Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-2 ‘Koningin’
  • Koningin

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Koningin
  • Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vergelijkbare artikelen
  • Koningin
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vrouwe
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Een bezoek dat rijk beloond werd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Koningin des hemels
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 2
it-2 ‘Koningin’

KONINGIN

In de huidige betekenis een titel die hetzij aan de gemalin van een koning of aan een vrouwelijke monarch wordt gegeven. In de bijbel wordt deze titel meestal op vrouwen buiten de koninkrijken Israël en Juda toegepast. Het Hebreeuwse woord dat de uitdrukking koningin in haar huidige betekenis het meest benadert, is mal·kahʹ. Maar in de Oriënt oefende een vrouw zelden regeringsmacht uit. De koningin van Scheba kan een dergelijke macht bezeten hebben (1Kon 10:1; Mt 12:42). In de christelijke Griekse Geschriften is het met „koningin” weergegeven woord ba·si·lisʹsa, de vrouwelijke vorm van het woord voor „koning”. De titel wordt op koningin Candace van Ethiopië toegepast. — Han 8:27.

In de Hebreeuwse Geschriften heeft mal·kahʹ meestal betrekking op de gemalin van een koning of de hoofdvrouw van een buitenlandse koning. Vasthi, de hoofdvrouw van koning Ahasveros van Perzië, was slechts de koninklijke gemalin, maar niet de heerseres. Zij werd door de jodin Esther vervangen, en daardoor werd Esther de koninklijke gemalin. Hoewel Esther koninklijke waardigheid bezat, was zij geen mederegeerder (Es 1:9, 12, 19; 2:17, 22; 4:11), en de eventuele autoriteit die zij misschien bezeten heeft, ontving zij van de koning. — Vgl. Es 8:1-8, 10; 9:29-32.

Israël. Het Hebreeuwse woord gevi·rahʹ, dat in sommige bijbelvertalingen met „koningin” wordt weergegeven, betekent eigenlijk „Vrouwe” of „meesteres”. In de gevallen waarin de titel wordt gebruikt, schijnt deze voornamelijk betrekking te hebben op de moeder of de grootmoeder van de koning. Deze vrouwen werd koninklijke achting betoond; een voorbeeld is Izebel, de moeder van koning Joram van Israël (2Kon 10:13). Toen Salomo’s moeder zich met een verzoek tot hem wendde, boog hij zich voor haar neer en liet aan zijn rechterhand een troon voor haar plaatsen (1Kon 2:19). De „Vrouwe” kon door de koning uit haar waardigheid worden ontzet, zoals dat met Maächa, de grootmoeder van koning Asa van Juda, gebeurde. Zij werd door hem afgezet omdat zij een afschuwelijk afgodsbeeld voor de heilige paal had gemaakt. — 1Kon 15:13.

In de koninkrijken Israël en Juda kon volgens de Wet een vrouw geen staatshoofd worden (De 17:14, 15). Athalia, de dochter van de goddeloze koning Achab van Israël en zijn vrouw Izebel, verdelgde echter na de dood van haar zoon Ahazia, de koning van Juda, alle koninkrijkserfgenamen op Ahazia’s zoon Joas na, die door Joseba, de zuster van Ahazia, werd verborgen. Vervolgens regeerde zij onrechtmatig zes jaar, totdat zij op bevel van de hogepriester Jojada werd terechtgesteld. — 2Kon 11:1-3, 13-16.

Babylon. In Babylon zaten uitsluitend koningen op de troon. De in Daniël 5:10 genoemde „koningin” (Aramees: mal·kahʹ) was blijkbaar niet de vrouw van Belsazar, maar zijn moeder, want zij was goed op de hoogte van gebeurtenissen die met Nebukadnezar, Belsazars grootvader, verband hielden. Als koningin-moeder bezat zij een bepaalde mate van koninklijke waardigheid en werd door allen, ook door Belsazar, zeer gerespecteerd.

Egypte. Aanvankelijk waren de Egyptische staatshoofden altijd mannen. „Koninginnen” waren in feite koninklijke gemalinnen. Tachpenes, de vrouw van Farao, wordt in 1 Koningen 11:19 „Vrouwe” genoemd. Dat Hatsjepsoet als koningin geregeerd heeft, kwam alleen doordat zij weigerde haar regentschap over te dragen toen de erfgenaam, Thoetmozes III, meerderjarig werd. Na haar dood vernietigde Thoetmozes III al haar monumenten. Later, toen de Ptolemaeën (Macedoniërs) over Egypte heersten, waren er echter regerende koninginnen.

In de valse aanbidding. De afvallige Israëlieten in de dagen van Jeremia keerden Jehovah, hun werkelijke Koning, de rug toe en bedreven afgoderij door offerkoeken te bakken, alsook drankoffers en offerrook te brengen ter ere van de „koningin [Hebr.: meleʹkheth] des hemels”. — Jer 7:18; 44:17, 18; zie KONINGIN DES HEMELS.

In Openbaring 18:7 wordt beschreven dat Babylon de Grote pochend zegt: „Ik zit als koningin [Gr.: ba·si·lisʹsa]”, ja, ze zit op „volken en scharen en natiën en talen” (Opb 17:15). Zoals met veel koninginnen in het verleden het geval was, blijft ze aan de macht omdat ze immorele betrekkingen met aardse heersers heeft. — Opb 17:1-5; 18:3, 9; zie BABYLON DE GROTE.

„De gemalin” in de hemel. Aangezien in Hebreeën 1:8, 9 de woorden uit Psalm 45:6, 7 op Christus Jezus worden toegepast, schijnt het voor de hand te liggen dat „de koningsdochter” uit Psalm 45:13 profetisch op zijn bruidklasse duidt. Dit zou erop neerkomen dat de in Psalm 45:9 genoemde „gemalin” (Hebr.: sje·ghalʹ) de vrouw van de Grote Koning, Jehovah, is. Jehovah draagt de autoriteit om als koningen te regeren, niet op deze „gemalin” over maar op Jezus Christus en zijn 144.000 van de aarde losgekochte metgezellen. — Opb 20:4, 6; Da 7:13, 14, 27.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen