Vergeef van harte
„Zo zal ook mijn hemelse Vader met u handelen indien niet een ieder van u zijn broeder van harte vergeeft.” — MATTHEÜS 18:35.
1, 2. (a) Hoe toonde een als zodanig bekendstaande zondares haar waardering voor Jezus? (b) Waarop vestigde Jezus in zijn antwoord de aandacht?
ZIJ was waarschijnlijk een prostituee, niet iemand die u in het huis van een godsdienstig persoon zou verwachten aan te treffen. Sommigen mogen dan al geschokt zijn geweest haar daar te zien, wat zij deed was nog schokkender. Zij liep op de man met de hoogste moraal toe en toonde haar waardering voor zijn werken door zijn voeten met haar tranen te wassen en ze met haar haren af te drogen.
2 Die man, Jezus, reageerde niet met afkeer op deze vrouw, „die in de stad als een zondares bekend stond”. Maar Simon de Farizeeër, wiens huis het was, was erop bedacht dat zij een zondares was. Jezus reageerde door te vertellen over twee mannen die schuld hadden bij een geldschieter. De een had veel schuld — ongeveer twee jaarlonen van een arbeider. De ander stond voor een tiende daarvan in de schuld — minder dan drie maandlonen. Toen geen van de twee de schuld kon terugbetalen, „schold [de schuldeiser] die aan allebei vrijelijk kwijt”. Het is duidelijk dat degene die het meeste was kwijtgescholden meer reden had om daar liefdevol op te reageren. Na verband te hebben gelegd met de vriendelijke daad van de vrouw, voegde Jezus het beginsel eraan toe: „Wie weinig wordt vergeven, heeft weinig lief.” Vervolgens zei hij tot haar: „Uw zonden zijn vergeven.” — Lukas 7:36-48.
3. Waaraan moeten wij bij onszelf aandacht schenken?
3 Vraag uzelf eens af: ’Als ik die vrouw was geweest of als ik mij in een soortgelijke situatie had bevonden en mij was barmhartigheid betoond, zou ik dan jegens anderen hardvochtig en onverzoenlijk zijn?’ U zou kunnen antwoorden: ’Beslist niet!’ Maar vindt u echt dat u vergevensgezind bent? Is dat uw aard? Hebt u daar vaak en vlot blijk van gegeven, en zouden anderen van u zeggen dat u vergevensgezind bent? Laten wij eens zien waarom elk van ons hier een eerlijk zelfonderzoek aan zou moeten besteden.
Vergeving nodig — en aan ons betoond
4. Welk feit omtrent onszelf dienen wij te erkennen?
4 U bent onvolmaakt, zoals u maar al te goed weet. Als u daarnaar gevraagd zou worden, zou u het zelfs toegeven door u misschien de woorden te binnen te roepen die in 1 Johannes 1:8 staan opgetekend: „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben geen zonde’, misleiden wij onszelf, en de waarheid is niet in ons” (Romeinen 3:23; 5:12). Bij sommigen kan zondigheid aan het licht getreden zijn doordat zij zich aan grove, schokkende zonden schuldig hebben gemaakt. Maar zelfs al bent u zich daar niet van bewust, dan zijn er beslist heel wat momenten en manieren geweest waarop u niet aan Gods maatstaven hebt voldaan — of u hebt gezondigd. Is dat niet zo?
5. Waarvoor dienen wij God dankbaar te zijn?
5 Derhalve zou uw situatie kunnen beantwoorden aan de beschrijving die de apostel Paulus gaf: „Ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en in de onbesneden staat van uw vlees, [heeft God u] met hem [Jezus] levend gemaakt. Hij heeft ons al onze overtredingen goedgunstig vergeven” (Kolossenzen 2:13; Efeziërs 2:1-3). Let eens op de zinsnede ’heeft ons al onze overtredingen vergeven’. Dat omvat heel veel. Een ieder van ons heeft voldoende reden om net als David te smeken: „Om uws naams wil, o Jehovah, moet gij mijn dwaling zelfs vergeven, want die is aanzienlijk.” — Psalm 25:11.
6. Waarvan kunnen wij met betrekking tot Jehovah en vergeving zeker zijn?
6 Hoe kunt u — ja, kan een ieder van ons — vergeving ontvangen? Een sleutel is dat Jehovah God vergevensgezind is. Dat is kenmerkend voor zijn persoonlijkheid (Exodus 34:6, 7; Psalm 86:5). Het is begrijpelijk dat God van ons verwacht dat wij ons in gebed tot hem wenden en hem vragen om kwijtschelding, hem vragen om ons te vergeven (2 Kronieken 6:21; Psalm 103:3, 10, 14). En hij heeft regelingen getroffen voor een wettelijke basis om zo’n vergeving te schenken — Jezus’ loskoopoffer. — Romeinen 3:24; 1 Petrus 1:18, 19; 1 Johannes 4:9, 14.
7. In welk opzicht dient u Jehovah te willen navolgen?
7 In Gods bereidheid tot vergeven dient u een patroon te zien met betrekking tot de wijze waarop u andere mensen behoort te behandelen. Paulus vestigde hier de aandacht op door te schrijven: „Wordt vriendelijk jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft” (Efeziërs 4:32). Het lijdt geen twijfel dat Paulus duidelijk wilde maken dat wij van Gods voorbeeld moeten leren, want het volgende vers vervolgt: „Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen” (Efeziërs 5:1). Ziet u het verband? Jehovah God heeft u vergeven, dus — beredeneert Paulus krachtig — moet u Hem navolgen en „teder mededogend [zijn, anderen] vrijelijk vergevend”. Maar vraag u eens af: ’Doe ik dat? Als dat niet in mijn aard ligt, doe ik daar dan mijn best voor en streef ik er werkelijk naar God na te volgen door vergevensgezind te zijn?’
Wij moeten ons best doen vergevensgezind te zijn
8. Wat dienen wij met betrekking tot de samenstelling van onze gemeente te erkennen?
8 Het zou idealistisch zijn te denken dat wij in de christelijke gemeente maar bij een paar gelegenheden godvruchtige vergevensgezindheid moeten beoefenen. De werkelijkheid is anders. Toegegeven, onze christelijke broeders en zusters trachten Jezus’ voorbeeld van liefde na te volgen (Johannes 13:35; 15:12, 13; Galaten 6:2). Zij hebben er lange tijd hun best voor gedaan en doen nog steeds hun best om denkwijzen, spraak en gedragingen die gewoon zijn in deze goddeloze wereld, te laten varen. Zij willen werkelijk de nieuwe persoonlijkheid uitstralen (Kolossenzen 3:9, 10). Toch kunnen wij niet aan het feit voorbijgaan dat de wereldomvattende gemeente en elke plaatselijke gemeente uit onvolmaakte mensen bestaat. Over het algemeen zijn zij beslist beter dan zij vroeger waren maar desondanks zijn zij nog steeds onvolmaakt.
9, 10. Waarom dienen wij niet verbaasd te zijn als er tussen broeders en zusters problemen rijzen?
9 In de bijbel vertelt God ons doelbewust dat wij onvolmaaktheid in de gemeente, onder onze broeders en zusters, kunnen verwachten. Beschouw bijvoorbeeld Paulus’ woorden in Kolossenzen 3:13 eens: „Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft. Zoals Jehovah u vrijelijk vergeven heeft, doet ook gij evenzo.”
10 Opmerkelijk is dat de bijbel ons hier herinnert aan het verband dat er bestaat tussen Gods vergevensgezinde houding jegens ons en onze plicht en de noodzaak om vergevensgezind jegens anderen te zijn. Waarom is dit een uitdaging? Omdat Paulus toegaf dat iemand „tegen de ander een reden tot klagen” kan hebben. Hij was zich ervan bewust dat zulke gevallen zich zouden voordoen. Ze moeten zich in de eerste eeuw hebben voorgedaan, zelfs onder christelijke „heiligen”, die een ’hoop hadden die voor hen in de hemelen was weggelegd’ (Kolossenzen 1:2, 5). Het is dan toch ondenkbaar dat het in deze tijd anders zou zijn, nu de meeste ware christenen niet over het getuigenis van de geest beschikken dat zij „Gods uitverkorenen, heilig en bemind” zijn? (Kolossenzen 3:12) Bijgevolg dienen wij niet de conclusie te trekken dat er iets totaal mis is als er in onze gemeente redenen tot klagen zijn — gekrenkte gevoelens wegens werkelijk of vermeend onrecht.
11. Waarvoor waarschuwde de discipel Jakobus ons?
11 Uit de woorden van Jezus’ halfbroer Jakobus blijkt ook dat wij moeten verwachten dat wij op zijn minst soms geconfronteerd kunnen worden met situaties die het nodig maken dat wij onze broeders en zusters vergeven. „Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn voortreffelijke gedrag zijn werken met een zachtaardigheid die bij wijsheid behoort. Maar indien gij bittere jaloezie en twistgierigheid in uw hart hebt, snoeft en liegt niet tegen de waarheid” (Jakobus 3:13, 14). „Bittere jaloezie en twistgierigheid” in het hart van ware christenen? Ja, Jakobus’ woorden geven duidelijk te kennen dat zoiets in de eerste-eeuwse gemeente de kop had opgestoken en dat dit ook in deze tijd het geval zal zijn.
12. Welk probleem rees er in de gemeente in Filippi uit de oudheid?
12 Een praktijkvoorbeeld betrof twee gezalfde christenen die een voortreffelijke reputatie genoten omdat zij zich zijde aan zijde met Paulus hadden ingespannen. U herinnert u misschien gelezen te hebben over Euodia en Syntyche, leden van de gemeente in Filippi. Hoewel de kwestie niet in bijzonderheden wordt beschreven, blijkt uit Filippenzen 4:2, 3 dat er een of ander probleem tussen hen bestond. Is het begonnen met een onattente, onvriendelijke opmerking, een als zodanig opgevatte kleinering van een bloedverwant, of tekenen van wedijverende jaloezie? Wat de aard ervan ook geweest mag zijn, het werd zo ernstig dat Paulus ver weg in Rome ervan hoorde. Het kan zijn dat de twee geestelijke zusters zich in een ijzig stilzwijgen gingen hullen, hetgeen ertoe leidde dat zij elkaar op vergaderingen uit de weg gingen of dat zij tegenover hun vrienden hard naar elkaar uithaalden.
13. Hoe is het waarschijnlijk tussen Euodia en Syntyche afgelopen, en welke les ligt daarin voor ons opgesloten?
13 Klinken enkele van die dingen u bekend in de oren, als iets wat zich tussen sommige leden van uw gemeente heeft voorgedaan of waar u bij betrokken bent geraakt? Een soortgelijk probleem kan zelfs momenteel in zekere mate een rol spelen. Wat kunnen wij doen? Paulus drukte die twee opgedragen zusters uit de oudheid op het hart „gelijkgezind te zijn in de Heer”. Zij zijn misschien overeengekomen de kwestie te bespreken, de lucht te zuiveren, zich voor wederzijdse bereidheid tot vergeven uit te spreken, en vervolgens daadwerkelijk Jehovah’s vergevensgezinde houding na te volgen. Er is elke reden om te denken dat Euodia en Syntyche daarin zijn geslaagd, en ook wij kunnen daarin slagen. Zo’n vergevensgezinde houding kan in deze tijd met succes worden aangenomen.
Sluit vrede — Schenk vergeving
14. Waarom is het vaak mogelijk en het beste het persoonlijke geschil eenvoudig voorbij te laten gaan?
14 Wat is er eigenlijk voor nodig om vergeving te schenken wanneer u een probleem met een andere christen hebt? Eerlijk gezegd bestaat er niet iets als één enkele methode, maar de bijbel verschaft nuttige voorbeelden en realistische raad. Een belangrijke aanbeveling — hoewel het niet gemakkelijk is die te aanvaarden en toe te passen — is de kwestie gewoon te vergeten, eraan voorbij te gaan. Wanneer er zich een probleem voordoet, zoals tussen Euodia en Syntyche, denkt een ieder dat de ander verkeerd handelt of de meeste schuld treft. In een dergelijke situatie kunt u dus gemakkelijk denken dat de andere christen hoofdzakelijk verantwoordelijk is of de meeste schade heeft aangericht. Maar kunt u de kwestie niet gewoon als afgedaan beschouwen door vergeving te schenken? Besef dat als, en dan als met een hoofdletter, de andere christen voornamelijk of helemaal fout zit, u in de beste positie bent om de kwestie voorbij te laten gaan en als vergeven en afgedaan te beschouwen.
15, 16. (a) Welke beschrijving gaf Micha van Jehovah? (b) Wat betekent het dat God „voorbijgaat aan de overtreding”?
15 Laten wij God als ons voorbeeld van vergevensgezindheid niet uit het oog verliezen (Efeziërs 4:32–5:1). Met betrekking tot Zijn voorbeeld in het laten voorbijgaan van dwalingen, schreef de profeet Micha: „Wie is een God als gij, een die dwaling vergeeft en voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel? Hij zal stellig niet voor eeuwig aan zijn toorn vasthouden, want hij schept behagen in liefderijke goedheid.” — Micha 7:18.
16 Door Jehovah te beschrijven als iemand die „voorbijgaat aan de overtreding”, zegt de bijbel niet dat hij niet in staat is zich de dwalingen te binnen te brengen doordat hij een soort selectief geheugenverlies heeft. Beschouw eens de gevallen van Simson en David, die beiden ernstige dwalingen begingen. God kon zich die zonden lang daarna nog herinneren; zelfs wij kennen sommige van hun zonden, omdat Jehovah ze in de bijbel heeft laten optekenen. Toch heeft onze vergevensgezinde God deze twee personen barmhartigheid betoond en hen ons als navolgenswaardige voorbeelden van geloof voor ogen gesteld. — Hebreeën 11:32; 12:1.
17. (a) Welke benadering kan ons helpen aan de dwalingen of beledigingen van anderen voorbij te gaan? (b) Hoe zullen wij, als wij dat trachten te doen, Jehovah navolgen? (Zie voetnoot.)
17 Ja, Jehovah kon aan overtredingen ’voorbijgaan’a, zoals David hem herhaaldelijk vroeg te doen (2 Samuël 12:13; 24:10). Kunnen wij God hierin navolgen door bereid te zijn voorbij te gaan aan de kleinerende opmerkingen en overtredingen waaraan onze mededienstknechten zich als onvolmaakte mensen schuldig maken? Stel u eens voor dat u in een straalvliegtuig zit dat de startbaan afraast. Wanneer u naar buiten kijkt, ziet u bij de startbaan een kennis die een onbeleefd gebaar maakt door kinderachtig haar tong uit te steken. U weet dat zij van streek was en wellicht u in gedachten had. Of het kan zijn dat zij helemaal niet aan u dacht. Hoe het ook zij, terwijl het vliegtuig kringen beschrijft om hoogte te winnen, vliegt u hoog over de vrouw heen die nu slechts een stip lijkt te zijn. Binnen een uur bent u honderden kilometers ver weg, en haar beledigende gebaar ligt reeds lang achter u. Insgelijks zal het ons vaak helpen vergeving te schenken indien wij trachten net als Jehovah te zijn en wijselijk aan de overtreding voorbijgaan (Spreuken 19:11). Zal de kleinering over tien jaar of na tweehonderd jaar in het Millennium niet onbelangrijk lijken? Waarom er dan niet gewoon aan voorbijgaan?
18. Als wij schijnbaar niet in staat zijn ons over een belediging heen te zetten, welke raad kunnen wij dan toepassen?
18 Een heel enkele keer kan het echter zijn dat u de kwestie in gebed hebt voorgelegd en getracht hebt vergeving te schenken, maar dat u het gevoel bekruipt het niet te kunnen. Wat dan? Jezus gaf de dringende raad naar de andere partij te gaan en te trachten het geschil onder vier ogen bij te leggen om vrede tot stand te brengen. „Wanneer gij daarom uw gave naar het altaar brengt en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave dan daar vóór het altaar en ga heen; sluit eerst vrede met uw broeder en offer daarna, wanneer gij zijt teruggekomen, uw gave.” — Mattheüs 5:23, 24.
19. Welke houding dienen wij te hebben en welke houding dienen wij te vermijden als wij vrede met onze broeder of zuster zoeken?
19 Opmerkelijk is dat Jezus niet zei naar uw broeder te gaan om hem ervan te overtuigen dat u gelijk had en hij ongelijk. Misschien was dat zo. Het ligt meer voor de hand dat er van beide zijden fouten waren gemaakt. Hoe het ook zij, het doel dient niet te zijn de andere partij ertoe te brengen toe te geven, hem als het ware op de knieën te krijgen. Als dat de manier is waarop u het gesprek op gang brengt, zal het bijna zeker tot falen gedoemd zijn. Ook dient het niet noodzakelijkerwijs het doel te zijn elk detail van de echte of vermeende overtreding door te nemen. Wanneer een rustige bespreking in de geest van christelijke liefde onthult dat een droevig misverstand aan het probleem ten grondslag ligt, kunt u beiden trachten de kwestie bij te leggen. Maar zelfs als het gesprek niet tot volledige overeenstemming leidt, is dat dan altijd noodzakelijk? Zou het niet beter zijn als u er ten minste mee zou kunnen instemmen dat u beiden onze vergevensgezinde God oprecht wilt dienen? Wanneer u die realiteit onder ogen ziet, zal het gemakkelijker voor een ieder zijn om van harte te zeggen: „Het spijt me dat wij in onze onvolmaaktheid dit geschil hadden. Laten wij het achter ons laten.”
20. Wat kunnen wij uit het voorbeeld van de apostelen leren?
20 Bedenk dat ook de apostelen hun geschillen hadden, zoals toen sommigen van hen naar grotere eer dongen (Markus 10:35-39; Lukas 9:46; 22:24-26). Dat veroorzaakte spanning, misschien gekwetste gevoelens, of zelfs diep misnoegen. Maar zij waren in staat aan zulke geschillen voorbij te gaan en te blijven samenwerken. Een van hen schreef later: „Wie het leven wil liefhebben en goede dagen wil zien, weerhoude zijn tong van wat slecht is en zijn lippen van het spreken van bedrog, maar laat hij zich afkeren van wat slecht is en doen wat goed is; laat hij vrede zoeken en die nastreven.” — 1 Petrus 3:10, 11.
21. Welke diepgaande raad gaf Jezus omtrent vergeving?
21 Wij merkten eerder één stadium van een cyclus op: God vergaf veel zonden die wij in het verleden bedreven, dus dienen wij hem na te volgen en onze broeders en zusters te vergeven (Psalm 103:12; Jesaja 43:25). Maar er is nog een stadium in deze cyclus. Nadat Jezus het Modelgebed had verschaft, zei hij: „Indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven.” Meer dan een jaar later herhaalde hij de essentie door zijn discipelen te leren bidden: „Vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven een ieder die bij ons in de schuld staat” (Mattheüs 6:12, 14; Lukas 11:4). Vervolgens voegde Jezus er enkele dagen voor zijn dood aan toe: „Wanneer gij staat te bidden, vergeeft dan al wat gij tegen iemand hebt; opdat ook uw Vader, die in de hemelen is, u uw overtredingen moge vergeven.” — Markus 11:25.
22, 23. Welke uitwerking kan onze bereidheid tot vergeven op onze toekomst hebben?
22 Ja, onze vooruitzichten om Gods vergeving te blijven ontvangen, zijn grotendeels afhankelijk van onze bereidheid om onze broeders en zusters te vergeven. Wanneer er een persoonlijk probleem tussen christenen rijst, vraag uzelf dan af: ’Is het verkrijgen van Gods vergeving niet veel belangrijker dan dat ik kan bewijzen dat een broeder of zuster wegens een of andere kleinerende opmerking, een of andere kleine overtreding of een of andere weerspiegeling van menselijke onvolmaaktheid fout zat?’ U kent het antwoord.
23 Maar wat te doen wanneer de kwestie ernstiger is dan een kleine persoonlijke overtreding of een probleem? En wanneer is Jezus’ in Mattheüs 18:15-18 opgetekende raad van toepassing? Laten wij deze kwesties in het volgende artikel beschouwen.
[Voetnoot]
a Eén geleerde zegt dat de in Micha 7:18 gebruikte Hebreeuwse metafoor is „ontleend aan het gedrag van een reiziger die voorbijgaat zonder een voorwerp op te merken waaraan hij geen aandacht wil schenken. Het denkbeeld dat erdoor wordt overgedragen is niet dat God zonde niet opmerkt, of dat hij daar weinig of geen belang aan hecht, maar dat hij er in bijzondere gevallen geen nota van neemt met het oog op straf; dat hij niet straft, maar vergeeft.” — Rechters 3:26; 1 Samuël 16:8.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Hoe verschaft Jehovah ons ten aanzien van vergeving een navolgenswaardig voorbeeld?
◻ Wat dienen wij te bedenken met betrekking tot de leden van de gemeente?
◻ Waartoe dienen wij met betrekking tot kleinerende opmerkingen of beledigingen meestal in staat te zijn?
◻ Wat kunnen wij, indien nodig, doen om vrede met onze broeder te sluiten?
[Illustratie op blz. 15]
Wanneer er zich een geschil met een christen voordoet, probeer daar dan aan voorbij te gaan; na verloop van tijd zal de kwestie geleidelijk onbetekenend worden