Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-2 ‘Kaleb’
  • Kaleb

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Kaleb
  • Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vergelijkbare artikelen
  • Kaleb
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Volgt u Jehovah volkomen?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • Othniël
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Achsa
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 2
it-2 ‘Kaleb’

KALEB

(Ka̱leb) [Hond].

1. De zoon van Hezron. Hij was de broer van Jerahmeël en de achterkleinzoon van Juda en Tamar (1Kr 2:3-5, 18); hij werd ook Kelubai genoemd (1Kr 2:9). Een van zijn nakomelingen was Bezaleël, de bekwame handwerksman die aangesteld werd om het opzicht te voeren over de bouw van de tabernakel (1Kr 2:19, 20; Ex 35:30). Het schijnt dat nr. 2 zijn nakomeling was.

2. De zoon van Jefunne, de Kenizziet, uit de stam Juda, de oom van Othniël en waarschijnlijk een nakomeling van nr. 1 (Nu 32:12; Joz 15:17; 1Kr 4:13, 15; zie OTHNIËL). Toen Kaleb veertig jaar was, bevond hij zich onder de twaalf verspieders die door Mozes werden uitgezonden om het land Kanaän veertig dagen te verkennen. Bij hun terugkeer bracht Kaleb samen met Jozua in weerwil van de tegenstand van alle anderen een gunstig verslag uit, en zei: „Laten wij direct optrekken, en wij zullen het stellig in bezit nemen” (Nu 13:6, 30; 14:6-9). Omdat hij ’Jehovah, zijn God, volkomen had gevolgd’, was hij met uitzondering van Jozua en sommige Levieten de enige van die generatie van volwassenen die in 1473 v.G.T. het Beloofde Land binnenging. Zes jaar later, toen Kaleb 85 jaar was, verklaarde hij: „Nu dan, zie, Jehovah heeft mij, juist zoals hij heeft beloofd, reeds vijfenveertig jaar in het leven gehouden sinds Jehovah deze belofte aan Mozes heeft gedaan, toen Israël in de wildernis wandelde, en nu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud. Niettemin ben ik heden nog even sterk als op de dag dat Mozes mij uitzond. Zoals mijn kracht toen was, zo is mijn kracht nu voor de oorlog, zowel om uit als om in te gaan.” — Joz 14:6-11.

De stad Hebron (de vesting genaamd Kirjath-Arba, die in handen was van de op reuzen gelijkende Enakieten) en het gebied eromheen, met inbegrip van het nabijgelegen Debir, werd aan Kaleb als zijn bezit toegewezen. In 1 Samuël 30:13, 14, waar wordt verteld dat de Amalekieten een inval deden „in het zuiden van Kaleb”, wordt kennelijk niet op een stad met die naam gedoeld, maar veeleer op deze streek die aan Kaleb was toegewezen en naar hem was genoemd; de inval vond dus plaats ’in het zuiden van Kalebs gebied’.

Toen Kaleb dit bezit ontving, zei hij: „Wie Kirjath-Sefer [ook Debir genoemd] slaat en het werkelijk inneemt, die zal ik stellig mijn dochter Achsa tot vrouw geven.” Zijn neef Othniël (de eerste rechter over Israël na de dood van Jozua) nam de stad in en kreeg de beloning. Daarop gaf Kaleb zijn dochter, op haar verzoek, behalve het „stuk land naar het zuiden” ook Hoog-Gulloth en Laag-Gulloth als huwelijksgeschenk. — Joz 15:13-19; Re 1:11-15; 3:9-11.

Achsa wordt vermeld als de dochter van „Kaleb, de broer van Jerahmeël” (nr. 1 hierboven), die ongeveer 150 jaar voor „Kaleb, de zoon van Jefunne,” leefde (1Kr 2:42, 49). Sommige commentators zeggen dat er slechts één Kaleb was. Maar de grote tijdruimte tussen Juda’s kleinzoon Hezron en de inbezitneming van Kanaän sluit zo’n gevolgtrekking uit. Anderen zeggen dat de beide Kalebs gelijknamige dochters gehad moeten hebben. Vrouwen worden in geslachtsregisters echter alleen vermeld wanneer zij een belangrijke rol in de geschiedenis van Gods volk hebben gespeeld. En aangezien er slechts één goed bekende Achsa geweest is, moet zij de dochter van de tweede Kaleb, de zoon van Jefunne, geweest zijn. Weer andere commentators zouden deze opmerking over Achsa als een misplaatste inlassing uit het vers (1Kr 2:49) willen schrappen, maar zij hebben daarvoor geen tekstuele basis. Het is echter redelijker aan te nemen dat de oorspronkelijke schrijver deze korte opmerking in vers 49 bewust en met een speciale bedoeling heeft toegevoegd, waarbij hij de uitdrukking „dochter” in de ruimere zin van nakomelinge gebruikte om de aandacht te vestigen op het feit dat Achsa niet alleen de dochter van Kaleb, de zoon van Jefunne, was maar ook een rechtstreekse nakomelinge van Kaleb, de zoon van Hezron.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen