Vragen van lezers
◼ Doelde Paulus op Jehovah of op Jezus toen hij schreef: ’De Heer zei tot mij: „Mijn kracht wordt in zwakheid tot volmaaktheid gebracht”’?
Klaarblijkelijk doelde de apostel Paulus op de Heer Jehovah. Door opmerkzaam te lezen wat Paulus in de context schreef, wordt het ons niet alleen duidelijk waarom dit zo is, maar kan ook onze waardering groeien voor de onderlinge verhouding die er tussen God en zijn Zoon bestaat. Paulus schreef:
„Opdat ik mij niet te zeer verheven zou voelen, [werd mij] een doorn in het vlees gegeven, een engel van Satan, om mij te blijven slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen. Dienaangaande heb ik de Heer driemaal dringend verzocht dat die van mij zou wijken; en toch heeft hij werkelijk tot mij gezegd: ’Mijn onverdiende goedheid is voldoende voor u, want mijn kracht wordt in zwakheid tot volmaaktheid gebracht.’ Zeer gaarne zal ik daarom veeleer ten aanzien van mijn zwakheden roemen, opdat de kracht van de Christus gelijk een tent over mij moge blijven.” — 2 Korinthiërs 12:7-9.
De doorn in Paulus’ vlees kan hetzij de een of andere oogziekte geweest zijn of betrekking hebben gehad op valse apostelen die zijn apostelschap in twijfel trokken (Galaten 4:15; 6:11; 2 Korinthiërs 11:5, 12-15). Wat de doorn ook geweest moge zijn, hij had een ontmoedigende uitwerking op Paulus of weerhield hem ervan zich op zijn bediening te beroemen. Paulus heeft dus tot driemaal toe gevraagd of de doorn weggenomen mocht worden. Maar aan wie vroeg hij dit, en wie reageerde erop door over „mijn kracht” te spreken?
Aangezien in de passage over „de kracht van de Christus” wordt gesproken, lijkt het misschien alsof Paulus dit aan de Heer Jezus had gevraagd. Het lijdt geen twijfel dat Jezus kracht bezit en deze aan zijn discipelen kan schenken (Markus 5:30; 13:26; 1 Timótheüs 1:12). In feite houdt de Zoon van God „alle dingen in stand door het woord van zijn kracht”. — Hebreeën 1:3; Kolossenzen 1:17, 29.
De Heer God is echter de uiteindelijke bron van kracht, die hij aan zijn aanbidders kan geven en ook inderdaad geeft (Psalm 147:5; Jesaja 40:26, 29-31). Deze kracht van God stelde Jezus in staat wonderen te verrichten en zal hem alsnog in staat stellen handelend op te treden (Lukas 5:17; Handelingen 10:38). Jezus’ apostelen en andere discipelen hebben eveneens kracht van Jehovah ontvangen (Lukas 24:49; Efeziërs 3:14-16; 2 Timótheüs 1:7, 8). Tot hen behoorde ook Paulus, die dienst verrichtte „overeenkomstig de vrije gave van de onverdiende goedheid van God, die [de apostel] werd gegeven overeenkomstig de wijze waarop zijn kracht werkzaam is”. — Efeziërs 3:7.
Aangezien Paulus vroeg of de ’doorn in zijn vlees, een engel van Satan,’ weggenomen mocht worden, is het logisch dat hij dit van de Heer God verwachtte, want Jehovah is degene tot wie gebeden worden opgezonden (Filippenzen 4:6; Psalm 145:18). En dat Jehovah Paulus op de een of andere manier aanmoedigde met de woorden: „Mijn kracht wordt in zwakheid tot volmaaktheid gebracht”, laat bovendien Christus niet buiten beschouwing. Kracht van de Heer God zou kunnen worden beschreven als ’de kracht van de Christus die gelijk een tent over Paulus kwam’, want ’Christus is de kracht Gods en de wijsheid Gods’ (1 Korinthiërs 1:24). Twee Korinthiërs 12:7-9 helpt ons derhalve beter te begrijpen op welke belangrijke manier Jehovah zich van zijn Zoon bedient om de goddelijke wil ten uitvoer te brengen.