Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w88 1/8 blz. 27-29
  • Gods onverdiende goedheid — Mis het doel ervan niet!

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Gods onverdiende goedheid — Mis het doel ervan niet!
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Gods doel geïdentificeerd
  • Een voorbeeld uit de oudheid
  • Het doel van onze bevrijding
  • ’Mis het doel ervan niet’
  • Mis niet het doel van Jehovah’s bevrijding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Dankbaar voor Gods onverdiende goedheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2016
  • Predik het goede nieuws van Gods onverdiende goedheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2016
  • Onverdiende goedheid
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
w88 1/8 blz. 27-29

Gods onverdiende goedheid — Mis het doel ervan niet!

„OVER religie praten . . . is feitelijk de taak van de predikant”, verklaarde een kerklidmaat. (Wij cursiveren.) Anderen hebben toegegeven: „Betrekkelijk weinig christenen doen er moeite voor hun geloof met anderen te delen.” (Wij cursiveren.) Zulke verklaringen beklemtonen duidelijk dat het christendom voor de meeste kerkgangers van thans weinig meer is dan een passief geloof in God en in Christus als de Messías.

Hoe denkt u hierover? De discipelen van Jezus deelden hun geloof met anderen (Lukas 8:1). Dienen christenen dit thans ook te doen? Of als God niet langer van belijdende christenen verwacht dat zij evangeliepredikers zijn, wat verlangt hij dan wel van hen? Heeft God een bedoeling met christenen in deze tijd? Ja! En om deze reden is Paulus’ waarschuwing tot de christenen in Korinthe om niet „de onverdiende goedheid van God . . . te aanvaarden en dan het doel ervan te missen”, veelbetekenend voor ons (2 Korinthiërs 6:1). Laten wij eens zien waarom.

Gods doel geïdentificeerd

Evenals Paulus hadden de christenen in Korinthe het loskoopoffer van Jezus Christus aanvaard. Wegens hun geloof in deze voorziening verklaarde Jehovah hen rechtvaardig. Hun aanvaarding van de Messiaanse waarheden die zij door Paulus’ bediening hadden ontvangen, bevrijdde hen van slavernij aan de valse, heidense en immorele praktijken waar het oude Korinthe berucht om was. Jehovah’s onverdiende goedheid betekende in hun geval hun bevrijding. Was die onverdiende goedheid echter zonder enig doel geschonken?

Nee. Jehovah had hen veeleer met hetzelfde doel bevrijd als waartoe hij Paulus van de onschriftuurlijke tradities van diens voorvaders had bevrijd. Paulus maakt dat doel zelf duidelijk: „Hiervan ben ik een bedienaar geworden overeenkomstig de vrije gave van de onverdiende goedheid van God, die mij werd gegeven . . . opdat ik het goede nieuws over de onpeilbare rijkdom van de Christus aan de natiën zou bekendmaken” (Efeziërs 3:7, 8; vergelijk Galaten 1:15, 16). Ja, Gods onverdiende goedheid had ten doel dat zijn dienstknechten de ware aanbidding zouden opnemen — door zijn naam, Jehovah, te verhogen en die naam, evenals Paulus dit deed, in de christelijke bediening bekend te maken. — Romeinen 10:10.

Maar toen Paulus zijn eerste brief aan de Korinthiërs schreef, was het duidelijk dat velen van hen het doel van Gods onverdiende goedheid hadden gemist. Hoe dat zo? In plaats van een vorm van aanbidding te handhaven die rein en aanvaardbaar was in de ogen van God, hadden zij toegelaten dat hun zinnen door de immorele invloed van de inwoners van Korinthe waren afgestompt. Er werd bericht dat er onenigheden onder hen bestonden en hoererij was gepleegd (1 Korinthiërs 1:11; 5:1, 2). De meesten van de met de gemeente verbonden personen, werden door Paulus’ raad terechtgebracht. Toch wilde Paulus niet dat zij opnieuw, door welke factoren dan ook, van de christelijke bediening zouden worden afgeleid. Vandaar dat hij hen er later aan herinnerde niet „de onverdiende goedheid van God . . . te aanvaarden en dan het doel ervan te missen”. — 2 Korinthiërs 6:1.

Een voorbeeld uit de oudheid

Eeuwen voordien had zich een soortgelijke situatie ontwikkeld. In het voorjaar van 537 v.G.T. had Jehovah God zijn uitverkoren natie Israël door bemiddeling van de Perzische koning Cyrus uit Babylonische gevangenschap bevrijd. Het doel van hun bevrijding werd door Cyrus zelf genoemd in het volgende decreet: „Al wie er onder u is van heel zijn volk, moge zijn God met hem blijken te zijn. Laat hij dus optrekken naar Jeruzalem, dat in Juda is, en het huis van Jehovah, de God van Israël . . ., herbouwen.” — Ezra 1:1-3.

Ja, Jehovah’s vastgestelde tijd voor het herstel van de ware aanbidding in het land Juda was aangebroken. Het was aan Jehovah’s onverdiende goedheid te danken dat die gerepatrieerde joden het voorrecht genoten zijn tempel in Jeruzalem te herbouwen. De teruggekeerde bannelingen, die de uitdaging hadden aanvaard, vestigden zich in hun vaderland en namen de herstelwerkzaamheden aan de tempel ter hand. — Ezra 1:5-11.

Het duurde echter niet lang of deze teruggekeerde joodse natie liet toe dat tegenstand van buitenaf hun werk verstoorde. In plaats van het doel van hun bevrijding duidelijk voor ogen te houden, begonnen zij te zeggen: „De tijd is niet gekomen, de tijd van het huis van Jehovah, om gebouwd te worden” (Haggaï 1:2). Als gevolg hiervan werden de werkzaamheden aan de herbouw ongeveer zestien jaar lang geheel gestaakt.

Intussen hadden zij het druk met zelfzuchtige bezigheden en legden zij meer nadruk op materiële dingen, op werelds comfort, dan op de herbouw van het heilige huis van Jehovah (Haggaï 1:3-9). In Haggaï 1:4 lezen wij: „Is het voor ú de tijd om in uw betimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis woest ligt?” Jehovah’s huis van aanbidding lag „woest” — het bestond alleen maar uit een fundament — terwijl de joden in huizen woonden met een goed dak en wanden die met prachtig hout waren bekleed.

Bij monde van zijn profeten Haggaï en Zacharia herinnerde Jehovah de joden aan het doel van hun bevrijding en uiteindelijk werd de herbouw voltooid. Maar ieder die materiële bezittingen belangrijker bleef achten dan het voorrecht ervoor te zorgen dat de ware aanbidding in Jeruzalem werd hersteld, miste duidelijk het doel van Gods onverdiende goedheid.

Het doel van onze bevrijding

Wat kunnen wij thans leren uit het voorbeeld van de in 537 v.G.T. gerepatrieerde joden en van de Korinthiërs in Paulus’ tijd? Als opgedragen dienstknechten van Jehovah God hebben ook wij een bevrijding meegemaakt. Als gevolg van zijn onverdiende goedheid verkeren wij niet langer in slavernij aan de valse leerstellingen en tradities van Babylon de Grote of aan de goddeloosheid van dit oude samenstel van dingen (Johannes 8:32; 2 Korinthiërs 4:4-6). Deze bevrijding, alsook de vrijheid die er het resultaat van is, stelt ons in de gelegenheid God onze waardering voor zijn liefde jegens ons te tonen (1 Johannes 4:9). Hoe?

Door niet het doel van Gods onverdiende goedheid te missen. Dit doel is hetzelfde als in het geval van die vroegere dienstknechten van Jehovah: dat wij de ware aanbidding opnemen. In deze tijd betekent dit, evenals in Paulus’ tijd, dat wij ’het goede nieuws over de Christus aan de natiën bekendmaken’ (Efeziërs 3:8). Allen die de onverdiende goedheid van God aanvaarden, moeten derhalve aan de christelijke bediening deelnemen. Dit betekent dat wij als opgedragen dienstknechten van Jehovah God de verantwoordelijkheid hebben de waarheid aan anderen openbaar te maken, Gods naam te verheerlijken en te loven en hem te dienen door middel van aanbidding die rein en heilig is. — Matthéüs 28:19, 20; Hebreeën 13:15; Jakobus 1:27.

’Mis het doel ervan niet’

Is het mogelijk dat enigen van ons, evenals die vroege christenen, in gevaar verkeren ’het doel te missen’ van Gods onverdiende goedheid? Ja. Evenals zij moeten velen van ons, op het werk of op school, in het gezelschap verkeren van personen die seksuele immoraliteit beoefenen, diefstal plegen, liegen en bedriegen en andere dingen doen die verfoeilijk zijn in de ogen van Jehovah God (1 Korinthiërs 6:9, 10; Galaten 5:19-21). Het is dus van het grootste belang omgang met zulke personen te mijden, opdat wij geen genoegen gaan scheppen in wat slecht is (1 Korinthiërs 15:33). Zo’n omgang kan alleen maar een verzwakkende uitwerking op ons geloof hebben. Paulus schreef terecht aan Titus: „Want de onverdiende goedheid van God, die redding brengt aan alle soorten van mensen, is openbaar gemaakt en onderricht ons dat wij goddeloosheid en wereldse begeerten moeten afwijzen en met gezond verstand en rechtvaardigheid en godvruchtige toewijding te midden van dit tegenwoordige samenstel van dingen moeten leven.” — Titus 2:11, 12.

Sommigen concluderen misschien dat zij hun bediening volbrengen als zij de vergaderingen in de Koninkrijkszaal bijwonen, een geregeld aandeel hebben aan de bekendmaking van het goede nieuws van Gods koninkrijk en zich niet aan enige vorm van immoreel gedrag schuldig maken. Maar er moet nog een factor beschouwd worden. Jezus zei: „Niemand kan twee meesters als slaaf dienen” (Matthéüs 6:24). Wat bedoelde hij? Dat ook al wijden wij een mate van onze tijd aan de bevordering van het goede nieuws, de mogelijkheid bestaat dat onze belangstelling in het leven er in de eerste plaats naar uitgaat steeds meer materiële dingen na te jagen. Het is inderdaad mogelijk dat wij het vooruitzicht van een nieuw samenstel van dingen onder Christus Jezus echt aantrekkelijk vinden, maar terzelfder tijd zullen wij misschien zoveel mogelijk uit dit samenstel willen halen zolang het nog bestaat. Zo’n houding kan ons alleen maar van het werkelijke doel van onze bevrijding afbrengen. Werden de gerepatrieerde joden niet door een soortgelijke houding ten opzichte van materiële bezigheden van het vervullen van het doel van hun bevrijding afgebracht?

Blijkt uit onze werken dat wij het doel van onze bevrijding uit dit goddeloze oude samenstel en zijn valse religie hebben gemist? Paulus zei tot de Korinthiërs dat het „nu in het bijzonder . . . de tijd van aanvaarding” is, de tijd om anderen te helpen redding te verwerven (2 Korinthiërs 6:2). Thans, nu de ophanden zijnde vernietiging van dit goddeloze samenstel zeer nabij is, zijn Paulus’ woorden nog veel dringender. Hoewel het duidelijk is dat de meeste hedendaagse kerkgangers hun geloof niet met anderen wensen te delen, zullen christenen die een oprechte liefde voor Jehovah God tentoonspreiden, het een voorrecht achten een volledig aandeel te hebben aan de christelijke bediening die hij hun heeft toegewezen. Allen die in deze tijd van aanvaarding het goede nieuws getrouw bekendmaken en Jehovah dienen in aanbidding die rein en heilig is, kunnen dit doen met de verzekering dat zij ’de onverdiende goedheid van God hebben aanvaard en het doel ervan niet hebben gemist’. — 2 Korinthiërs 6:1.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen