JOZUA, HET BOEK
Dit bijbelboek vormt een belangrijke schakel in de geschiedenis van Israël doordat het laat zien op welke wijze Gods beloften aan de patriarchen Abraham, Isaäk en Jakob in vervulling gingen. Het behandelt vermoedelijk een periode van meer dan twintig jaar (1473–ca. 1450 v.G.T.) en verhaalt de verovering van Kanaän, gevolgd door de verdeling van het land onder de Israëlieten, en eindigt met Jozua’s toespraken waarin hij het volk aanmoedigde getrouw aan Jehovah te zijn.
Het feit dat het boek de oudtijdse namen van bepaalde steden noemt (Joz 14:15; 15:15), gedetailleerde instructies bevat en vervolgens verhaalt hoe die ten uitvoer werden gebracht, laat zien dat het door een tijdgenoot werd geschreven. (Zie bijv. Joz 1:11-18; 2:14-22; 3:2–4:24; 6:22, 23.) De schrijver identificeert zich trouwens als een tijdgenoot van de in Jericho woonachtige Rachab en derhalve als een ooggetuige. — 6:25.
Authenticiteit. Sommigen zijn echter van mening dat het boek Jozua historisch onbetrouwbaar is. Hun opvatting berust voornamelijk op de veronderstelling dat de daarin genoemde wonderen niet kunnen hebben plaatsgevonden omdat mensen in recentere tijden zoiets nooit hebben meegemaakt. Zij trekken aldus niet alleen Gods vermogen om wonderen te verrichten in twijfel — zo niet ook zijn bestaan — maar tevens de betrouwbaarheid van de schrijver. Wanneer de schrijver zijn verslag met verdichtsels zou hebben opgesmukt, terwijl hij zich als ooggetuige voordeed, zou hij zich aan opzettelijk bedrog schuldig hebben gemaakt. Het is beslist onlogisch te concluderen dat een boek dat God als de Vervuller van zijn woord eert (Joz 21:43-45), dat tot getrouwheid jegens hem aanmoedigt (23:6-16; 24:14, 15, 19, 20, 23) en dat openlijk Israëls fouten toegeeft, door een valse getuige zou zijn opgetekend. — 7:1-5; 18:3.
Niemand kan ontkennen dat de natie Israël tot bestaan is gekomen en het in het boek Jozua beschreven land in bezit heeft genomen. Zo bestaat er ook geen deugdelijke reden om de waarachtigheid van het in dit boek opgetekende verslag over de wijze waarop de Israëlieten Kanaän in bezit hebben genomen, in twijfel te trekken. Noch de psalmisten (Ps 44:1-3; 78:54, 55; 105:42-45; 135:10-12; 136:17-22), noch Nehemia (Ne 9:22-25), noch Stefanus, de eerste christelijke martelaar (Han 7:45), noch de discipel Jakobus (Jak 2:25), noch de geleerde apostel Paulus (Han 13:19; Heb 4:8; 11:30, 31) hebben de authenticiteit ervan in twijfel getrokken. En 1 Koningen 16:34 vermeldt de vervulling van de profetische vloek die Jozua ongeveer 500 jaar voordien bij de verwoesting van Jericho had geuit. — Joz 6:26.
Schrijver. Hoewel sommige geleerden erkennen dat het boek in of omstreeks de tijd van Jozua geschreven is, verwerpen zij de traditionele joodse opvatting dat Jozua zelf de schrijver was. Hun voornaamste bezwaar is dat sommige van de in het boek Jozua opgetekende gebeurtenissen ook in het boek Rechters voorkomen, dat begint met de woorden: „Na de dood van Jozua nu . . .” (Re 1:1). Deze inleidende tijdaanduiding is echter niet noodzakelijkerwijs maatgevend voor alle gebeurtenissen die in het verslag van Rechters worden aangetroffen. Het boek is niet strikt chronologisch gerangschikt, want het noemt een gebeurtenis die zich pertinent vóór Jozua’s dood heeft voorgedaan (Re 2:6-9). Derhalve zouden enkele gebeurtenissen, zoals de inname van Hebron door Kaleb (Joz 15:13, 14; Re 1:9, 10), de verovering van Debir door Othniël (Joz 15:15-19; Re 1:11-15) en de inname van Lesem of Laïs (Dan) door de Danieten (Joz 19:47, 48; Re 18:27-29), zich eveneens vóór Jozua’s dood hebben kunnen afspelen. Zelfs de oprichting van het afgodsbeeld door de Danieten in Laïs zou zonder meer in de tijd van Jozua plaatsgevonden kunnen hebben (Re 18:30, 31). In zijn vermanende afscheidsrede zei Jozua tot de Israëlieten: „Verwijdert de goden die uw voorvaders aan de overzijde van de Rivier en in Egypte hebben gediend, en dient Jehovah” (Joz 24:14). Indien er geen sprake van afgoderij was geweest, zouden deze woorden weinig zin hebben gehad.
Het boek kan daarom met uitzondering van het laatste gedeelte, dat melding maakt van Jozua’s dood, logischerwijs aan hem worden toegeschreven. Aangezien Mozes een verslag had opgetekend over de gebeurtenissen die zich in zijn leven hadden voorgedaan, was het zeker passend dat Jozua dit eveneens deed. Het boek zelf zegt: „Voorts schreef Jozua deze woorden in het boek van Gods wet.” — Joz 24:26.
Bevat geen tegenstrijdigheden. Volgens sommigen bevat het boek tegenstrijdigheden, aangezien het enerzijds de indruk wekt dat Jozua het land volledig onderworpen had, terwijl anderzijds verteld wordt dat nog een groot deel ervan veroverd moest worden. (Vgl. Joz 11:16, 17, 23; 13:1.) Maar zulke schijnbare tegenstrijdigheden zijn gemakkelijk op te lossen wanneer men bedenkt dat er met betrekking tot de verovering van het land twee afzonderlijke aspecten in aanmerking genomen moeten worden. In de eerste plaats werd door een nationale oorlog onder aanvoering van Jozua de macht van de Kanaänieten gebroken. Vervolgens moesten afzonderlijke personen en stammen zich inzetten om het land volledig in bezit te nemen (17:14-18; 18:3). Waarschijnlijk namen de Kanaänieten, terwijl Israël elders oorlog voerde, steden als Debir en Hebron weer in bezit, zodat deze door de krachtsinspanningen van afzonderlijke personen of hele stammen opnieuw ingenomen moesten worden. — Vgl. Joz 11:21-23 met Joz 14:6, 12; 15:13-17.
[Kader op blz. 1352]
HOOFDPUNTEN UIT JOZUA
Het verslag over de wijze waarop Jehovah de Israëlieten het land Kanaän gaf en aldus de eed vervulde die hij hun voorvaders gezworen had
Gebeurtenissen die zich in de eerste ongeveer twintig jaar na de dood van Mozes aan het einde van Israëls omzwerving door de wildernis hebben voorgedaan
Jozua bereidt Israël op de intocht in Kanaän voor en zendt verspieders uit (1:1–2:24)
Jehovah geeft Jozua de opdracht de Israëlieten het land binnen te leiden
Jozua gebiedt dat Israël geïnstrueerd wordt zich gereed te maken om de Jordaan over te trekken
Hij zendt verspieders uit om het land en de stad Jericho te verkennen
In Jericho worden zij door Rachab verborgen; zij krijgt de verzekering dat zij en allen in haar huis die de gegeven instructies opvolgen, bij de komende verwoesting van Jericho gespaard zullen worden
Israël trekt droogvoets door de Jordaan (3:1–5:12)
Het volk heiligt zich ter voorbereiding op de doortocht door de Jordaan
De priesters die de Ark dragen, stappen als eersten de rivier in; de rivier wordt op enige afstand stroomopwaarts door een wonder afgedamd en de Israëlieten trekken droogvoets over
Ter herinnering aan de overtocht worden er twaalf stenen uit de rivier genomen en te Gilgal opgericht; nog eens twaalf stenen worden opgericht op de plaats waar de priesters in de rivierbedding hebben gestaan
De in de wildernis geboren mannelijke Israëlieten worden besneden; het Pascha wordt gevierd; de voorziening van het manna houdt op en de Israëlieten beginnen van de opbrengst van het land te eten
De verovering van Jericho wordt gevolgd door een nederlaag bij Ai (5:13–8:35)
De engelenvorst van Jehovah’s leger verschijnt aan Jozua; Jehovah zegt Jozua hoe hij tegen Jericho moet strijden
Zes dagen achtereen marcheren de Israëlieten dagelijks eenmaal om de stad heen; op de zevende dag marcheren zij zevenmaal om de stad heen; bij de laatste ronde heffen zij een luide kreet aan, de muren van Jericho storten in en de stad wordt aan de vernietiging prijsgegeven
Achan neemt iets van datgene wat aan de vernietiging is prijsgegeven, voor zichzelf
Wegens deze zonde onttrekt Jehovah zijn hulp en de Israëlieten lijden bij Ai een nederlaag; Achans zonde wordt aan het licht gebracht en hij en zijn huisgezin worden gestenigd
Met Jehovah’s zegen is de tweede aanval op Ai succesvol
Jozua bouwt op de berg Ebal een altaar en leest het volk de Wet voor
De Gibeonieten smeken om vrede, terwijl anderen worden vernietigd (9:1–12:24)
Als de inwoners van Gibeon over Israëls overwinningen horen, weten zij Jozua er door een list toe te brengen een verbond met hen te sluiten
Vijf koningen verenigen zich om de Gibeonieten aan te vallen, maar Israël komt Gibeon te hulp; Jehovah laat grote hagelstenen neerkomen en zorgt er door een wonder voor dat het langer licht blijft, zodat Israël volledig zegeviert
Onder aanvoering van Jozua nemen de Israëlieten steden in het ZW en het Z in
Zij behalen de overwinning op een coalitie van koningen in het N
Het land wordt onder de stammen van Israël verdeeld (13:1–22:34)
Ruben, Gad en de halve stam Manasse hebben gebieden ten O van de Jordaan
Kaleb krijgt Hebron; aan de stammen Juda, Efraïm en de andere halve stam Manasse wordt door het lot een landerfdeel toegewezen
De tabernakel wordt in Silo opgericht; daar worden door het lot de landerfdelen van de overige stammen bepaald
De levieten krijgen 48 steden, 13 daarvan zijn priestersteden; 6 toevluchtssteden worden afgezonderd
Mannen van Ruben, Gad en de halve stam Manasse bouwen bij de Jordaan een altaar; het doel ervan wordt verkeerd opgevat, totdat de mannen uiteenzetten dat het altaar als een gedachtenis van trouw aan Jehovah moet dienen
Jozua spoort Israël aan Jehovah getrouw te dienen (23:1–24:33)
De bejaarde Jozua roept de leiders van Israël bijeen en vermaant hen trouw te blijven aan Jehovah
Op een bijeenkomst in Sichem geeft hij een resumé van Gods bemoeienissen en moedigt de Israëlieten aan Jehovah te vrezen en Hem alleen te dienen; zij geven te kennen vastbesloten te zijn dit te doen en verzekeren opnieuw dat zij hun verbondsverplichtingen zullen nakomen
Jozua sterft