EUTYCHUS
(E̱u̱tychus) [Fortuinlijk; Succesvol].
Een jonge man te Troas, die de laatste persoon is over wie in de Schrift wordt vermeld dat hij door een wonder tot leven werd opgewekt. Toen Paulus op zijn derde zendingsreis Troas bezocht, zette hij zijn toespraak voor de broeders tot middernacht voort. Door moeheid overmand en misschien ook wegens de warmte, die door de vele lampen en de grote mensenmenigte in de bovenzaal was ontstaan, viel Eutychus in een diepe slaap en viel uit een venster op de derde verdieping naar beneden. Volgens het verslag van de arts Lukas — de schrijver van Handelingen en waarschijnlijk een ooggetuige van het gebeurde — was Eutychus niet slechts bewusteloos, maar werd hij „dood opgenomen”. Precies zoals Elisa dat bij de opwekking van de zoon van de Sunamitische had gedaan, wierp Paulus zich op Eutychus en sloeg zijn armen om hem heen. Paulus’ woorden: „Houdt ermee op misbaar te maken, want zijn ziel is in hem”, geven te kennen dat Eutychus tot leven was teruggebracht. — Han 20:7-12; zie ook 2Kon 4:34.