Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w93 1/10 blz. 29-30
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • Vergelijkbare artikelen
  • Komt niet onder een juk met ongelovigen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2004
  • Christelijke eenheid bewaren in zakelijke betrekkingen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1986
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2002
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
w93 1/10 blz. 29-30

Vragen van lezers

Zou het voor een christen passend zijn een compagnonschap aan te gaan met een ongelovige, aangezien de bijbel ons zegt: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen”?

Wij vinden die raad in 2 Korinthiërs 6:14-16: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden?”

Er is geen reden om aan te nemen dat de apostel Paulus deze raad gaf met de bedoeling specifieke verbodsbepalingen op te stellen, zoals het verbod om compagnon te zijn van een ongelovige. Toch heeft zijn raad beslist zowel daarop betrekking als op andere levensterreinen.

Paulus schreef die raad aan zijn christelijke broeders in het oude Korinthe. Aangezien zij in een stad woonden die bijzonder verdorven was, hadden zij dagelijks te kampen met morele en geestelijke gevaren. Als zij niet oppasten kon het feit dat zij aan ongezonde invloeden blootstonden, hun vaste besluit om een afgescheiden volk, „een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit” te zijn, geleidelijk aan verzwakken. — 1 Petrus 2:9.

Voordat Paulus optekende wat in 2 Korinthiërs 6:14-16 staat, had hij een ernstig probleem onder zijn Korinthische broeders behandeld. Zij hadden toegelaten dat er onder hen een geval van grove immoraliteit was blijven bestaan, en daarom gebood Paulus hun de onberouwvolle zondaar te verwijderen of uit de gemeenschap te sluiten (1 Korinthiërs 5:1). Dat die man zich aan zulk kwaaddoen schuldig had gemaakt, liet zien dat slechte omgang of zich onbehoedzaam laten overspoelen door het morele klimaat van de wereld, christenen kon beïnvloeden.

De christenen in Korinthe moesten omgang met de uitgesloten man vermijden, maar betekende dit dat zij zich volledig van ongelovigen moesten afscheiden? Moesten zij vrijwel elk contact of alle betrekkingen met niet-christenen uit de weg gaan en een soort monnikensekte worden, zoals de joden die zich in Qumran, bij de Dode Zee, terugtrokken? Laat Paulus het antwoord geven: „In mijn brief heb ik u geschreven niet langer in het gezelschap te verkeren van hoereerders, niet bedoelend volledig het gezelschap te mijden van de hoereerders van deze wereld . . . Anders zoudt gij feitelijk uit de wereld moeten gaan.” — 1 Korinthiërs 5:9, 10.

Wat deze woorden impliceren, is duidelijk. Paulus besefte dat christenen zich nog steeds op deze planeet bevonden, waar zij woonden onder en bijna dagelijks contact hadden met ongelovigen die er een lage moraal op na hielden en afwijkende maatstaven hanteerden. Aangezien deze situatie feitelijk onvermijdelijk was, moesten christenen bedacht zijn op de gevaren van zulke contacten.

Laten wij nu nog eens kijken naar de tweede brief van Paulus aan de Korinthiërs. Hij wees erop dat gezalfde christenen bekwaam zijn om als Gods dienaren, gezanten in de plaats van Christus, op te treden. Hij zei hun dat zij ervoor moesten waken enige aanleiding tot struikelen te geven waardoor hun bediening in een slecht licht geplaatst zou worden (2 Korinthiërs 4:1–6:3). Paulus spoorde zijn Korinthische broeders, die als zijn geestelijke kinderen waren, er rechtstreeks toe aan zich in hun genegenheden te verruimen (2 Korinthiërs 6:13). Daarna drong hij erop aan: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen.” Hij maakte gebruik van een reeks retorische contrasten om dat punt te onderstrepen.

Uit het verband blijkt dat Paulus niet de aandacht vestigde op een specifiek levensterrein, zoals zaken doen of een werkkring, en geen formele regel opstelde waaraan in dat verband de hand gehouden moest worden. Hij verschafte veeleer algemene, gezonde en nuttige raad aan broeders die hij innig liefhad.

Zou die raad bijvoorbeeld ook gelden in het geval van een christen die in een huwelijk geïnteresseerd was? Ja, beslist. In zijn eerste brief gaf de apostel aan Korinthiërs die wilden huwen, de raad „alleen in de Heer” te trouwen (1 Korinthiërs 7:39). Hij beklemtoonde de wijsheid van deze woorden door wat hij later schreef, zoals staat opgetekend in 2 Korinthiërs 6:14-18. Indien een christen een huwelijk overwoog met iemand die geen dienstknecht van Jehovah en geen volgeling van Christus was, zou hij of zij in overweging nemen zich met een ongelovige te verbinden. (Vergelijk Leviticus 19:19; Deuteronomium 22:10.) De fundamentele onverenigbaarheid zou de kans op problemen, ook van geestelijke aard, vanzelfsprekend doen toenemen. De ongelovige zou bijvoorbeeld een aanbidder van een valse God kunnen zijn of dat in de toekomst kunnen worden. Paulus redeneerde: „Welke overeenstemming bestaat er . . . tussen Christus en Belial?”

Maar hoe staat het met een ander levensterrein — een compagnonschap aangaan met een ongelovige? In sommige gevallen kan een christen van mening zijn dat de kost verdienen en zorg dragen voor zijn gezin het nodig maken dat hij een compagnonschap aangaat met iemand die geen medechristen is (1 Timotheüs 5:8). Beschouw de hier zuiver ter illustratie dienende voorbeelden:

Een christen wil misschien een zaak opzetten voor de verkoop van het een of andere handelsartikel, maar de enige manier om dit te realiseren, is een compagnonschap aan te gaan met iemand die over de benodigde produkten of geldmiddelen beschikt. Een andere christen wil een boerenbedrijf uitoefenen (of een bepaald soort vee fokken), maar er is geen land beschikbaar. Hij zou dus moeten gaan samenwerken met iemand die bereid is hem het land tegen een aandeel in de winst te verpachten. Het kan zijn dat weer een andere christen geen loodgietersbedrijf kan beginnen omdat caesar slechts enkele vergunningen afgeeft en die reeds allemaal zijn verstrekt; de enige manier voor hem zou zijn, samen te gaan met een ongelovig familielid die een vergunning heeft. — Markus 12:17.

Dit zijn slechts illustraties. Wij proberen niet een volledig scala van mogelijkheden te vermelden, en ook spreken wij nergens enige goed- of afkeuring over uit. Maar kunt u, met deze voorbeelden in gedachten, niet zien waarom de in 2 Korinthiërs 6:14-18 gegeven raad niet genegeerd dient te worden?

Een christen die een zaak zou beginnen met een ongelovige, of dit nu al dan niet een familielid is, kan heel goed voor onverwachte problemen en verleidingen komen te staan. Misschien komt de compagnon wel tot de conclusie dat er alleen maar een redelijke winst gemaakt kan worden door een lagere belastingaangifte te doen of zwartwerkers in dienst te nemen, ook al zouden daardoor regeringsvoorschriften overtreden worden. Hij zou misschien bereid zijn leveranciers clandestien te betalen voor afgeleverde goederen die niet op de officiële factuur staan. Zou een christen enig aandeel daaraan, of aan soortgelijke oneerlijkheid, kunnen hebben? En wat zou de christen doen wanneer het moment daar is dat zij beiden belastingpapieren of andere wettelijke documenten moeten tekenen die verband houden met hun zakendoen? — Exodus 23:1; Romeinen 13:1, 7.

Of misschien wil de ongelovige compagnon artikelen die verband houden met heidense feestdagen in zijn verkoopprogramma opnemen, wenskaarten uit naam van de zaak versturen en ter ere van religieuze feestdagen zijn zaak decoreren. Paulus vroeg: „Welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God.” Hoe passend is het commentaar: „’„Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af”, zegt Jehovah, „en raakt het onreine niet langer aan”’; ’„en ik wil u aannemen”’”! (2 Korinthiërs 6:16, 17) Veel christenen die deze wijze raad toepassen, hebben hun keus laten vallen op werelds werk dat hen aan zo min mogelijk potentiële problemen blootstelt. — Hebreeën 13:5, 6, 18.

De christelijke gemeente heeft niet de opdracht ontvangen om alles wat christenen in hun werelds werk doen in de gaten te houden of te onderzoeken, of zij nu werknemer of eigenaar van een zaak zijn. Uiteraard zou de christelijke gemeente indien bekend werd dat een christen medeplichtig is aan verkeerd gedrag, zoals het bevorderen van valse aanbidding of de een of andere vorm van liegen of stelen, stappen moeten doen om Jehovah’s maatstaven hoog te houden.

Het punt waar het echter om gaat, is dat Paulus’ geïnspireerde raad: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen”, christenen kan helpen problemen en een eventueel noodzakelijk rechterlijk optreden te vermijden. Verstandige christenen zullen die raad ter harte nemen en niet verkiezen in situaties terecht te komen waar zij onder extra druk zullen staan om met bijbelse beginselen te schipperen. Indien iemand denkt dat hij een compagnonschap met een ongelovige moet aangaan, dienen anderen er niet snel bij te zijn hem te oordelen of te bekritiseren, aangezien zij beseffen dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn keus zal moeten dragen. In wezen stelde Paulus geen formele, afdwingbare regel op waardoor het een christen verboden wordt een compagnonschap met een ongelovige aan te gaan. Maar toch dient zijn raad niet genegeerd te worden. God heeft die raad geïnspireerd en tot nut van ons in de bijbel laten optekenen. Wij doen er verstandig aan acht te slaan op die raad.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen