keʹlev, de slang na·chasjʹ, enzovoorts.a Wanneer hij naar de rivier ging die uit de tuin van Eden stroomde, zag hij vissen. Vissen gaf hij de naam da·gahʹ. De ongewapende man koesterde geen vrees voor deze dieren, of het nu huisdieren of wilde dieren waren, noch voor de vogels, en zij hadden geen vrees voor hem, de mens, die ze instinctief herkenden als superieur aan hen, van een hogere levenssoort. Ze waren Gods schepselen, door Hem met leven begiftigd, en de mens had niet de wens of de neiging om ze pijn te doen of van het leven te beroven.
4. Wat mogen wij aannemen als wij lezen dat Adam alle dieren en vogels een naam gaf, en wat voor ervaring moet dit voor hem zijn geweest?
4 Hoe lang precies de mens de huisdieren en de wilde dieren en de vliegende schepselen van de hemel kon gadeslaan, vertelt het verslag ons niet. Het stond allemaal onder goddelijke leiding, maakte deel uit van een goddelijke regeling. Adam zal er waarschijnlijk de tijd voor hebben genomen om al die verschillende dieren te bestuderen door hun kenmerkende gewoonten en aard te observeren; dan zal hij er een naam voor hebben gekozen die er heel goed bij paste. Dit kan betekenen dat er behoorlijk wat tijd mee is heengegaan. Het was een bijzonder interessante ervaring voor Adam om zo bekend te raken met wat er op deze aarde aan verschillende diersoorten leefde, en het vergde een groot mentaal vermogen en geen geringe taalbeheersing om elk van de soorten van levende schepselen met een geschikte naam te karakteriseren.
5-7. (a) Welke vragen zouden er waarschijnlijk opkomen? (b) Wat voor antwoorden werden er gegeven in het scheppingsverslag in Genesis 1:1-25?
5 Maar in welke volgorde waren al deze levende schepselen geschapen? Waren de landdieren voor de vogels geschapen of niet, en waar stond de mens in tijd en rangorde ten aanzien van al deze levende schepselen van een lagere soort? Hoe had God de oppervlakte van de aarde voor zo’n grote verscheidenheid van dierlijk leven gereedgemaakt, de lucht verschaft waarin de vogels tot op zulke grote hoogten konden vliegen, gezorgd voor het water om te drinken en de plantengroei die tot voedsel diende, een groot hemellicht gemaakt om overdag alles op te fleuren en de mens in staat te stellen te zien, en het kleinere hemellicht om de nacht te sieren? Waarom was het weer zo zacht en warm dat de mens in de vrije natuur en naakt kon rondlopen en werken en slapen?
6 De mens hoefde niet naar de antwoorden te raden. Zijn onderzoekende geest verdiende intelligente antwoorden van een gezaghebbende bron die nauwkeurige kennis bezat. Hij werd niet aan zijn lot overgelaten als een onwetende zoon van God, maar zijn hoge mate van intelligentie werd waarschijnlijk vereerd met de schitterende geschiedenis van de schepping zoals die gegeven wordt in Genesis 1:1-25.
7 Voor dat opwindende scheppingsverslag zal Adam heel dankbaar zijn geweest. Het verklaarde heel wat dingen. Uit de manier waarop het was geformuleerd, begreep hij dat er drie lange tijdsperioden waren die God volgens Zijn manier van tijdmeting dagen noemde, vóór de vierde scheppingsperiode waarin God de twee grote hemellichten in het uitspansel liet verschijnen om de veel kortere 24-urige dag van de mens te kenmerken. Deze kortere dag op aarde was de tijd tussen het ondergaan van het grootste hemellicht tot het volgende ondergaan ervan. Adam ging ook beseffen dat hij met jaren van tijd te maken zou krijgen, en ongetwijfeld begon hij prompt zijn levensjaren te tellen. Het grootste hemellicht in het uitspansel van de hemel zou hem daartoe in staat stellen. Maar wat Gods langere scheppingsdagen aangaat, realiseerde de mens zich dat hij toen in de zesde dag van Gods aardse scheppingsactiviteit leefde. Er was hem nog niets gezegd over een eind van die zesde dag waarin al die landdieren waren geschapen en vervolgens afzonderlijk de mens was geschapen. Nu kon hij begrijpen in welke volgorde het plantaardig leven, het leven in de zeeën, alsook de vogels en de landdieren geschapen waren. Maar zoals hij zich daar op zichzelf in de tuin van Eden bevond, vormde Adam nog niet de volledige, complete uitdrukking van Gods liefdevolle voornemen voor de mens in zijn aardse paradijs.
De schepping van de eerste vrouw
8, 9. (a) Wat nam de volmaakte mens waar ten aanzien van de dierlijke schepping, maar tot welke conclusie kwam hij met betrekking tot zichzelf? (b) Waarom was het passend dat de volmaakte mens God niet om een partner vroeg? (c) Hoe beschrijft het bijbelse verslag de schepping van de eerste menselijke vrouw?
8 De eerste mens, met zijn volmaakte verstand en observatievermogen, zag dat er bij de vogels en landdieren mannetjes en vrouwtjes bestonden en dat ze zich voortplantten en hun soort voortbrachten. Maar met de mens zelf was dat toen niet zo. Als deze observatie bij hem de gedachte opriep aan een metgezel voor hem, vond hij in het hele dierenrijk geen geschikte partner, zelfs niet onder de apen. Adam zal tot de conclusie zijn gekomen dat er geen partner voor hem bestond, want als die er wel was geweest, zou God deze partner dan niet bij hem hebben gebracht? De mens was apart van al deze dierlijke soorten geschapen, en het was de bedoeling dat hij anders was! Hij was niet geneigd de aangelegenheid zelf te beslissen en vrijpostig te worden en God zijn Schepper om een partner te vragen. Het was passend dat de volmaakte mens de hele kwestie aan God overliet, want kort daarna bemerkte hij dat God Zijn eigen conclusies had getrokken ten aanzien van de situatie. Hierover en over wat er nu plaatsvond, vertelt het verslag ons:
9 „Doch voor de mens werd geen hulp gevonden als zijn tegenhanger. Daarom deed Jehovah God een diepe slaap op de mens vallen, en terwijl hij sliep, nam hij een van zijn ribben en sloot toen het vlees over die plaats toe. Daarna bouwde Jehovah God de rib die hij uit de mens had genomen tot een vrouw en bracht haar tot de mens. Toen zei de mens: ’Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Deze zal Mannin worden genoemd, omdat deze uit de man werd genomen.’ Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden. En zij bleven beiden naakt, de mens en zijn vrouw, en toch schaamden zij zich niet.” — Genesis 2:20-25.
10. Hoe reageerde de volmaakte man toen de volmaakte vrouw aan hem voorgesteld werd, en wat hebben zijn woorden wellicht te kennen gegeven?
10 Toen de volmaakte vrouw als zijn hulp en tegenhanger aan hem voorgesteld werd, drukten zijn woorden volledige tevredenheid uit: „Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees.” Te oordelen naar deze woorden toen hij ten slotte zijn pasgeschapen vrouw zag, is het mogelijk dat hij enige tijd heeft moeten wachten voordat hij zijn verrukkelijke menselijke tegenhanger kreeg. Als beschrijving van zijn tegenhanger noemde Adam zijn vrouw „Mannin” (ʼisj·sjahʹ of letterlijk „vrouwelijke man”), „omdat deze uit de man werd genomen” (Genesis 2:23, Nieuwe-Wereldvertaling, Studiebijbel, voetnoot). Adam voelde geen vleselijke verwantschap met de vliegende schepselen en landdieren die God hem voordien had laten observeren opdat hij ze een naam zou geven. Zijn vlees was anders dan dat van hen. Maar deze vrouw was werkelijk van zijn vleessoort. De rib die uit zijn zij was genomen, maakte hetzelfde soort bloed dat in zijn eigen lichaam was. (Zie Matthéüs 19:4-6.) Nu had hij iemand voor wie hij als Gods profeet kon optreden en die hij deelgenoot kon maken van het prachtige scheppingsverslag.
11-13. (a) Welke vragen kunnen er zijn gerezen toen Adam een vrouw kreeg? (b) Wat was Gods voornemen voor het eerste mensenpaar? (c) Wat zou de volmaakte menselijke familie tot voedsel dienen?
11 Maar wat had de Schepper van de mens er voor bedoeling mee hem een vrouw te geven? Was het slechts om hem een hulp en tegenhanger te verschaffen, een metgezel van zijn eigen soort opdat hij zich niet eenzaam zou gaan voelen? Het verslag verklaart Gods bedoeling wanneer het ons verhaalt welke zegen God over hun huwelijk uitsprak:
12 „Verder zei God: ’Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis, en laten zij de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid hebben.’ En God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen. Voorts zegende God hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.’
13 Verder zei God: ’Ziet, ik heb u alle zaaddragende plantengroei die op de oppervlakte van de gehele aarde is, en elke boom waar zaaddragende boomvrucht aan zit, gegeven. U diene het tot voedsel. En aan al het wild gedierte der aarde en aan elk vliegend schepsel van de hemel en aan alles wat zich op de aarde beweegt, waarin leven als een ziel is, heb ik alle groene plantengroei tot voedsel gegeven.’ En het werd zo.” — Genesis 1:26-30.
Vooruitzichten voor het eerste mensenpaar
14. Welke toekomst hadden de volmaakte man en vrouw met Gods zegen voor zich, en welk beeld konden zij zich terecht voor de geest halen?
14 Wat was het geweldig voor die volmaakte man en zijn volmaakte vrouw om de stem van God tot hen te horen spreken, die hun vertelde wat zij moesten doen en hen zegende! Met Gods zegen zou het leven niet zinloos zijn, maar zouden zij in staat gesteld worden te doen wat zij moesten doen. Wat een toekomst hadden zij voor zich! Terwijl het gelukkig getrouwde paar daar in hun tehuis, de tuin van Eden, stond, zullen zij er waarschijnlijk over gemediteerd hebben hoe alles zou gaan worden naarmate zij Gods wil met betrekking tot hen ten uitvoer brachten. Terwijl hun geestesoog in de verre toekomst schouwde, zagen zij, niet slechts de „tuin in Eden, tegen het oosten,” maar de gehele aarde gevuld met mannen en vrouwen die straalden van geluk (Genesis 2:8). Het hart van de man en de vrouw zou opspringen van vreugde bij de gedachte dat die allen hun kinderen, hun nakomelingen, waren. Allen waren volmaakt, onberispelijk naar lichaamsbouw en uiterlijk, in het bezit van eeuwige jeugd en blakende gezondheid en levensvreugde, allen volmaakte liefde voor elkaar tot uitdrukking brengend, allen verenigd in de aanbidding van hun grote Schepper, hun hemelse Vader, en hierin verbonden met hun eerste menselijke vader en moeder. Hoe moet het hart van de eerste man en vrouw zijn gaan zwellen van vreugde bij de gedachte aan zo’n familie!
15, 16. (a) Waarom zou er ruimschoots voldoende voedsel zijn voor de menselijke familie? (b) Welk werk zou er naarmate de gelukkige familie in aantal toenam, buiten de tuin van Eden voor hen zijn?
15 Er zou genoeg voedsel zijn voor ieder lid van deze familie die de hele aarde vulde. Er was voldoende voedsel om mee te beginnen, daar in de tuin van Eden. God had voor hen in het noodzakelijke voorzien en hun alle zaaddragende plantengroei gegeven om als gezond, levenonderhoudend voedsel te dienen, met daarbij dan nog de vruchtdragende bomen. — Psalm 104:24.
16 Naarmate hun gelukkige familie in aantal zou groeien, zouden zij de tuin uitbreiden tot de landen buiten de grenzen van Eden, want Gods woorden gaven te kennen dat buiten de tuin van Eden de aarde zich in een nog niet gereedgemaakte staat bevond. Er was in elk geval nog geen zorg aan besteed en hij was nog niet op dat hoge peil van bebouwing gebracht dat kenmerkend was voor de tuin van Eden. Daarom had hun Schepper hun gezegd dat zij de aarde, naarmate zij die vulden, moesten ’onderwerpen’. — Genesis 1:28.
17. Waarom zou er genoeg voedsel zijn voor de groeiende bevolking, en wat zou er uiteindelijk bestaan als de tuin werd vergroot?
17 Naarmate de tuin door volmaakte bebouwers en verzorgers werd uitgebreid, zou de onderworpen aarde een overvloedige opbrengst voor de groeiende bevolking leveren. Uiteindelijk zou de gestaag groter wordende tuin de hele aarde omvatten en zou er een wereldomvattend paradijs bestaan, dat in al zijn pracht als eeuwig tehuis van de mensheid zou fungeren. Het zou vanuit de hemel een schitterend beeld opleveren, en de hemelse Schepper zou kunnen verklaren dat het zeer goed was. — Vergelijk Job 38:7.
18. Waarom zou de wereldomvattende tuin van Eden vrij zijn van verstoring, en welke vrede zou er heersen?
18 Alles zou net zo vredig en vrij van verstoring zijn als de tuin van Eden waarin de pasgetrouwde man en vrouw zich bevonden. Er zou geen enkele noodzaak bestaan om gevaar of schade te duchten van al die dieren en vliegende schepselen die de eerste mens Adam nauwkeurig had gadegeslagen en een naam had toegekend. Net als hun eerste menselijke vader en moeder zouden die volmaakte bewoners van het wereldomvattende paradijs de vissen van de zee, de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, zelfs de wilde dieren van het veld, in onderworpenheid hebben. Met een instinctief besef van onderworpenheid aan de mens, die „naar Gods beeld” geschapen was, zouden deze lagere levende schepselen in vrede met hem zijn. Hun tedere, volmaakte menselijke meesters zouden door deze lagere levende schepselen in onderworpenheid te hebben, een klimaat van vrede in de dierenwereld in stand houden. De vredige invloed van deze op God gelijkende menselijke meesters zou zich beschermend over deze tevreden lagere levende schepselen uitspreiden. Bovenal zou de volmaakte mensheid in vrede verkeren met God, wiens zegen nooit van hen weggenomen zou worden. — Vergelijk Jesaja 11:9.
God rust van zijn scheppingswerken
19. (a) Wat moeten de eerste man en vrouw zich hebben gerealiseerd met betrekking tot Gods voornemen? (b) Wat gaf God met betrekking tot tijd te kennen?
19 Terwijl het volmaakte mensenpaar zich er een voorstelling van maakte hoe het aardse toneel er bij de voltooiing van Gods voornemen zou uitzien, zouden zij zich iets realiseren. Als zij deze schitterende opdracht van God zouden uitvoeren, zou daar tijd voor nodig zijn. Hoeveel tijd? Hun Schepper en hemelse Vader wist het. Hij gaf hun te kennen dat de grote reeks scheppingsdagen opnieuw een afsluiting had bereikt en dat zij zich aan de „avond”, het beginpunt, bevonden van een nieuwe dag volgens Gods eigen meting van de scheppingsdagen. Het zou een gezegende dag zijn, geheiligd voor Gods eigen, zuivere rechtvaardige voornemen. De volmaakte man, de profeet van God, nam hier nota van. Het geïnspireerde verslag vertelt ons:
20. Wat zegt het bijbelse verslag aangaande „de zevende dag”?
20 „Daarna zag God alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed. En het werd avond en het werd morgen: een zesde dag. Zo kwamen de hemel en de aarde en hun gehele leger tot voltooiing. En tegen de zevende dag kwam God tot de voltooiing van zijn werk dat hij gemaakt had, en hij ging ertoe over op de zevende dag te rusten van al zijn werk dat hij gemaakt had. Voorts zegende God de zevende dag en hij heiligde die, omdat hij daarop is blijven rusten van al zijn werk, dat God geschapen heeft om het te maken. Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde ten tijde dat ze werden geschapen, op de dag waarop Jehovah God aarde en hemel maakte.” — Genesis 1:31–2:4.
21. (a) Zegt de bijbel dat God zijn rustdag beëindigde en dat alles zeer goed was? Leg dit uit. (b) Welke vragen rijzen er?
21 Het verslag zegt niet dat God zijn rustdag beëindigde en zag dat alles zeer goed was en dat het avond werd en dat het morgen werd, een zevende dag. Om overeen te komen met de voorgaande zes scheppingsdagen moet de zevende dag nog als zeer goed bestempeld worden, want hij is nog niet geëindigd. Kan Jehovah God de dag zoals hij er tot dusver uitziet, zeer goed noemen? Is het voor hem tot dusver een dag van vredig rusten geweest? Hoe staat het met dat in vervoering brengende vooruitzicht dat de eerste man en vrouw zich op hun huwelijksdag in het paradijs voor de geest haalden? Laten wij in het volgende artikel zien hoe het tafereel zich ontvouwt.
[Voetnoten]
a Dit zijn namen die in de Hebreeuwse tekst van Genesis en andere geïnspireerde boeken van de Hebreeuwse Geschriften worden aangetroffen.
Wat zou u antwoorden?
◻ Welke taak gaf God Adam naast de zorg voor de tuin, en wat bracht dit met zich?
◻ Wat bleek uit het scheppingsverslag in Genesis 1:1-25?
◻ Hoe werd de eerste menselijke vrouw geschapen, en welke reactie werd aan Adam ontlokt op hun huwelijksdag?
◻ Welke vooruitzichten had het eerste mensenpaar?
◻ Hoe gaf God te kennen dat de grote reeks scheppingsdagen weer een afsluiting had bereikt?