Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w89 1/4 blz. 22-23
  • De ondergang van een natie

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De ondergang van een natie
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vurige vernietiging van Gods vijanden
  • Jehovah is redding
  • Ongelukken en rampen — Amos verschaft inzicht
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Bijbelboek nummer 30 — Amos
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Spreek Gods woord onbevreesd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2004
  • Amos, het boek
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
w89 1/4 blz. 22-23

Lessen uit de Schrift: Amos 1:1–9:15

De ondergang van een natie

„MAAK u . . . gereed om uw God te ontmoeten”, zegt „Jehovah, de God der legerscharen,” tot de natie Israël (Amos 4:12, 13). De reden? Verblind door voorspoed hadden de Israëlieten zijn Wet vergeten en zich er schuldig aan gemaakt zijn heilige land met afgoderij, immoraliteit, bloedvergieting en geweldpleging te verontreinigen.

Amos wordt als Jehovah’s profeet verwekt om niet alleen aan de natie Juda, waartoe hij zelf behoort, maar vooral aan het noordelijke koninkrijk Israël een waarschuwingsboodschap bekend te maken. Hij veroordeelt de natie Israël wegens haar genotzuchtige levensstijl en voorzegt haar uiteindelijke ondergang door vijandelijke natiën. Het boek Amos, dat ergens tussen 829 v.G.T. en 804 v.G.T. werd geschreven, verschaft inzicht in Gods vermogen komende rampen te voorzien en bevat enkele actuele waarschuwingen.

Vurige vernietiging van Gods vijanden

Niemand kan aan Gods oordelen ontkomen. Hoe waar bleek dit te zijn voor de natiën Damaskus (Syrië), Gaza (Filistea), Tyrus, Edom, Ammon, Moab en Juda! Jehovah zou zijn hand die wegens hun kwaaddoen tegen hen was uitgestoken, „niet afwenden”. Niettemin diende hun voorzegde rampspoed alleen maar om te beklemtonen welk oordeel de natie Israël wachtte omdat ze in gebreke was gebleven overeenkomstig haar verbondsverhouding met God te leven en zijn wetten hoog te houden. — Amos 1:1–2:16.

Sla acht op Gods waarschuwing. „Ulieden alleen heb ik gekend uit alle families van de aardbodem”, zegt Jehovah tot Israël (Amos 3:2). Door hun zondige handelwijze gaven zij echter blijk van minachting voor Gods naam en soevereiniteit. Velen waren vastbesloten rijk te zijn en ten koste van hun eigen broeders in gemakzuchtige weelde te leven, met ’een winterhuis alsmede een zomerhuis’ (Amos 3:15). Met bedrieglijke gewichten, bedrogen zij zelfzuchtig de armen. Dat zij de ware aanbidding lieten varen, betekende dat zij Jehovah’s straf verdienden. Toch zou ’Jehovah niets doen tenzij hij het aan zijn knechten had geopenbaard’. Daarom voorzegt Amos Jehovah’s oordelen en waarschuwt hij hen: „Maak u . . . gereed om uw God te ontmoeten.” — Amos 3:1–4:13.

Jehovah is redding

Jehovah zal degenen die berouw hebben, barmhartigheid betonen. „Zoekt mij, en blijft in leven”, luidt Jehovah’s oproep tot Israël (Amos 5:4). „Haat het kwade en hebt het goede lief” (Amos 5:15). Dergelijke woorden worden echter genegeerd. Afvalligen gaven er de voorkeur aan naar Bethel en Gilgal, centra van afgodenaanbidding, te gaan om daar offers aan valse goden te brengen (Amos 5:26; 1 Koningen 12:28-30). Op rijkversierde ivoren rustbedden gaan zelfvoldane kwaaddoeners zich te buiten aan de beste wijnen en doen zich te goed aan de meest uitgelezen voedselsoorten en oliën (Amos 5:11; 6:4-6). „De dag van Jehovah” komt, en God heeft „bij zijn eigen ziel” gezworen dat Israël vernietigd zal worden (Amos 5:18; 6:8). Jehovah zal een natie verwekken die Israël zal onderdrukken en in ballingschap zal voeren. — Amos 5:1–6:14.

Vrees Jehovah, geen tegenstanders. De vernietiging van Israël zou teweeggebracht kunnen worden door een sprinkhanenzwerm of een allesverterend vuur. Amos richtte een smeekbede tot God ten behoeve van Israël, en „Jehovah gevoelde . . . spijt” over zijn oordeel, zodat het niet op deze wijze werd voltrokken. Maar evenals een bouwer die met een schietlood controleert of een muur zuiver verticaal staat, zal Jehovah Israël „voortaan niet meer verschonen” (Amos 7:1-8). De natie zal woest en verlaten worden. Woedend over de boodschap van de profeet beschuldigt Amazia, een priester van de kalveraanbidding, Amos valselijk van verraad en zegt hem ’te maken dat hij wegkomt naar het land Juda en niet meer te profeteren’ in Bethel (Amos 7:12, 13). Deinst Amos terug? Nee. Hij voorzegt onbevreesd dat Amazia zal sterven en diens gezin rampspoed zal overkomen. Zoals fruit in de oogsttijd wordt bijeengebracht, zo is voor Jehovah de tijd aangebroken om met Israël af te rekenen. Er zal geen ontkomen aan zijn. — Amos 7:1–8:14.

Voor degenen die op Jehovah vertrouwen, is er hoop. „Ik [zal] het huis van Jakob niet geheel en al verdelgen”, zegt Jehovah. Voor enkelen van Jakobs nakomelingen is er nog steeds hoop, maar niet voor de zondaars. Hun vernietiging staat vast. Niettemin zal Jehovah „de gevangenen [van Israël] doen terugkeren”. — Amos 9:1-15.

Lessen voor deze tijd: Degenen die zich tot vijanden van God maken, zullen de dood waardig geoordeeld worden. Een ieder echter die acht slaat op de goddelijke waarschuwingsboodschap om berouw te hebben, zal Jehovah’s barmhartigheid ontvangen en in leven blijven. Als wij God vrezen, zullen wij niet toelaten dat tegenstanders ons ervan afhouden zijn wil te doen.

[Kader op blz. 22]

TEKSTEN NADER BESCHOUWD

○ 1:5 — Oude steden hadden hoge muren en enorme poorten. Om deze poorten te sluiten, werden ze aan de binnenzijde met lange ijzeren of bronzen balken vergrendeld. „De grendel van Damaskus verbreken” betekende dat de Syrische hoofdstad in handen zou vallen van de Assyriërs. Het zou zijn alsof haar stadspoorten niet gesloten konden worden omdat de grendels ervan waren verbroken. — 2 Koningen 16:8, 9.

○ 4:1 — De op weelde gestelde vrouwen die in Samária woonden, werden „koeien van Basan” genoemd. Basans rijke weidegronden droegen bij tot de produktie van goede rassen van dieren (Deuteronomium 32:14; Ezechiël 39:18). Deze zelfzuchtige „koeien van Basan” zetten hun „meesters”, of echtgenoten, er klaarblijkelijk toe aan geld van de armen af te persen om hun eigen „ivoren huizen” te vullen (Amos 3:15). Zulke daden liepen echter uit op goddelijke vergelding.

○ 4:6 — De uitdrukking „reinheid van tanden” wordt uitgelegd door het parallelle zinsdeel „gebrek aan brood”. Ze schijnt dus betrekking te hebben op een tijd van hongersnood, toen de tanden schoon waren omdat er niets te eten viel. Jehovah had kennelijk zijn afkeuring van het afgodische tienstammenrijk tot uitdrukking gebracht door het land met een hongersnood te teisteren, zoals hij lang van tevoren had gewaarschuwd (Deuteronomium 28:48). Maar noch de aankondiging van dit onheil noch andere uitingen van goddelijk oordeel vermochten het hart van dit verbond-verbrekende volk te bereiken. — Amos 4:6, 8-11.

○ 5:2 — Toen Amos zijn profetie uitte, waren zowel het volk als het land Israël niet door een vreemde mogendheid onderworpen en geplunderd. Ze werden dan ook gepersonifieerd als een maagd. In slechts enkele jaren evenwel zou de maagd Israël in handen vallen van de Assyriërs en „in ballingschap . . . gaan nog voorbij Damaskus” (Amos 5:27). Zo zeker is Amos van Israëls vernietiging wegens haar ontrouw dat hij deze beschrijft alsof ze reeds heeft plaatsgevonden.

○ 7:1 — „Het gemaaide gras van de koning” had naar alle waarschijnlijkheid betrekking op de belasting of schatting die door de koning werd geheven om in voedsel voor zijn vee en oorlogspaarden te voorzien. Eerst moest de belasting van de koning worden betaald, en pas daarna kon het volk het „gras”, of de vegetatie, voor eigen gebruik aanwenden. Maar voordat zij hiertoe in staat waren, kwamen de sprinkhanen en aten deze latere planting op.

○ 8:2 — Zomervruchten werden tegen het einde van de oogsttijd geplukt. Het einde van het landbouwjaar symboliseerde derhalve dat Israëls einde aanstaande was. „Ik zal hen voortaan niet meer verschonen”, verklaarde Jehovah. Het oordeel zou aan de natie worden voltrokken.

○ 9:7 — Wegens de getrouwheid van hun voorouders had Jehovah de Israëlieten uitgekozen en hun voorvaders uit Egyptische gevangenschap bevrijd en in Kanaän gebracht. Zij hoefden hier echter niet prat op te gaan, want door hun goddeloosheid verkeerden zij in dezelfde positie als de Kuschieten. (Vergelijk Romeinen 2:25.) Evenzo vormde de bevrijding uit Egypte net zomin een garantie van blijvende goddelijke goedkeuring als het feit dat de Filistijnen en de Syriërs in gebieden woonden die verschilden van hun vroegere woonplaatsen. Afstamming van de getrouwe patriarchen zou de Israëlieten niet redden. Een goedgekeurde positie bij God hangt af van gehoorzaamheid aan zijn wil. — Amos 9:8-10; Handelingen 10:34, 35.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen