-
AserInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
ASER
(A̱ser) [Gelukkig; Geluk].
1. De achtste zoon van Jakob en de tweede van de beide zonen van Zilpa, de dienstmaagd van Lea (Ge 35:26). De enige volle broer van Aser was dus Gad. Asers vier zonen en één dochter worden in 1 Kronieken 7:30 vermeld, hoewel zijn vrouw niet wordt genoemd. Hij was niet prominent onder de twaalf zonen van Jakob. Maar in de door zijn vader geuite sterfbedprofetie werd hem een met een overvloed aan rijk voedsel gezegend leven beloofd (Ge 49:20), en de geschiedenis van zijn nakomelingen bewijst dat deze voorzegging inderdaad in vervulling is gegaan.
-
-
AserInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Vóór de intocht in Kanaän voorzei ook Mozes in zijn profetische zegen dat Aser welvaart zou genieten. De stam zou figuurlijk gesproken ’zijn voet in olie dompelen’ (De 33:24, 25; vgl. Job 29:6). Het hun toegewezen gebied strekte zich uit langs de kustvlakte aan de Middellandse Zee van beneden de stad Dor, ten Z van de berg Karmel, tot aan de N-grens van Palestina bij Sidon (Joz 17:7-11; 19:24-31). Dit omvatte een van de vruchtbaarste landstreken van heel Israël. Er groeiden olijfbomen, die rijkelijk olie verschaften, en ook andere bomen, waarvan de vruchten tot de lekkernijen behoorden die op de tafel van de koning werden opgedist (Ge 49:20; De 33:24).
-