Waarom Jehovah’s Getuigen waakzaam blijven
„Waakt . . . voortdurend, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.” — MATTHEÜS 24:42.
1. Voor wie geldt de vermaning: „Waakt . . . voortdurend”?
VOOR iedere dienstknecht van God — of hij nu jong is of oud, of hij zich nog maar kort geleden heeft opgedragen of al vele jaren dienst verricht — geldt de bijbelse vermaning: „Waakt . . . voortdurend”! (Mattheüs 24:42) Waarom is dit belangrijk?
2, 3. (a) Van welk teken gaf Jezus een duidelijke beschrijving, en wat blijkt uit de vervulling van profetieën? (b) Welke omstandigheid waarover in Mattheüs 24:42 wordt gesproken, vormt een toets op de echtheid van ons geloof, en hoe dan wel?
2 Tegen het einde van zijn bediening op aarde voorzei Jezus het teken van zijn onzichtbare tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht (Mattheüs hfdst. 24 en 25). Hij gaf een duidelijke beschrijving van die tijd van zijn koninklijke tegenwoordigheid — en uit gebeurtenissen die de vervulling van profetieën vormen, blijkt dat hij in 1914 in de hemel als Koning op de troon is geplaatst. Hij wees ook op een omstandigheid waardoor in die tijd de echtheid van ons geloof getoetst zou worden. Dit hield verband met het moment waarop hij als Oordeelsvoltrekker in actie zou komen om gedurende de grote verdrukking het huidige goddeloze stelsel te vernietigen. Jezus zei daarover: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen.” Met dit in gedachten zei hij: „Waakt daarom voortdurend, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.” — Mattheüs 24:36, 42.
3 Dat wij de dag en het uur waarop de grote verdrukking begint niet weten, vereist dat wij, als wij er aanspraak op maken christenen te zijn, elke dag als ware christenen moeten leven. Zal de wijze waarop u uw leven gebruikt, tot de goedkeuring van de Heer leiden wanneer de grote verdrukking aanbreekt? Of als u vóór die tijd komt te overlijden, zal hij zich u dan herinneren als iemand die Jehovah helemaal tot het einde van zijn huidige leven loyaal heeft gediend? — Mattheüs 24:13; Openbaring 2:10.
Vroege discipelen streefden ernaar waakzaam te zijn
4. Wat kunnen wij van Jezus’ voorbeeld van geestelijke waakzaamheid leren?
4 Jezus Christus zelf heeft het beste voorbeeld van geestelijke waakzaamheid gegeven. Hij bad veelvuldig en vurig tot zijn Vader (Lukas 6:12; 22:42-44). Wanneer hij met beproevingen werd geconfronteerd, verliet hij zich volledig op de leiding van de Schrift (Mattheüs 4:3-10; 26:52-54). Hij liet zich niet afleiden van het werk dat Jehovah hem had toegewezen (Lukas 4:40-44; Johannes 6:15). Zouden degenen die zichzelf als Jezus’ volgelingen beschouwden, even waakzaam zijn?
5. (a) Waarom hadden Jezus’ apostelen problemen met het bewaren van hun geestelijke evenwicht? (b) Welke hulp gaf Jezus zijn apostelen na zijn opstanding?
5 Soms werden zelfs Jezus’ apostelen aan het wankelen gebracht. Als gevolg van een te groot enthousiasme en verkeerde ideeën kregen zij teleurstellingen te verwerken (Lukas 19:11; Handelingen 1:6). Voordat zij hadden geleerd zich volledig op Jehovah te verlaten, brachten plotselinge beproevingen hen uit hun evenwicht. Bijgevolg vluchtten de apostelen toen Jezus werd gearresteerd. Later die nacht loochende Petrus uit vrees herhaaldelijk dat hij Christus zelfs maar kende. De apostelen hadden Jezus’ raad: „Waakt en bidt voortdurend”, nog niet ter harte genomen (Mattheüs 26:41, 55, 56, 69-75). Na zijn opstanding gebruikte Jezus de Schrift om hun geloof te versterken (Lukas 24:44-48). En toen het leek alsof sommigen van hen de bediening die hun was toevertrouwd op de tweede plaats zouden stellen, versterkte Jezus hun motivatie om zich op het belangrijker werk te concentreren. — Johannes 21:15-17.
6. Voor welke twee valstrikken had Jezus zijn discipelen bij een eerdere gelegenheid gewaarschuwd?
6 Bij een eerdere gelegenheid had Jezus zijn discipelen gewaarschuwd dat zij geen deel van de wereld moesten zijn (Johannes 15:19). Hij had hun ook de raad gegeven niet over elkaar te heersen maar gezamenlijk als broeders dienst te verrichten (Mattheüs 20:25-27; 23:8-12). Namen zij zijn raad ter harte? Bleven zij het werk dat hij hun te doen had gegeven op de eerste plaats stellen?
7, 8. (a) Hoe blijkt uit het bericht dat de eerste-eeuwse christenen hebben opgebouwd, dat zij Jezus’ vermaning ter harte namen? (b) Waarom was het belangrijk geestelijk waakzaam te blijven?
7 Zolang de apostelen nog leefden, beschermden zij de gemeente. De geschiedenis getuigt dat de vroege christenen niet betrokken waren bij de politieke aangelegenheden van het Romeinse Rijk en dat zij geen vooraanstaande klasse van geestelijken hadden. In plaats daarvan waren zij ijverige verkondigers van Gods koninkrijk. Tegen het einde van de eerste eeuw hadden zij getuigenis gegeven in alle delen van het Romeinse Rijk en discipelen gemaakt in Azië, Europa en Noord-Afrika. — Kolossenzen 1:23.
8 Deze verrichtingen in de prediking betekenden echter niet dat het niet langer noodzakelijk was geestelijk waakzaam te blijven. Jezus’ voorzegde komst lag nog ver in de toekomst. En toen de gemeente de tweede eeuw G.T. binnenging, rezen er situaties die de geestelijke gezindheid van christenen in gevaar brachten. Hoe dat zo?
Degenen die niet waakzaam bleven
9, 10. (a) Uit welke ontwikkelingen na de dood van de apostelen bleek dat veel belijdende christenen niet waakzaam bleven? (b) Welke in deze paragraaf genoemde schriftplaatsen hadden belijdende christenen kunnen helpen geestelijk sterk te blijven?
9 Sommigen die in de gemeente kwamen, begonnen hun geloofsovertuigingen in de termen van de Griekse filosofie tot uitdrukking te brengen, om datgene wat zij predikten aanvaardbaarder te maken voor de mensen van de wereld. Geleidelijk gingen heidense leerstellingen, zoals de Drieëenheid en de inherente onsterfelijkheid van de ziel, deel uitmaken van een bezoedelde vorm van het christendom. Dit leidde tot het prijsgeven van de hoop op het Millennium. Hoe kwam dit? Degenen die het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel aannamen, concludeerden dat de zegeningen van Christus’ heerschappij alle in het geestenrijk verworven zouden worden door een ziel die na de dood van het menselijk lichaam zou voortbestaan. Zij achtten het dus niet noodzakelijk naar Christus’ tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht uit te zien. — Vergelijk Galaten 5:7-9; Kolossenzen 2:8; 1 Thessalonicenzen 5:21.
10 Deze situatie werd door andere ontwikkelingen geaccentueerd. Sommigen die beweerden christelijke opzieners te zijn, begonnen hun gemeente te gebruiken als een middel om prominentie voor zichzelf te verkrijgen. Op subtiele wijze schreven zij aan hun eigen meningen en leringen een zelfde of zelfs nog hogere waarde toe dan aan de Schrift. Toen de gelegenheid hiertoe zich voordeed, stelde deze afvallige kerk zich zelfs beschikbaar om de belangen van de politieke staat te dienen. — Handelingen 20:30; 2 Petrus 2:1, 3.
Gevolgen van toegenomen waakzaamheid
11, 12. Waarom kenmerkte de Hervorming geen terugkeer tot de ware aanbidding?
11 Na eeuwen van misstanden in de Rooms-Katholieke Kerk spraken sommige Hervormers zich er in de zestiende eeuw openlijk tegen uit. Maar dit kenmerkte geen terugkeer tot de ware aanbidding. Waarom niet?
12 Hoewel verscheidene protestantse groeperingen zich losmaakten van de macht van Rome, namen zij veel van de fundamentele leringen en praktijken van het afvallige christendom met zich mee — het onderscheid tussen geestelijken en leken, alsook het geloof in de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de ziel en eeuwige pijniging na de dood. En evenals de Rooms-Katholieke Kerk bleven zij een deel van de wereld, aangezien zij nauw verbonden waren met de politieke elementen. Zij neigden er dus naar eventuele verwachtingen inzake Christus’ komst als Koning te verwerpen.
13. (a) Waaruit blijkt dat sommige mannen Gods Woord werkelijk kostbaar achtten? (b) Voor welke gebeurtenis gingen sommige belijdende christenen zich in de negentiende eeuw sterk interesseren? (c) Hoe kwam het dat velen werden teleurgesteld?
13 Toch had Jezus voorzegd dat na de dood van de apostelen de ware erfgenamen van het Koninkrijk (die hij met tarwe vergeleek) samen met de imitatiechristenen (of het onkruid) zouden opgroeien tot de tijd van de oogst (Mattheüs 13:29, 30). Wij kunnen nu niet met enige zekerheid zeggen wie de Meester allemaal als tarwe bezag. Het is echter opmerkenswaard dat er in de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw mannen waren die hun leven en vrijheid riskeerden om de bijbel in de taal van de gewone man te vertalen. Anderen aanvaardden niet alleen de bijbel als Gods Woord, maar verwierpen ook de Drieëenheid als onschriftuurlijk. Sommigen verwierpen het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel en pijniging in een hellevuur als volledig in strijd met Gods Woord. Ook begonnen er in de negentiende eeuw als gevolg van een toegenomen bestudering van de bijbel groeperingen in de Verenigde Staten, Duitsland, Engeland en Rusland uiting te geven aan de overtuiging dat de tijd voor Christus’ wederkomst ophanden was. In de meeste gevallen leidden hun verwachtingen echter tot teleurstelling. Hoe kwam dit? In belangrijke mate doordat zij zich te veel op mensen en niet voldoende op de Schrift verlieten.
Hoe zij zich waakzaam betoonden
14. Beschrijf de wijze waarop C. T. Russell en zijn metgezellen de bijbel bestudeerden.
14 Vervolgens vormden Charles Taze Russell en enkele van zijn metgezellen in 1870 in Allegheny (Pennsylvania, VS) een bijbelstudiegroep. Zij waren niet de eersten die vele van de door hen aanvaarde bijbelse waarheden onderscheidden, maar bij hun studie maakten zij het tot een gewoonte alle schriftplaatsen over een bepaalde vraag die werd opgeworpen, zorgvuldig te onderzoeken.a Het was hun er niet om te doen bewijsteksten voor een vooropgezette mening te vinden, maar zich ervan te vergewissen dat zij conclusies trokken die in harmonie waren met alles wat de bijbel over de kwestie te zeggen had.
15. (a) Tot welk besef waren ook anderen behalve broeder Russell gekomen? (b) Wat kenmerkte de Bijbelonderzoekers als anders dan deze personen?
15 Enkele anderen vóór hen hadden beseft dat Christus onzichtbaar, als een geest, zou wederkomen. Sommigen hadden ingezien dat Christus’ wederkomst niet ten doel had de aarde te verbranden en een eind te maken aan al het menselijk leven, maar veeleer alle families van de aarde te zegenen. Er waren zelfs enkele personen die hadden ingezien dat het jaar 1914 het einde van de tijden der heidenen zou kenmerken. Maar voor de met broeder Russell verbonden Bijbelonderzoekers waren dit meer dan louter onderwerpen voor een theologische discussie. Zij bouwden hun leven rondom deze waarheden op en gaven er op een destijds ongekende schaal internationale bekendheid aan.
16. Waarom schreef broeder Russell in 1914: ’Wij leven in een tijd van beproeving’?
16 Toch moesten zij waakzaam blijven. Waarom? Welnu, zij wisten bijvoorbeeld dat 1914 volgens de bijbelse profetieën een gekenmerkt jaar was, maar zij wisten niet zeker wat er precies in dat jaar zou gebeuren. Dit vormde een toets voor hen. In The Watch Tower van 1 november 1914 schreef broeder Russell: „Laten wij in gedachte houden dat wij in een tijd van beproeving leven. . . . Mochten sommigen menen de Heer en Zijn Waarheid te moeten loslaten en ermee te moeten ophouden offers te brengen voor de Zaak van de Heer, dan is hun belangstelling voor de Heer niet louter een uitvloeisel geweest van de liefde voor God in hun hart maar van iets anders, waarschijnlijk de hoop dat de tijd kort was; de wijding was slechts voor een bepaalde tijd.”
17. Hoe bewaarde A. H. Macmillan, en anderen met hem, zijn geestelijke evenwicht?
17 Sommigen verlieten destijds Jehovah’s dienst. Maar A. H. Macmillan deed dit niet. Jaren later gaf hij eerlijk toe: „Soms waren onze verwachtingen met betrekking tot een bepaalde datum hoger gespannen dan waartoe de Schrift reden gaf.” Wat hielp hem zijn geestelijke evenwicht te bewaren? Hij besefte, zoals hij zei, dat ’als die verwachtingen niet in vervulling gingen, dat niets aan Gods voornemens veranderde’. Hij voegde hieraan toe: „Ik leerde . . . dat wij onze fouten dienden toe te geven en met het onderzoeken van Gods Woord moesten doorgaan om meer verlichting te verkrijgen.”b Nederig lieten die vroege Bijbelonderzoekers hun zienswijze door Gods Woord corrigeren. — 2 Timotheüs 3:16, 17.
18. Hoe heeft christelijke waakzaamheid geleidelijk aan steeds meer nut afgeworpen in de kwestie van afgescheidenheid van de wereld?
18 In de daaropvolgende jaren verminderde de noodzaak om waakzaam te blijven niet. Zij wisten natuurlijk dat christenen geen deel van de wereld moesten zijn (Johannes 17:14; Jakobus 4:4). In overeenstemming daarmee sloten zij zich niet bij de christenheid aan in het bejubelen van de Volkenbond als een politieke uitdrukking van Gods koninkrijk. Toch kregen zij pas in 1939 een duidelijk inzicht in de kwestie van christelijke neutraliteit. — Zie The Watchtower van 1 november 1939 (Nederlandse uitgave van 1 mei 1940).
19. Tot welke verbeteringen met betrekking tot het opzicht in de gemeente heeft de waakzaamheid van de organisatie geleid?
19 Zij hebben nooit een klasse van geestelijken gehad, ofschoon er wel een aantal gekozen ouderlingen waren die meenden dat prediken in de gemeente het enige was wat van hen verwacht kon worden. Met een vurig verlangen om zich aan de Schrift te onderwerpen, beschouwde de organisatie echter opnieuw de rol van de ouderlingen in het licht van de Schrift, terwijl zij hun bevindingen herhaaldelijk via de kolommen van De Wachttoren publiceerden. In overeenstemming met wat de Schrift te kennen gaf, werden er organisatorische wijzigingen aangebracht.
20-22. Hoe is de hele organisatie er geleidelijk aan op voorbereid de voorzegde wereldomvattende Koninkrijksverkondiging te volbrengen?
20 De hele organisatie werd erop voorbereid zich volledig te kwijten van het werk dat Gods Woord voor onze tijd had uitgestippeld (Jesaja 61:1, 2). Op welke schaal moest het goede nieuws in onze tijd worden bekendgemaakt? Jezus zei: „Eerst [moet] in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt” (Markus 13:10). Van menselijk standpunt uit bezien, heeft die taak vaak onmogelijk geleken.
21 Toch is de getrouwe en beleidvolle slaafklasse met vertrouwen in Christus als het Hoofd van de gemeente voorwaarts gegaan (Mattheüs 24:45). Getrouw en krachtig hebben zij Jehovah’s volk onder de aandacht gebracht welk werk er gedaan moest worden. Sinds 1919 is er meer nadruk gelegd op de velddienst. Voor velen was het niet gemakkelijk van huis tot huis te gaan en tot onbekenden te spreken (Handelingen 20:20). Maar studieartikelen zoals „Gezegend zijn de onbevreesden” (in 1919) en „Hebt goede moed” (in 1921) hebben velen geholpen dit werk met vertrouwen in Jehovah ter hand te nemen.
22 De in 1922 gedane oproep: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk”, verschafte de noodzakelijke stimulans om dit werk de verdiende belangrijkheid toe te kennen. Vanaf 1927 werden ouderlingen die deze schriftuurlijke verantwoordelijkheid niet aanvaardden, uit hun positie verwijderd. Omstreeks die tijd ontvingen de reizende vertegenwoordigers van het Genootschap, de pelgrims, de toewijzing om regionale dienstleiders te zijn en de verkondigers persoonlijk onderricht in de velddienst te geven. Niet iedereen kon pionieren, maar op weekeinden wijdden velen hele dagen aan de dienst; zij begonnen vroeg in de ochtend, pauzeerden slechts kort om een boterham te eten en gingen dan tot laat in de middag weer verder in de dienst. Het was een belangrijke tijd van theocratische ontwikkelingen, en het zal veel nut voor ons afwerpen wanneer wij beschouwen hoe Jehovah zijn volk heeft geleid. Hij blijft dit doen. Met zijn zegen zal de prediking van het goede nieuws van het opgerichte koninkrijk tot een succesvol einde worden gebracht.
Blijft u waakzaam?
23. Hoe kunnen wij er met betrekking tot christelijke liefde en afgescheidenheid van de wereld persoonlijk blijk van geven dat wij waakzaam zijn?
23 Gunstig reagerend op Jehovah’s leiding blijft zijn organisatie ons opmerkzaam maken op praktijken en geesteshoudingen die ons zouden identificeren als een deel van de wereld, waardoor wij dus in gevaar zouden verkeren met de wereld voorbij te gaan (1 Johannes 2:17). Op onze beurt moeten wij persoonlijk waakzaam zijn door gunstig op Jehovah’s leiding te reageren. Jehovah onderricht ons ook hoe wij met elkaar moeten omgaan en samenwerken. Zijn organisatie heeft ons geholpen meer waardering te krijgen voor wat christelijke liefde feitelijk betekent (1 Petrus 4:7, 8). Willen wij waakzaam blijven, dan moeten wij er oprecht naar streven deze raad ondanks menselijke onvolmaaktheden toe te passen.
24, 25. In welke bijzonder belangrijke opzichten dienen wij waakzaam te blijven, met welk vooruitzicht?
24 De getrouwe en beleidvolle slaaf heeft ons voortdurend in herinnering gebracht: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand” (Spreuken 3:5). „Bidt zonder ophouden” (1 Thessalonicenzen 5:17). Wij hebben de raad gekregen te leren onze beslissingen op Gods Woord te baseren, om zijn woord ’een lamp voor onze voet en een licht op ons pad’ te laten zijn (Psalm 119:105). Wij zijn er liefdevol toe aangemoedigd de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk, het werk dat Jezus voor onze tijd heeft voorzegd, op de eerste plaats in ons leven te blijven stellen. — Mattheüs 24:14.
25 Ja, de getrouwe en beleidvolle slaaf is stellig waakzaam. Persoonlijk moeten wij ook waakzaam blijven. Mogen wij als gevolg daarvan tot degenen behoren die een goedgekeurde positie voor de Zoon des mensen innemen wanneer hij komt om het oordeel te voltrekken. — Mattheüs 24:30; Lukas 21:34-36.
[Voetnoten]
a Faith on the March, door A. H. Macmillan, Prentice-Hall, Inc., 1957, blz. 19-22.
Bij wijze van overzicht
◻ Waarom moeten wij, zoals uit Mattheüs 24:42 blijkt, waakzaam zijn?
◻ Hoe behielden Jezus en zijn eerste-eeuwse volgelingen hun geestelijke waakzaamheid?
◻ Welke ontwikkelingen hebben zich sinds 1870 voorgedaan doordat Jehovah’s dienstknechten waakzaam zijn gebleven?
◻ Waaruit zal blijken of wij persoonlijk waakzaam zijn?
[Illustraties op blz. 23]
Jezus bleef druk bezig met het werk dat zijn Vader hem had toegewezen. Ook bad hij vurig
[Illustratie op blz. 24]
Charles Taze Russell in zijn latere jaren
[Illustratie op blz. 25]
Over de hele aarde zijn meer dan 4.700.000 Koninkrijksverkondigers actief