-
JudaInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
De heerschappij niet teloorgegaan. Dit rampspoedige einde voor het koninkrijk Juda betekende echter niet dat de scepter en de gebiedersstaf voor altijd van deze stam geweken waren. Volgens Jakobs sterfbedprofetie moest uit de stam Juda de blijvende koninklijke erfgenaam voortkomen, namelijk Silo („Hij van wie het is”; „Hij aan wie het toebehoort”) (Ge 49:10). Het was daarom heel passend dat Jehovah vóór de omverwerping van het koninkrijk Juda bij monde van Ezechiël de volgende woorden tot Zedekia richtte: „Verwijder de tulband en zet af de kroon. Deze zal niet dezelfde zijn. Verhoog zelfs wat laag is en verlaag zelfs de hoge. Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven” (Ez 21:26, 27). Zoals blijkt uit de woorden die de engel Gabriël ongeveer 600 jaar later tot de joodse maagd Maria sprak, is degene die het wettelijke recht heeft niemand minder dan Jezus, de Zoon van God (Lu 1:31-33). Terecht draagt Jezus Christus dan ook de titel „de Leeuw die uit de stam Juda is”. — Opb 5:5.
-