Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-2 ‘Kameel’
  • Kameel

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Kameel
  • Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vergelijkbare artikelen
  • Kameel
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • De Arabische kameel — Afrika’s universele vervoermiddel
    Ontwaakt! 1992
  • De kameel — Het bultige wonder van de woestijn
    Ontwaakt! 1977
  • Kameel
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 2
it-2 ‘Kameel’

KAMEEL

[Hebr.: ga·malʹ; beʹkher, ’jonge mannetjeskameel’ (Jes 60:6); bikh·rahʹ, „jonge wijfjeskameel” (Jer 2:23); kir·ka·rōthʹ, „snelle wijfjeskamelen” (Jes 66:20); Gr.: ka·meʹlos].

Een dier dat door de mens van oudsher als last- en rijdier wordt gebruikt, vooral in woestijngebieden. Er zijn twee soorten kamelen: de Bactrische kameel en de Arabische kameel of dromedaris. De Bactrische kameel (Camelus bactrianus) heeft twee bulten op zijn rug, is sterker dan de Arabische kameel en kan zwaardere vrachten dragen; de Arabische kameel (Camelus dromedarius), die naar men aanneemt over het algemeen in de bijbel wordt bedoeld, heeft slechts één bult.

[Illustratie op blz. 20]

De dromedaris is goed geschikt voor het leven in de woestijn

De eigenschappen van de kameel maken hem bij uitstek geschikt voor het leven in woestijngebieden, waar hij de plaats inneemt die in andere landen gewoonlijk aan paard of ezel voorbehouden is. Een dichte beharing beschermt het dier tegen de woestijnhitte. Zijn lange, spleetvormige neusgaten kunnen naar believen gesloten worden, een nuttige voorzorg tegen opwaaiend zand. Zijn ogen worden door zware oogleden en lange wimpers tegen hevige zandstormen beschermd. De voeten van de kameel zijn van een eeltige zool voorzien en zijn door hun kussenachtige structuur opmerkelijk geschikt voor het lopen op zacht, mul zand. Borst en knieën worden beschermd door eeltkussens, waar het dier bij het liggen op rust. Deze kussens zijn bij de geboorte al aanwezig. Het sterke gebit van de kameel stelt hem in staat vrijwel alles te kauwen. Dit dier heeft slechts weinig graanvoer nodig en kan op gewone woestijnplanten leven, waardoor het grote economische waarde heeft.

De bult van de kameel doet dienst als een soort draagbare provisiekast. Hierin wordt het grootste deel van zijn reservevoedsel in de vorm van vet opgeslagen. Als de kameel te lang op zijn opgeslagen reserves moet teren, staat de bult niet meer rechtop, maar valt om en hangt als een lege zak langs zijn rug. In de oudheid werden, zoals dat ook nu nog geschiedt, vrachten op de bulten van kamelen gelegd (Jes 30:6). In de Schrift wordt ook melding gemaakt van een „mand van het vrouwenzadel van de kameel”, dat ongetwijfeld op de bult van de kameel was geplaatst. — Ge 31:34.

De volksoverlevering wil dat de bult van de kameel voor de opslag van water dient, maar dit is niet zo. Over het algemeen denkt men dat de kameel het een lange tijd zonder water kan stellen doordat hij een groot deel van het water dat hij drinkt, kan vasthouden. Een factor die hiertoe bijdraagt, is het ontwerp van de neus, waardoor het dier in staat is vocht te onttrekken aan de lucht die hij uitademt. De kameel kan een vochtverlies van 25 procent van zijn gewicht verdragen, terwijl die grens voor de mens bij 12 procent ligt. Hij verliest door transpiratie niet zo snel vocht als andere dieren, want zijn lichaamstemperatuur kan zonder enige merkbare gevolgen een schommeling van 6 °C verdragen. Zijn bloed is in zoverre uniek dat zelfs bij dagenlang watergebrek het verlies aan vloeistof minimaal is. Hij kan zijn verloren lichaamsgewicht ook vervangen door in tien minuten wel 135 l water te drinken.

Van sommige kamelen is bekend dat ze zich verbazend snel verplaatst hebben. In 1 Samuël 30:17 wordt op snelle kamelen gezinspeeld. Slechts de 400 jonge mannen die op kamelen reden, ontkwamen toen David de roversbende van de Amalekieten neersloeg.

De kameel was volgens de Wet een onrein dier en werd derhalve door de Israëlieten niet als voedsel gebruikt (Le 11:4; De 14:7). Kameelhaar werd echter tot stof geweven. Johannes de Doper droeg een kledingstuk van dit materiaal (Mt 3:4; Mr 1:6). Zelfs nu nog wordt stof van kameelhaar gebruikt voor het vervaardigen van kledingstukken.

In de oudheid reeds gedomesticeerd. De eerste vermelding van de kameel in de bijbel houdt verband met Abrahams tijdelijke verblijf in Egypte, waar hij een aantal van deze lastdieren verwierf (Ge 12:16). Toen Abrahams trouwe dienstknecht naar Mesopotamië werd gezonden om vandaar een vrouw voor Isaäk te halen, reisde hij met een stoet van tien kamelen, die met allerlei geschenken bepakt waren (Ge 24:10). Jozef werd door zijn halfbroers aan een karavaan Ismaëlieten verkocht die op weg was naar Egypte. — Ge 37:25-28.

Van Job wordt bericht dat hij „de grootste van alle oosterlingen” was. Tot zijn materiële bezittingen behoorden 3000 kamelen, en na de beproeving op zijn rechtschapenheid zegende Jehovah Job zozeer dat hij in het bezit kwam van 6000 kamelen en een grote hoeveelheid andere levende have. — Job 1:3; 42:12.

Net als het andere vee van Egypte hadden de kamelen te lijden van de plagen die God over Farao’s rijk bracht (Ex 9:3, 10, 25; 12:29). Het bijbelse verslag zegt niet of de Israëlieten op hun tocht door de wildernis ook kamelen bij zich hadden, maar waarschijnlijk was dit wel het geval.

De eerste keer dat er melding wordt gemaakt van kamelen nadat Israël zich in het Beloofde Land had gevestigd, is in verband met het gebruik dat van deze dieren werd gemaakt door binnenvallende legers. Toen Midianitische horden en hun ’kamelen zonder tal’ het land binnenvielen en het plunderden, geraakte Gods volk, Israël, in een kritieke situatie (Re 6:5; 7:12). Af en toe versloegen de Israëlieten met Jehovah’s hulp hun vijanden en maakten dan grote aantallen kamelen buit, bij één gelegenheid zelfs 50.000. — 1Kr 5:21; 2Kr 14:15.

In de tijd dat David vogelvrij verklaard was door Saul, streden David en zijn mannen tegen de Gesurieten, de Girzieten en de Amalekieten. Zij sloegen alle mannen en vrouwen neer maar namen alle huisdieren, met inbegrip van kamelen, als buit (1Sa 27:8, 9). Tijdens de regering van David werd een speciale beambte, Obil, met de verantwoordelijkheid over Davids kamelen belast (1Kr 27:30). De koningin van Scheba bracht koning Salomo geschenken die door een stoet kamelen gedragen werden, en Benhadad II van Syrië zond de profeet Elisa geschenken die op veertig kamelen geladen waren. — 1Kon 10:1, 2; 2Kon 8:9.

Toen de profeet Jesaja de val van Babylon voorzei, zinspeelde hij op de overwinningslegers door het symbool van „een strijdwagen met kamelen” te gebruiken (Jes 21:7). Volgens de Griekse geschiedschrijver Herodotus (I, 80) bediende Cyrus zich bij zijn militaire veldtochten van kamelen. In Ezechiël 25:5 wordt de ophanden zijnde ondergang van Rabba, de hoofdstad van de Ammonieten, beschreven en gezegd dat de stad „een weidegrond voor kamelen” zou worden. Ook het trouweloze huis van Israël, dat een overspelige handelwijze volgde door ongeoorloofde betrekkingen met de omringende heidense natiën te hebben, werd met een jonge, doelloos heen en weer dravende wijfjeskameel in de bronsttijd vergeleken. — Jer 2:23, 24.

Zacharia voorzei een gesel die de plagen in herinnering roept waarmee de levende have van Egypte werd geslagen en die zou komen over de kamelen en over de andere levende have van de natiën die tegen Jehovah’s volk op aarde strijden (Za 14:12, 15). Van Gods volk wordt gezegd dat het, na uit de ballingschap te zijn teruggekeerd, overdekt zou worden door een „deinende massa van kamelen”, die alle schatting zouden aandragen. Kamelen worden ook genoemd onder de lastdieren die de broeders van Gods dienstknechten uit alle natiën „als een gave aan Jehovah” naar Jeruzalem brengen (Jes 60:6; 66:20). Interessant is dat toen Jesaja’s herstellingsprofetie de eerste keer in vervulling ging, er zich onder de levende have van de joden die in 537 v.G.T. uit Babylon terugkeerden, 435 kamelen bevonden. — Ezr 2:67; Ne 7:69.

Figuurlijk gebruik. Jezus maakte in figuurlijke zin melding van de kameel. Bij één gelegenheid liet hij uitkomen dat het voor een kameel gemakkelijker zou zijn door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke het Koninkrijk binnen te gaan (Mt 19:24; Mr 10:25; Lu 18:25). De vraag is gerezen of het in dit geval niet juister zou zijn „kameel” weer te geven met „touw”. In feite gebruikt George M. Lamsa in zijn vertaling het Engelse woord voor „touw” in de tekst zelf, en een voetnoot bij Mattheüs 19:24 luidt: „Het Aramese woord gamla betekent touw en kameel.” Ook lijken de Griekse woorden voor touw (kaʹmi·los) en kameel (ka·meʹlos) zeer veel op elkaar, en er is wel geopperd dat de twee Griekse woorden met elkaar verward zijn. Opgemerkt dient echter te worden dat A Greek-English Lexicon (door Liddell en Scott, herzien door Jones, Oxford, 1968, blz. 872) kaʹmi·los als „touw” omschrijft maar eraan toevoegt dat dit woord misschien gevormd werd ter verbetering van de zinsnede: „Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke het koninkrijk Gods binnen te gaan”, waarmee te kennen wordt gegeven dat in de oorspronkelijke Griekse tekst ka·meʹlos stond, en niet kaʹmi·los.

In de oudste nog voorhanden zijnde Griekse handschriften van het Evangelie van Mattheüs (het Sinaïtische handschrift, het Vaticaanse handschrift nr. 1209 en het Alexandrijnse handschrift) staat het woord ka·meʹlos. Mattheüs schreef zijn verslag over het leven van Jezus eerst in het Hebreeuws en heeft het vervolgens vermoedelijk zelf in het Grieks vertaald. Hij wist dus precies wat Jezus gezegd en bedoeld had. Bijgevolg wist hij ook wat het juiste woord was, en het in de oudste nog voorhanden zijnde Griekse handschriften gebruikte woord was ka·meʹlos. Wij hebben dus alle reden om aan te nemen dat „kameel” de juiste weergave is.

Door middel van deze illustratie, die niet bedoeld was om letterlijk opgevat te worden, liet Jezus uitkomen dat als het voor een letterlijke kameel al onmogelijk was om door het oog van een letterlijke naald te gaan, het voor een rijke die zich aan zijn rijkdommen zou blijven vastklampen, zelfs nog onmogelijker was het koninkrijk Gods binnen te gaan. — Zie NAALD, OOG VAN EEN.

In zijn veroordeling van de huichelachtige Farizeeën zei Jezus dat zij ’de mug uitzeven maar de kameel doorzwelgen’. Die mannen plachten de mug niet alleen uit hun wijn te zeven omdat ze een insekt was, maar omdat ze ceremonieel onrein was; toch zwolgen zij figuurlijk gesproken kamelen door, die eveneens onrein waren. Terwijl zij erop stonden dat de Wet tot in de kleinste bijzonderheden werd nageleefd, gingen zij volledig voorbij aan de gewichtiger zaken — gerechtigheid, barmhartigheid en getrouwheid. — Mt 23:23, 24.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen