Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w87 1/9 blz. 12-15
  • Wanneer is het „een tijd om te spreken”?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wanneer is het „een tijd om te spreken”?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1987
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Bijbelse beginselen toepassen
  • Persoonlijke verantwoordelijkheid
  • Vooruitdenken
  • „Zie! Jehovah’s slavin!”
    Volg hun geloof na
  • Wat Maria’s voorbeeld ons kan leren
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2009
  • „Zie! Jehovah’s slavin!”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2008
  • Ze kwam een groot verdriet te boven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2014
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1987
w87 1/9 blz. 12-15

Wanneer is het „een tijd om te spreken”?

MARY werkt als medisch assistente in een ziekenhuis. Eén verplichting waaraan zij zich in haar werk moet houden, is die van geheimhouding. Zij moet ervoor zorgen dat officiële gegevens en inlichtingen die met haar werk te maken hebben, niet in handen komen van onbevoegden. In de Amerikaanse staat waar zij woont, is ook de openbaarmaking van vertrouwelijke inlichtingen over patiënten bij de wet geregeld.

Op zekere dag kwam Mary voor een dilemma te staan. Bij het verwerken van medische gegevens kwam zij een inlichting tegen die erop duidde dat een patiënte, een medechristen, een abortus had laten verrichten. Had zij de schriftuurlijke verantwoordelijkheid deze inlichting aan de ouderlingen in de gemeente te onthullen, ook al zou dit ertoe kunnen leiden dat zij haar baan zou kwijtraken, dat zij gerechtelijk vervolgd zou worden of dat haar werkgever juridisch in de knoei zou komen? Of zou zij op grond van Spreuken 11:13 gerechtigd zijn de zaak verborgen te houden? Daar staat: „Wie als een lasteraar rondgaat, legt vertrouwelijke gesprekken bloot, maar wie getrouw van geest is, bedekt een zaak.” — Vergelijk Spreuken 25:9, 10.

Van tijd tot tijd komen Jehovah’s Getuigen voor situaties zoals deze te staan. Evenals Mary worden zij zich dan intens bewust van wat koning Salomo opmerkte: „Voor alles is er een vastgestelde tijd, ja, een tijd voor elke aangelegenheid onder de hemel: . . . een tijd om zich stil te houden en een tijd om te spreken” (Prediker 3:1, 7). Was dit voor Mary een tijd om zich stil te houden, of was het een tijd om te spreken over hetgeen zij te weten was gekomen?a

Omstandigheden kunnen sterk uiteenlopen. Het zou daarom onmogelijk zijn een standaardprocedure uiteen te zetten die in alle gevallen gevolgd moet worden, alsof iedereen de kwestie zou moeten aanpakken zoals Mary dat heeft gedaan. Ja, elke christen moet, als hij ooit met een situatie van deze aard te maken zou krijgen, bereid zijn alle betrokken factoren af te wegen en een beslissing te nemen waarbij rekening wordt gehouden met zowel bijbelse beginselen als eventuele wettelijke verwikkelingen en die hem of haar een zuiver geweten voor het aangezicht van Jehovah zal doen behouden (1 Timótheüs 1:5, 19). Als het om onbeduidende zonden gaat die te wijten zijn aan menselijke onvolmaaktheid, is het beginsel van toepassing: „Liefde bedekt een menigte van zonden” (1 Petrus 4:8). Maar als er sprake schijnt te zijn van ernstig kwaaddoen, moet een loyale christen dan, uit liefde voor God en zijn medechristen, openbaren wat hij weet, zodat de kennelijke kwaaddoener hulp kan ontvangen en de zuiverheid van de gemeente wordt bewaard?

Bijbelse beginselen toepassen

Wat zijn enkele fundamentele bijbelse beginselen die hierop van toepassing zijn? In de eerste plaats moet iemand die een ernstige zonde begaat, niet proberen deze overtreding te verbergen. „Wie zijn overtredingen bedekt, zal geen succes hebben, maar wie ze belijdt en laat, zal barmhartigheid worden betoond” (Spreuken 28:13). Niets ontsnapt aan de aandacht van Jehovah. Van verborgen overtredingen moet uiteindelijk rekenschap worden afgelegd (Spreuken 15:3; 1 Timótheüs 5:24, 25). Soms brengt Jehovah verborgen kwaaddoen onder de aandacht van een gemeentelid, zodat hier juiste aandacht aan geschonken kan worden. — Jozua 7:1-26.

Nog een bijbelse richtlijn staat in Leviticus 5:1: „Ingeval nu een ziel zondigt doordat hij een in het openbaar geuite vervloeking heeft gehoord en hij getuige is of het gezien heeft of het te weten gekomen is, dan moet hij, indien hij het niet aangeeft, de verantwoordelijkheid voor zijn dwaling dragen.” Deze „in het openbaar geuite vervloeking” was geen vloek of godslastering. Er werd integendeel vaak gebruik van gemaakt wanneer iemand die onrecht was aangedaan, verlangde dat een mogelijke getuige hem hielp recht te verkrijgen, terwijl hij hierbij vervloekingen — naar alle waarschijnlijkheid van Jehovah afkomstige vervloekingen — afriep over de misschien nog niet geïdentificeerde persoon die hem onrecht had aangedaan. Het was een manier om anderen onder ede te stellen. Eventuele getuigen van het kwaad zouden weten wie onrecht had geleden en zouden de verantwoordelijkheid dragen zich aan te melden om de schuld vast te stellen. Anders zouden zij voor het aangezicht van Jehovah ’de verantwoordelijkheid voor hun dwaling moeten dragen’.b

Dit bevel, dat afkomstig was van de Hoogste Autoriteit in het universum, legde iedere Israëliet de verantwoordelijkheid op om ernstig kwaaddoen waarvan hij getuige was geweest, aan de rechters te rapporteren, zodat de kwestie behandeld kon worden. Hoewel christenen niet rechtstreeks onder de Mozaïsche wet staan, zijn de beginselen ervan nog steeds in de christelijke gemeente van toepassing. Het kan dus voorkomen dat een christen verplicht is een zaak onder de aandacht van de ouderlingen te brengen. Het is in veel landen inderdaad illegaal gegevens die men in persoonlijke dossiers heeft aangetroffen, aan onbevoegden te onthullen. Maar als een christen, na een gebedsvolle beschouwing, van mening is dat hij met een situatie te maken heeft waarin de wet van God van hem verlangt dat hij wat hij weet rapporteert, in weerwil van de eisen van lagere autoriteiten, is dat een verantwoordelijkheid die hij voor het aangezicht van Jehovah aanvaardt. Er zijn tijden dat een christen „God als regeerder meer [moet] gehoorzamen dan mensen”. — Handelingen 5:29.

Hoewel eden of plechtige beloften nooit licht opgevat mogen worden, zijn er tijden dat door mensen verlangde beloften in strijd zijn met het vereiste dat wij exclusieve toewijding geven aan onze God. Wanneer iemand een ernstige zonde begaat, komt hij in feite onder een ’openbare vervloeking’ van de zijde van Degene die onrecht is aangedaan, Jehovah God (Deuteronomium 27:26; Spreuken 3:33). Allen die een deel van de christelijke gemeente worden, stellen zich „onder ede” om de gemeente rein te houden, zowel door wat zij persoonlijk doen als door de wijze waarop zij anderen helpen rein te blijven.

Persoonlijke verantwoordelijkheid

Dit zijn enkele van de bijbelse beginselen die Mary naar alle waarschijnlijkheid heeft beschouwd toen zij haar persoonlijke beslissing nam. Wijsheid schreef voor dat zij niet snel moest handelen, zonder de factoren zeer zorgvuldig af te wegen. De bijbel geeft de raad: „Word geen getuige tegen uw naaste zonder enige grond. Gij zoudt dan wel dwaas moeten zijn met uw lippen” (Spreuken 24:28). Om een kwestie afdoend vast te stellen, is het getuigenis van op zijn minst twee ooggetuigen nodig (Deuteronomium 19:15). Als Mary slechts een korte vermelding van abortus had gezien, zou zij gewetensvol hebben kunnen besluiten dat het bewijs van enige schuld zo summier was dat zij geen verdere stappen zou moeten doen. Er zou een fout geslopen kunnen zijn in de administratie of de rapporten zouden anderszins geen juiste weergave van de situatie kunnen geven.

In dit geval had Mary echter nog andere belangrijke inlichtingen. Zij wist bijvoorbeeld dat de zuster de rekening had betaald, waardoor klaarblijkelijk te kennen werd gegeven dat zij de genoemde dienst had ontvangen. Ook wist zij persoonlijk dat de zuster ongehuwd was, hetgeen de mogelijkheid van hoererij in het beeld bracht. Mary had het verlangen de zuster die vermoedelijk een dwaling had begaan, liefdevol te helpen en de reinheid van Jehovah’s organisatie te beschermen, hierbij in gedachte houdend wat in Spreuken 14:25 staat: „Een waarachtige getuige bevrijdt zielen, maar een die bedrieglijk is, dist louter leugens op.”

Mary maakte zich wat ongerust over de wettelijke aspecten maar was van mening dat in deze situatie bijbelse beginselen zwaarder moesten wegen dan het vereiste medische gegevens niet aan de openbaarheid prijs te geven. Zij redeneerde dat de zuster beslist niet wraakgierig zou proberen represailles te nemen door haar moeilijkheden in de weg te leggen. Dus toen Mary alle beschikbare feiten analyseerde, besloot zij gewetensvol dat het in dit geval een tijd was om te „spreken” in plaats van „zich stil te houden”.

Nu had Mary nòg een probleem: Met wie zou zij spreken, en hoe zou zij dit tactvol kunnen doen? Zij zou rechtstreeks naar de ouderlingen kunnen gaan, maar zij besloot eerst de zuster zelf te benaderen. Dit was een liefdevolle aanpak. Mary redeneerde bij zichzelf dat de zuster, die onder een zekere verdenking stond, graag in de gelegenheid zou worden gesteld de kwestie toe te lichten of, als zij schuldig was, de verdenking te bevestigen. Mocht de zuster reeds met de ouderlingen over de kwestie hebben gesproken, dan zou zij dit naar alle waarschijnlijkheid zeggen en zou Mary de kwestie verder kunnen laten rusten. Mary besloot verder dat als de zuster inderdaad een abortusingreep had laten verrichten en deze ernstige overtreding van Gods wet niet had beleden, zij haar hiertoe zou aanmoedigen. Dan konden de ouderlingen haar in overeenstemming met Jakobus 5:13-20 helpen. Gelukkig is alles ook zo verlopen. Mary vernam dat de zuster onder veel druk en als gevolg van geestelijke zwakte een abortus had laten verrichten. Schaamte en vrees hadden haar ertoe gebracht haar zonde te verbergen, maar zij was blij met de hulp die de ouderlingen haar wilden geven om zich geestelijk te herstellen.

Indien Mary de kwestie eerst aan het lichaam van ouderlingen had bericht, zouden zij met een soortgelijk probleem geconfronteerd zijn. Wat zouden zij doen met de vertrouwelijke inlichtingen die in hun bezit waren gekomen? Zij zouden een beslissing moeten nemen die gebaseerd was op hetgeen Jehovah en zijn Woord naar hun mening van hen, als herders van de kudde, verlangden. Als het dossier een gedoopte christin betrof die actief met de gemeente was verbonden, zouden zij, net als Mary, de bewijzen moeten afwegen om te bepalen of zij op de kwestie zouden moeten doorgaan. Indien zij tot de conclusie waren gekomen dat er zich naar alle waarschijnlijkheid „zuurdeeg” in de gemeente bevond, zouden zij hebben kunnen verkiezen een rechterlijk comité aan te stellen om de kwestie te onderzoeken (Galaten 5:9, 10). Indien de verdachte zich in feite als lid had teruggetrokken, door al enige tijd geen enkele vergadering te bezoeken en zich niet als een van Jehovah’s Getuigen te identificeren, zouden zij kunnen verkiezen de kwestie te laten rusten totdat zij er weer openlijk voor zou uitkomen een Getuige te zijn.

Vooruitdenken

Werkgevers hebben het recht te verwachten dat hun christelijke werknemers „ten volle goede trouw [zullen] tonen”, met inbegrip van het naleven van regels inzake geheimhouding van vertrouwelijke zaken (Titus 2:9, 10). Als er een eed wordt afgelegd, dient deze niet licht opgevat te worden. Een eed maakt een belofte plechtiger en bindend (Psalm 24:4). En in gevallen waarin de wet een vereiste met betrekking tot geheimhouding van vertrouwelijke zaken bekrachtigt, wordt de kwestie nog ernstiger. Voordat een christen dus een eed aflegt of zich aan een beperking op het gebied van geheimhouding van vertrouwelijke zaken onderwerpt, of dit nu verband houdt met zijn werelds werk of anderszins, zou het verstandig zijn om, voor zover dit mogelijk is, vast te stellen welke problemen dit zou kunnen meebrengen wegens enig conflict met de bijbelse vereisten. Hoe zal men kwesties behandelen als men een broeder of een zuster als cliënt krijgt? Gewoonlijk behoren betrekkingen zoals die bij artsen, ziekenhuizen, rechtbanken en juristen tot de banen waarin zich een probleem zou kunnen voordoen. Wij kunnen caesars wet of de ernst van een eed niet negeren, maar Jehovah’s wet komt op de eerste plaats.

Ter voorkoming van het probleem hebben sommige broeders die jurist, arts, accountant, enzovoort, zijn, schriftelijke richtlijnen vastgesteld en hebben zij aan broeders en zusters die hen eventueel consulteren, gevraagd deze door te lezen voordat zij iets vertrouwelijks onthullen. Aldus wordt er vooraf overeengekomen dat mocht er ernstig kwaaddoen aan het licht komen, de kwaaddoener zal worden aangemoedigd hiermee naar de ouderlingen in zijn gemeente te gaan. Het zou als afgesproken worden beschouwd dat als hij dat niet zou doen, de raadsman zich verplicht zou voelen zelf naar de ouderlingen te gaan.

Het kan zelfs voorkomen dat een getrouwe dienstknecht van God door zijn persoonlijke, op zijn kennis van Gods Woord gebaseerde overtuiging wordt gemotiveerd de vereisten inzake geheimhouding van vertrouwelijke zaken ruim te interpreteren of zelfs te schenden wegens de superieure eisen van de goddelijke wet. Hier zijn moed en onderscheidingsvermogen voor nodig. Het doel zou niet zijn de vrijheid van iemand anders te bespieden, maar dwalenden te helpen en de christelijke gemeente rein te houden. Kleine overtredingen ten gevolge van zonde dienen over het hoofd gezien te worden. In zo’n geval ’bedekt liefde een menigte van zonden’ en dienen wij elkaar „tot zevenenzeventig maal toe” te vergeven (Matthéüs 18:21, 22). Dan is het de „tijd om zich stil te houden”. Maar als er een poging wordt gedaan grove zonden te verbergen, kan het de „tijd [zijn] om te spreken”.

[Voetnoten]

a Mary is een hypothetische persoon die voor een situatie kwam te staan waarmee sommige christenen te maken hebben gekregen. De manier waarop zij de situatie aanpakte, laat zien hoe sommigen in soortgelijke omstandigheden bijbelse beginselen hebben toegepast.

b In hun Commentary on the Old Testament verklaren Keil en Delitzsch dat iemand schuldig zou zijn aan dwaling of zonde als hij, hoewel hij „op de hoogte was van een andermans misdaad, ongeacht of hij die had gezien of er anderszins van op de hoogte was geraakt, en derhalve bevoegd was om met het oog op de veroordeling van de misdadiger als getuige voor het gerecht te verschijnen, verzuimde dit te doen en niet meedeelde wat hij had gezien of te weten was gekomen toen hij tijdens het openbare onderzoek naar de misdaad de plechtige bezwering van de rechter hoorde, op grond waarvan alle aanwezigen die iets over de kwestie wisten, werden aangespoord zich als getuigen aan te melden”.

[Illustraties op blz. 15]

Het is juist en liefdevol om een dwalende Getuige aan te moedigen met de ouderlingen te spreken, in het vertrouwen dat zij de kwestie op een vriendelijke en begrijpende wijze zullen behandelen

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen