Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w94 1/9 blz. 8-13
  • Ga voorwaarts, ook al bent u uit stof gemaakt!

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Ga voorwaarts, ook al bent u uit stof gemaakt!
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Een verandering van omstandigheden
  • Ook zij waren uit stof gemaakt
  • Wat betekent het voor ons persoonlijk dat wij uit stof zijn gemaakt?
  • Stof
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Stof
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Waarom al dat stof?
    Ontwaakt! 1987
  • Wat gebeurt er na de dood?
    Vragen over de Bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
w94 1/9 blz. 8-13

Ga voorwaarts, ook al bent u uit stof gemaakt!

„Hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn.” — PSALM 103:14.

1. Is het wetenschappelijk juist als de bijbel zegt dat mensen uit stof zijn gemaakt? Licht dit toe.

IN FYSIEK opzicht zijn wij stof. „Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel” (Genesis 2:7). Deze eenvoudige beschrijving van de schepping van de mens stemt overeen met de wetenschappelijke waarheid. Alle meer dan negentig elementen waaruit het menselijk lichaam is samengesteld, worden in het „stof van de aardbodem” aangetroffen. Een chemicus heeft eens beweerd dat het lichaam van een volwassen mens voor 65 procent uit zuurstof, 18 procent uit koolstof, 10 procent uit waterstof, 3 procent uit stikstof, 1,5 procent uit calcium en 1 procent uit fosfor bestaat, en voor de rest uit andere elementen. Ongeacht of deze schattingen helemaal nauwkeurig zijn, het feit blijft „dat wij stof zijn”!

2. Welke reactie brengt de wijze waarop God mensen heeft geschapen bij u teweeg, en waarom?

2 Wie, behalve Jehovah, zou uit niets dan stof zulke uiterst ingewikkelde schepselen kunnen scheppen? Gods werken zijn volmaakt en zonder smet. Dat hij verkoos de mens op deze manier te scheppen, vormt dus beslist geen reden tot klagen. Ja, dat de Grootse Schepper in staat was de mens op een vrees inboezemende en wonderbare wijze uit het stof van de aarde te scheppen, vergroot onze waardering voor Zijn onbegrensde macht, bekwaamheid en praktische wijsheid. — Deuteronomium 32:4, NW, Studiebijbel, vtn.; Psalm 139:14.

Een verandering van omstandigheden

3, 4. (a) Wat was niet Gods bedoeling toen hij de mens uit stof schiep? (b) Waarop doelde David in Psalm 103:14, en hoe helpt de context ons tot deze conclusie te komen?

3 Schepselen die uit stof zijn gemaakt, hebben beperkingen. Het is echter nooit Gods bedoeling geweest dat die tot een last of al te beperkend zouden zijn. Ze waren niet bedoeld om ontmoediging te veroorzaken of iemand ongelukkig te maken. Maar zoals uit de context van Davids woorden in Psalm 103:14 blijkt, kunnen beperkingen waaraan mensen onderhevig zijn, ontmoediging veroorzaken en hen ongelukkig maken. Waarom is dit zo? Toen Adam en Eva ongehoorzaam werden aan God, brachten zij een veranderde situatie voor hun toekomstige familie teweeg. Uit stof gemaakt zijn, kreeg toen een nieuwe gevoelswaarde.a

4 David had het niet over de natuurlijke beperkingen die zelfs volmaakte uit stof gemaakte mensen gehad zouden hebben, maar over menselijke zwakheden die door overgeërfde onvolmaaktheid worden veroorzaakt. Anders zou hij over Jehovah niet hebben gezegd: „Hij die al uw dwaling vergeeft, die al uw kwalen geneest, die uw leven opeist uit de kuil, . . . [die] ons zelfs niet naar onze zonden [heeft] gedaan, noch naar onze dwalingen over ons [heeft] gebracht wat wij verdienen” (Psalm 103:2-4, 10). Indien volmaakte mensen getrouw waren gebleven, zouden zij, hoewel zij uit stof waren gemaakt, nooit hebben gedwaald of gezondigd zodat zij vergeving nodig zouden hebben; noch zouden zij kwalen hebben gehad waarvoor genezing nodig was. Bovenal zouden zij nooit hebben hoeven afdalen in de kuil van de dood, waaruit zij alleen maar door middel van een opstanding opgeëist zouden kunnen worden.

5. Waarom is het voor ons niet moeilijk Davids woorden te begrijpen?

5 Omdat wij onvolmaakt zijn, hebben wij allemaal de dingen ervaren waarover David sprak. Wij zijn ons voortdurend bewust van onze beperkingen die het gevolg zijn van onvolmaaktheid. Het stemt ons verdrietig wanneer ze onze verhouding met Jehovah of met onze christelijke broeders en zusters af en toe lijken te schaden. Wij betreuren het als onze onvolmaaktheden en de druk van Satans wereld ons nu en dan tot wanhoop drijven. Aangezien Satans heerschappij snel ten einde loopt, oefent zijn wereld steeds grotere druk uit op de mensen in het algemeen en op christenen in het bijzonder. — Openbaring 12:12.

6. Waarom voelen sommige christenen zich wellicht ontmoedigd, en hoe zou Satan dit soort gevoelens kunnen uitbuiten?

6 Hebt u het gevoel dat het steeds moeilijker wordt een christelijk leven te leiden? Sommige christenen heeft men horen opmerken dat zij, naarmate zij langer in de waarheid zijn, steeds onvolmaakter lijken te worden. Het is echter waarschijnlijker dat zij zich gewoon steeds meer bewust geworden zijn van hun eigen onvolmaaktheden en hun onvermogen om op zo’n wijze aan Jehovah’s volmaakte maatstaven te voldoen als zij graag zouden willen. En in werkelijkheid is dit waarschijnlijk een gevolg van het feit dat zij blijven groeien in kennis van en waardering voor Jehovah’s rechtvaardige vereisten. Het is van levensbelang dat wij ons door een dergelijk besef nooit zozeer laten ontmoedigen dat wij de Duivel in de kaart spelen. Door de eeuwen heen heeft hij herhaaldelijk geprobeerd munt te slaan uit ontmoediging om Jehovah’s dienstknechten ertoe te brengen de ware aanbidding de rug toe te keren. Niettemin hebben de meesten van hen dat niet gedaan, omdat zij God oprecht liefhebben en de Duivel ’volkomen haten’. — Psalm 139:21, 22; Spreuken 27:11.

7. In welk opzicht kunnen wij af en toe als Job zijn?

7 Toch kunnen Jehovah’s dienstknechten zich op een gegeven moment ontmoedigd voelen. Ontevredenheid over onze eigen prestaties zou ook een reden kunnen zijn. Fysieke factoren of een gespannen verhouding met familieleden, vrienden of collega’s kunnen een rol spelen. De getrouwe Job raakte zo ontmoedigd dat hij God smeekte: „O, dat gij mij in Sjeool zoudt verbergen, dat gij mij verborgen zoudt houden totdat uw toorn zich afwendt, dat gij mij een tijdslimiet zoudt stellen en aan mij zoudt denken!” Als moeilijke omstandigheden Job dus al vlagen van ontmoediging konden bezorgen, terwijl hij toch „een onberispelijk en oprecht man [was], godvrezend en wijkend van het kwaad”, is het beslist niet te verwonderen dat hetzelfde ons kan overkomen. — Job 1:8, 13-19; 2:7-9, 11-13; 14:13.

8. Waarom kan incidentele ontmoediging een positief teken zijn?

8 Hoe vertroostend is het te weten dat Jehovah in het hart kijkt en goede beweegredenen niet over het hoofd ziet! Nooit zal hij degenen die in alle oprechtheid hun best doen om hem te behagen, verwerpen. Incidentele ontmoediging kan trouwens een positief teken zijn, een indicatie dat wij onze dienst voor Jehovah niet luchthartig opvatten. Vanuit dit standpunt bezien is degene die nooit met ontmoediging worstelt, zich geestelijk misschien in mindere mate van zijn zwakheden bewust als anderen zich van hun inherente zwakheden bewust zijn. Let wel: „Wie . . . denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt.” — 1 Korinthiërs 10:12; 1 Samuël 16:7; 1 Koningen 8:39; 1 Kronieken 28:9.

Ook zij waren uit stof gemaakt

9, 10. (a) Wiens geloof zouden christenen heel goed kunnen navolgen? (b) Hoe reageerde Mozes op zijn toewijzing?

9 Hebreeën hoofdstuk 11 geeft een opsomming van een aantal voorchristelijke getuigen van Jehovah die een krachtig geloof aan de dag legden. Zowel in de eerste eeuw als in deze tijd hebben christenen dat eveneens gedaan. De lessen die wij van hen kunnen leren, zijn van onschatbare waarde. (Vergelijk Hebreeën 13:7.) Wiens geloof zou een christen bijvoorbeeld beter kunnen navolgen dan dat van Mozes? Hij werd geroepen om oordeelsboodschappen bekend te maken aan de machtigste wereldheerser uit zijn tijd, de farao van Egypte. In deze tijd moeten Jehovah’s Getuigen soortgelijke oordeelsboodschappen afkondigen tegen valse religie en andere organisaties die gekant zijn tegen Christus’ opgerichte koninkrijk. — Openbaring 16:1-15.

10 Deze opdracht vervullen, is geen gemakkelijke toewijzing, zoals Mozes heeft laten zien. „Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en dat ik de zonen van Israël uit Egypte moet leiden?”, vroeg hij. Wij kunnen begrijpen dat hij zich er niet bekwaam voor voelde. Ook maakte hij zich bezorgd over de mogelijke reactie van mede-Israëlieten: „Veronderstel eens dat zij mij niet geloven en niet naar mijn stem luisteren.” Jehovah legde hem toen uit hoe hij zijn bevoegdheid kon bewijzen, maar Mozes had nog een probleem. Hij zei: „Neem mij niet kwalijk, Jehovah, maar ik ben geen vlotte spreker, noch sinds gisteren, noch sinds daarvoor, noch sinds gij tot uw knecht gesproken hebt, want ik ben traag van mond.” — Exodus 3:11; 4:1, 10.

11. Hoe zouden wij, net als Mozes, op theocratische verplichtingen kunnen reageren, maar waarvan kunnen wij, wanneer wij geloof oefenen, overtuigd zijn?

11 Af en toe voelen wij ons wellicht net als Mozes. Hoewel wij onze theocratische verplichtingen erkennen, vragen wij ons misschien af hoe wij ons er ooit van kunnen kwijten. ’Wie ben ik dat ik op mensen zou toestappen, van wie sommigen qua maatschappelijke of financiële positie of opleidingsniveau boven mij staan, en mij zou aanmatigen hen in Gods wegen te onderwijzen? Hoe zullen mijn geestelijke broeders en zusters reageren als ik tijdens christelijke vergaderingen commentaar geef of op de theocratische bedieningsschool een toespraakje houd op het podium? Zullen zij niet zien hoe onbekwaam ik ben?’ Maar bedenk dat Jehovah met Mozes was en hem voor zijn toewijzing toerustte omdat Mozes geloof oefende (Exodus 3:12; 4:2-5, 11, 12). Als wij het geloof van Mozes navolgen, zal Jehovah ook met ons zijn en ook ons toerusten voor ons werk.

12. Hoe kan Davids geloof ons aanmoedigen als wij ontmoedigd zijn over zonden of tekortkomingen?

12 Iedereen die zich gefrustreerd of ontmoedigd voelt wegens zonden of tekortkomingen, kan zeker meevoelen met David toen hij zei: „Mijn overtredingen ken ikzelf, en mijn zonde is voortdurend vóór mij.” Zich smekend tot Jehovah wendend, zei David ook: „Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, en wis zelfs al mijn dwalingen uit.” Nooit liet hij zich echter door ontmoediging beroven van zijn verlangen om Jehovah te dienen. „Werp mij niet weg van voor uw aangezicht; en uw heilige geest, o neem die niet van mij weg.” Het is duidelijk dat David „stof” was, maar Jehovah keerde zich niet van hem af, want David oefende geloof in Jehovah’s belofte dat hij „een gebroken en verbrijzeld hart” niet zou verachten. — Psalm 38:1-9; 51:3, 9, 11, 17.

13, 14. (a) Waarom dienen wij geen volgelingen van mensen te worden? (b) Hoe laten de voorbeelden van Paulus en Petrus zien dat ook zij uit stof gemaakt waren?

13 Merk echter op dat hoewel wij deze „grote wolk van getuigen” moeten bezien als een aanmoediging om „met volharding de wedloop [te] lopen die voor ons ligt”, ons niet wordt gezegd dat wij hun volgelingen moeten worden. Ons wordt gezegd dat wij in de voetstappen moeten treden van „de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus”, niet van onvolmaakte mensen — zelfs niet van de getrouwe apostelen uit de eerste eeuw. — Hebreeën 12:1, 2; 1 Petrus 2:21.

14 De apostelen Paulus en Petrus, pilaren in de christelijke gemeente, struikelden af en toe. „Het goede dat ik wens, doe ik niet, maar het slechte dat ik niet wens, dat beoefen ik”, schreef Paulus. „Ellendig mens die ik ben!” (Romeinen 7:19, 24) En Petrus zei in een overmoedig moment tegen Jezus: „Ook al worden alle anderen in verband met u tot struikelen gebracht, ik zal nimmer tot struikelen worden gebracht!” Toen Jezus Petrus waarschuwde dat hij Hem driemaal zou verloochenen, matigde Petrus zich aan zijn Meester tegen te spreken en snoefde: „Zelfs al moest ik met u sterven, ik zal u geenszins verloochenen.” Maar hij verloochende Jezus wel, een misstap waarover hij bittere tranen heeft geweend. Ja, Paulus en Petrus waren uit stof gemaakt. — Mattheüs 26:33-35.

15. Welke aansporing hebben wij om, ondanks het feit dat wij uit stof zijn gemaakt, voorwaarts te gaan?

15 Ondanks hun tekortkomingen kwamen Mozes, David, Paulus, Petrus en anderen zoals zij echter als overwinnaars uit de strijd te voorschijn. Waarom? Omdat zij een krachtig geloof oefenden in Jehovah, hem onvoorwaardelijk vertrouwden en ondanks tegenslagen aan hem verknocht bleven. Zij rekenden erop dat hij hun „de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat” zou verlenen. En dat deed hij ook, zonder ooit toe te laten dat zij zo diep vielen dat zij er nooit meer bovenop kwamen. Als wij geloof blijven oefenen, kunnen wij er zeker van zijn dat wanneer in ons geval het oordeel wordt uitgesproken, het in overeenstemming zal zijn met de woorden: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond . . ., zou vergeten.” Wat een aansporing is dit voor ons om voorwaarts te gaan, ondanks het feit dat wij uit stof zijn gemaakt! — 2 Korinthiërs 4:7; Hebreeën 6:10.

Wat betekent het voor ons persoonlijk dat wij uit stof zijn gemaakt?

16, 17. Hoe past Jehovah, wanneer het op oordelen aankomt, het in Galaten 6:4 uiteengezette beginsel toe?

16 De ervaring heeft veel ouders en onderwijzers geleerd hoe wijs het is kinderen of leerlingen te beoordelen naar hun individuele bekwaamheden, niet op basis van vergelijking met andere kinderen in het gezin of met klasgenoten. Dit is in overeenstemming met een bijbels beginsel dat christenen gezegd wordt te volgen: „Laat een ieder zich ervan vergewissen wat zijn eigen werk is, en dan zal hij alleen met betrekking tot zichzelf, en niet in vergelijking met de andere persoon, reden tot opgetogenheid hebben.” — Galaten 6:4.

17 Hoewel Jehovah met zijn volk als georganiseerde groep handelt, beoordeelt hij hen, in overeenstemming met dit beginsel, als afzonderlijke personen. Romeinen 14:12 zegt: „Een ieder van ons [zal] voor zichzelf rekenschap afleggen aan God.” Jehovah weet heel goed hoe elk van zijn dienstknechten genetisch in elkaar zit. Hij kent hun fysieke en mentale gesteldheid, hun bekwaamheden, hun overgeërfde sterke kanten en zwakheden, en weet ook welke mogelijkheden zij hebben en in hoeverre zij deze mogelijkheden benutten om christelijke vruchten voort te brengen. Jezus’ commentaar over de weduwe die twee kleine geldstukken in de schatkist van de tempel wierp en zijn illustratie van het zaad dat op voortreffelijke aarde werd gezaaid, zijn aanmoedigende voorbeelden voor christenen die zich wellicht terneergeslagen voelen omdat zij zo onverstandig zijn zich met anderen te vergelijken. — Markus 4:20; 12:42-44.

18. (a) Waarom dienen wij vast te stellen wat „stof zijn” in ons persoonlijke geval betekent? (b) Waarom dient een openhartig zelfonderzoek ons niet tot wanhoop te brengen?

18 Het is uitermate belangrijk dat wij vaststellen wat „stof zijn” in ons eigen persoonlijke geval betekent, opdat wij ons zo volledig mogelijk voor de dienst kunnen inzetten (Spreuken 10:4; 12:24; 18:9; Romeinen 12:1). Alleen door ons scherp bewust te zijn van onze persoonlijke tekortkomingen en zwakheden kunnen wij bedacht blijven op de noodzaak van en de mogelijkheden voor verbetering. Laten wij bij ons zelfonderzoek nooit onderschatten welke kracht de heilige geest bezit om ons te helpen verbeteringen aan te brengen. Door middel daarvan werd het universum geschapen, werd de bijbel geschreven en is te midden van een stervende wereld een vreedzame nieuwe-wereldmaatschappij tot bestaan gebracht. Gods heilige geest is dus beslist krachtig genoeg om hen die erom vragen, de wijsheid en de sterkte te geven die nodig zijn om rechtschapen te blijven. — Micha 3:8; Romeinen 15:13; Efeziërs 3:16.

19. Waarvoor vormt het feit dat wij uit stof zijn gemaakt geen verontschuldiging?

19 Hoe vertroostend is het te weten dat Jehovah gedenkt dat wij stof zijn! Nooit mogen wij echter redeneren dat dit een geldig excuus is om de handen te laten verslappen of misschien zelfs iets verkeerds te doen. Beslist niet! Dat Jehovah gedenkt dat wij stof zijn, is een uiting van zijn onverdiende goedheid. Maar wij willen geen „goddeloze mensen” zijn, „die de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus” (Judas 4). Dat wij uit stof zijn gemaakt, vormt geen verontschuldiging om goddeloos te zijn. Een christen doet zijn best om verkeerde neigingen te bestrijden, door zijn lichaam te beuken en het te leiden als een slaaf, teneinde het te vermijden ’Gods heilige geest te bedroeven’. — Efeziërs 4:30; 1 Korinthiërs 9:27.

20. (a) In welke twee opzichten hebben wij „volop te doen . . . in het werk van de Heer”? (b) Waarom hebben wij reden tot optimisme?

20 Thans, tijdens de laatste jaren van Satans wereldsamenstel, is het niet de tijd om het langzamer aan te gaan doen — niet voor zover het de Koninkrijksprediking betreft en niet voor zover het erom gaat in overvloediger mate de vrucht van Gods geest voort te brengen. Op beide terreinen hebben wij „volop te doen”. Het is nu de tijd om voorwaarts te gaan, wetend dat onze „arbeid niet tevergeefs is” (1 Korinthiërs 15:58). Jehovah zal ons schragen, want David zei over hem: „Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige wankelt” (Psalm 55:22). Wat een vreugde is het te weten dat Jehovah ons persoonlijk vergunt een aandeel te hebben aan het allergrootste werk dat ooit aan onvolmaakte menselijke schepselen is toegewezen — en dit ondanks het feit dat wij uit stof gemaakt zijn!

[Voetnoten]

a In Herders Bibelkommentar wordt bij Psalm 103:14 het volgende opgemerkt: „Hij weet heel goed dat hij de mensen uit het stof van de aardbodem heeft gevormd, en hij kent de zwakheden en de vergankelijkheid van hun leven, die sedert de zondeval zwaar op hen drukken.” — Wij cursiveren.

Kunt u dit uitleggen?

◻ Welk verschil bestaat er tussen Genesis 2:7 en Psalm 103:14 wanneer daarin wordt gezegd dat mensen uit stof gemaakt zijn?

◻ Waarom is Hebreeën hoofdstuk 11 een bron van aanmoediging voor christenen in deze tijd?

◻ Waarom doen wij er verstandig aan het in Galaten 6:4 uiteengezette beginsel toe te passen?

◻ Hoe kunnen Hebreeën 6:10 en 1 Korinthiërs 15:58 ons helpen ontmoediging tegen te gaan?

[Illustraties op blz. 10]

Christenen volgen het geloof van medeaanbidders na, maar zijn volgelingen van de Volmaker van hun geloof, Jezus

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen