Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-2 ‘Kaalheid’
  • Kaalheid

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Kaalheid
  • Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vergelijkbare artikelen
  • Kaalheid
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Scheren
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Haar
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Haar
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 2
it-2 ‘Kaalheid’

KAALHEID

Het ontbreken van haar op het hoofd, maar niet noodzakelijkerwijs totaal haarverlies. Vaak komt kaalheid plaatselijk of pleksgewijs voor, terwijl op andere delen van het hoofd het haar normaal groeit. Deze vorm van haaruitval wordt diffuse kaalheid genoemd en vertegenwoordigt ongeveer negentig procent van alle gevallen. De bijbel spreekt over „kaalheid” (Hebr.: qor·chahʹ), de „kale kruin” (Hebr.: qa·raʹchath), „voorhoofdskaalheid” (Hebr.: gib·beʹach) en het „kale voorhoofd” (Hebr.: gab·baʹchath) (Le 13:41-44; 21:5). De exacte oorzaak van kaalheid is onbekend. Erfelijkheid wordt als de hoofdoorzaak beschouwd, maar ook infectieziekten, verstoring van het hormonale evenwicht, het ouder worden, zenuwstoringen, zelfs sommige medische behandelingswijzen en syfilis kunnen factoren zijn.

Kaalheid is een gebrek dat afbreuk doet aan iemands persoonlijke aantrekkelijkheid en werd derhalve onder volken uit de oudheid in verband gebracht met schande, rouw en smart (Jes 3:24; 15:2; Jer 47:5; Ez 27:31; Am 8:10; Mi 1:16). Onder de Mozaïsche wet werd kaalheid echter niet als onreinheid beschouwd (Le 13:40). In de via Mozes gegeven Wet wordt kaalheid niet vermeld als een gebrek waardoor iemand niet als priester zou kunnen dienen. In het visioen dat de profeet Ezechiël ontving, werd het gebod gegeven dat de priesters hun haar niet los mochten dragen noch hun hoofd mochten scheren, maar hun haar moesten knippen. — Ez 44:20.

Jehovah’s profeet Elisa was kaal. Terwijl hij van Jericho opging naar Bethel, nadat hij Elia in diens ambt van profeet was opgevolgd, werd hij door een groep kinderen bespot, die riepen: „Ga op, kaalkop! Ga op, kaalkop!” De voornaamste reden voor hun gehoon schijnt niet geweest te zijn dat Elisa kaal was, maar dat zij een kale man zagen die Elia’s bekende ambtsgewaad droeg. Zij wilden geen opvolger van Elia in hun buurt. Hij kan maar beter verder naar Bethel opgaan of net als de vorige drager van dat ambtskleed in een storm ten hemel varen (2Kon 2:11). Teneinde deze jonge knapen en hun ouders, die hem niet als Elia’s opvolger erkenden, het juiste respect voor Jehovah’s profeet bij te brengen, smeekte Elisa in de naam van de God van Elia kwaad af over deze groep schimpende jongeren. Nu zou aan het licht treden of hij werkelijk een profeet was. Jehovah maakte duidelijk dat hij Elisa goedkeurde doordat hij bewerkte dat er twee berinnen uit het nabijgelegen bos kwamen, die 42 kinderen verscheurden. — 2Kon 2:23, 24.

Bij sommige volken was het de gewoonte kunstmatig kaalheid teweeg te brengen door in tijden van rouw om een overleden familielid of om religieuze redenen het haar af te scheren, maar bij de Israëlieten was dit gebruik verboden (De 14:1). De priesters kregen het specifieke gebod om niet ter wille van de doden een kale plek op hun hoofd te maken of het uiteinde van hun baard af te scheren (Le 21:5). De Israëlieten mochten de zijlokken van het haar niet afknippen en het uiteinde van hun baard niet afscheren. — Le 19:27; Jer 9:26; zie BAARD.

In Egypte schoren de mannen over het algemeen hun hoofd kaal, en zij beschouwden baarden als een teken van rouw of slonzigheid. Daarom schoor Jozef zich toen hij uit de gevangenis werd gehaald en voordat hij bij Farao werd gebracht (Ge 41:14). De Egyptenaren bedekten kaalheid echter met pruiken, en velen die hun hoofdhaar en hun baard hadden afgeschoren, droegen een pruik en bonden zich een valse baard voor. In de Papyrus Ebers, een Egyptische medische verhandeling uit het 2de millennium v.G.T., staan elf recepten ter voorkoming van kaalheid.

Volgens de Wet moest iemand bij wie melaatsheid op het hoofd was uitgebroken, zijn hoofd kaalscheren aan het begin van zijn quarantaineperiode, op de dag van zijn reiniging en opnieuw op de zevende dag (Le 13:33; 14:8, 9). Werd een nazireeër onrein, dan moest hij ten tijde van de vaststelling van zijn reiniging zijn hoofd scheren (Nu 6:9). Een gevangengenomen vrouw die door een Israëlitische soldaat tot echtgenote genomen zou worden, moest haar hoofd kaalscheren. — De 21:12.

Tijdens de inspannende en moeilijke belegering van de op het vasteland gelegen stad Tyrus werden de soldaten van Nebukadnezar tijdelijk kaal. Jehovah zei tot Ezechiël dat ’elk hoofd kaal gemaakt en elke schouder stukgewreven werd’ toen Nebukadnezars strijdkrachten bij de oordeelsvoltrekking aan Tyrus „een grote dienst” verrichtten. De hoofden van de soldaten werden door het schuren van hun helmen kaal gemaakt en hun schouders werden stukgewreven doordat zij zoveel materiaal (voor de bouw van torens en versterkingen) moesten aandragen. — Ez 26:7-12; 29:17, 18.

In de dagen van de apostelen werden op sommige plaatsen, in de immorele stad Korinthe bijvoorbeeld, vrouwen die betrapt waren op overspel of hoererij, gestraft met het afscheren van hun haar. Bij slavinnen werd het haar kort geknipt. Paulus gebruikt deze omstandigheid blijkbaar als illustratie om aan te tonen dat een vrouw in de christelijke gemeente die — ook al was haar het haar als hoofdbedekking gegeven — met ongedekt hoofd zou bidden of profeteren, evengoed tot het uiterste zou kunnen gaan door haar hoofd helemaal kaal te laten scheren om aldus haar schande te tonen, aangezien zij geen respect had voor het door God ingestelde gezagsbeginsel. — 1Kor 11:3-10.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen