Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w88 15/11 blz. 10-15
  • Wie zal door Jehovah worden goedgekeurd?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wie zal door Jehovah worden goedgekeurd?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Wat betekenden zijn woorden?
  • Hij verwelkomde mensen
  • Ongelovigen en de christelijke gemeente
  • Gods tot redding leidende goedkeuring behouden
  • Anderen helpen God te aanbidden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
  • Wat belet u gedoopt te worden?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
  • Gedoopt in de naam van wie en wat?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2010
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
w88 15/11 blz. 10-15

Wie zal door Jehovah worden goedgekeurd?

„Blijft . . . uw eigen redding bewerken, want God is het die, ter wille van zijn welbehagen, in u werkt, opdat gij zowel wilt als werkt.” — FILIPPENZEN 2:12, 13.

1, 2. In welke situatie bevond Jezus zich toen aan hem werd bekendgemaakt dat hij door God was goedgekeurd, en waarom dient dit ons te interesseren?

HET was een keerpunt in de geschiedenis. Johannes de Doper had Gods boodschap gepredikt en berouwvolle personen in water ondergedompeld. Toen kwam er een man naar hem toe van wie Johannes wist dat hij rechtvaardig was; het was Jezus. Hij had geen zonde waarvan hij berouw moest hebben, maar toch verzocht hij gedoopt te worden om ’alles wat rechtvaardig was te volbrengen’. — Matthéüs 3:1-15.

2 Toen Johannes dit verzoek nederig had ingewilligd en Jezus uit het water omhoogkwam, ’werden de hemelen geopend en zag hij Gods geest gelijk een duif neerdalen’. Er gebeurde nog iets: „Er [kwam] een stem uit de hemelen, die zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd’” (Matthéüs 3:16, 17; Markus 1:11). Wat een verklaring! Wij allen vinden het heerlijk iemand te behagen die wij respecteren (Handelingen 6:3-6; 16:1, 2; Filippenzen 2:19-22; Matthéüs 25:21). Stel u dus eens voor hoe u het zou vinden indien de almachtige God bekendmaakte: ’Ik heb u goedgekeurd!’

3. Wat dient onze levendige belangstelling te hebben in verband met Gods goedkeuring?

3 Kan iemand in deze tijd door God worden goedgekeurd? Neem bijvoorbeeld een man die ’geen hoop heeft en zonder God in de wereld is’ omdat hij „vervreemd [is] van het leven dat God toebehoort” (Efeziërs 2:12; 4:18). Kan hij vanuit die positie in de gezegende situatie geraken dat hij door Jehovah wordt goedgekeurd? Zo ja, hoe dan wel? Laten wij eens zien.

Wat betekenden zijn woorden?

4. (a) Wat betekent het Griekse woord voor „goedgekeurd” in Gods verklaring? (b) Waarom is het gebruik ervan in dit geval van bijzonder belang?

4 De evangelieverslagen waarin Gods woorden „Ik heb [Jezus] goedgekeurd” staan opgetekend, bezigen het Griekse werkwoord eu·doʹke·o (Matthéüs 3:17; Markus 1:11; Lukas 3:22). Het betekent „ingenomen zijn met, gunstig denken over, een welbehagen vinden in”, en het bijbehorende zelfstandig naamwoord houdt de gedachte in van „goede wil, welbehagen, gunst, wens, verlangen”. Eu·doʹke·o is niet beperkt tot goddelijke goedkeuring. De christenen in Macedonië bijvoorbeeld ’deelden graag’ hun geldmiddelen met anderen, vonden daar een welbehagen in (Romeinen 10:1; 15:26; 2 Korinthiërs 5:8; 1 Thessalonicenzen 2:8; 3:1). Dit neemt niet weg dat de goedkeuring die Jezus ten deel viel, door God, niet door mensen, tot uitdrukking werd gebracht. Deze uitdrukking wordt met betrekking tot Jezus pas gebruikt nadat hij gedoopt was (Matthéüs 17:5; 2 Petrus 1:17). Het is interessant dat in Lukas 2:52 een ander woord — chaʹris — wordt gebruikt wanneer er over Jezus wordt gesproken als een ongedoopte jongere die „gunst” genoot bij God en de mensen.

5. (a) Waaruit blijkt duidelijk dat onvolmaakte mensen door God goedgekeurd kunnen worden? (b) Wie zijn „mensen van goede wil”?

5 Is het ook voor onvolmaakte mensen zoals wij mogelijk Gods goedkeuring te verwerven? Gelukkig is het antwoord bevestigend. Toen Jezus geboren werd, kondigden engelen het volgende aan: „Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil [eu·doʹki·as]” (Lukas 2:14). Letterlijk staat er in het Grieks dat de engelen zongen over een toekomstige zegen voor „mensen over wie goed wordt gedacht” of „mensen die God goedkeurt”.a Professor Hans Bietenhard schrijft over dit gebruik van en an·throʹpois eu·doʹki·as: „De zinsnede heeft betrekking op de mensen in wie God een welbehagen heeft . . . Het gaat hier derhalve niet om de goede wil van mensen . . . Het gaat om Gods soevereine en genadige wil, die voor zichzelf een volk tot redding uitverkiest.” Zoals Jehovah’s Getuigen reeds lang hebben uitgelegd, wordt in Lukas 2:14 derhalve te kennen gegeven dat onvolmaakte mensen door middel van de opdracht en de doop mensen van goede wil kunnen worden, mensen die door God worden goedgekeurd!b

6. Wat moeten wij nog te weten komen omtrent Gods goedkeuring?

6 Maar u zult wellicht beseffen hoe groot het verschil is tussen iemand die een ’vijand van God is omdat zijn geest gericht is op de werken die goddeloos zijn’ en iemand die goedgekeurd is om een metgezel te zijn van onze rechtvaardige en wijze God (Kolossenzen 1:21; Psalm 15:1-5). Vandaar dat u, hoewel het wellicht een opluchting voor u is te vernemen dat mensen goedgekeurd kunnen worden, misschien zult willen weten wat daarbij betrokken is. Wij kunnen hier veel over te weten komen door te beschouwen hoe God in het verleden te werk is gegaan.

Hij verwelkomde mensen

7. Hoe blijkt uit Exodus 12:38 wat Gods zienswijze is?

7 Gedurende vele eeuwen vóór de aankondiging in Lukas 2:14 verwelkomde Jehovah mensen die kwamen om hem te aanbidden. Natuurlijk liet God zich uitsluitend in met de natie Israël, die aan hem was opgedragen (Exodus 19:5-8; 31:16, 17). Bedenk echter dat toen Israël wegtrok uit Egyptische slavernij, „een groot gemengd gezelschap . . . ook met hen [optrok]” (Exodus 12:38). Deze niet-Israëlieten, die misschien omgang met Gods volk hadden gehad en getuige waren geweest van de plagen over Egypte, verkozen nu met Israël mee te gaan. Sommigen zijn waarschijnlijk volwaardige proselieten geworden.

8. Welke twee soorten van vreemdelingen woonden in Israël, en waarom was er verschil in de wijze waarop Israëlieten hen bejegenden?

8 Het Wetsverbond hield rekening met de situatie waarin niet-Israëlieten verkeerden in relatie tot God en zijn volk. Sommige vreemdelingen waren bijwoners die eenvoudig in het land Israël woonden, waar zij gehoorzaamheid verschuldigd waren aan fundamentele wetten, zoals de wetten inzake moord en het onderhouden van de sabbat (Nehemía 13:16-21). In plaats van deze bijwoners als broeders te aanvaarden, nam een Israëliet een redelijke mate van voorzichtigheid in acht wanneer hij met hen sprak of in de omgang met hen, want zij vormden nog geen deel van Gods natie. Terwijl een Israëliet bijvoorbeeld het niet-uitgebloede kadaver van een dier dat vanzelf was gestorven, niet mocht kopen en eten, mochten vreemdelingen die geen proselieten waren, dat wel (Deuteronomium 14:21; Ezechiël 4:14). Mettertijd zouden sommigen van deze niet-Israëlitische bijwoners misschien hetzelfde doen als andere vreemdelingen, namelijk besneden proselieten worden. Pas dan werden zij bejegend als broeders in de ware aanbidding, die geacht werden de gehele Wet te onderhouden (Leviticus 16:29; 17:10; 19:33, 34; 24:22). Ruth, de Moabitische, en Naäman, de melaatse Syriër, waren door God aanvaarde niet-Israëlieten. — Matthéüs 1:5; Lukas 4:27.

9. Hoe liet Salomo Gods zienswijze ten aanzien van buitenlanders duidelijk uitkomen?

9 In de dagen van koning Salomo zien wij dat God er ten aanzien van niet-Israëlieten dezelfde zienswijze op na hield en hen verwelkomde. Toen Salomo de tempel inwijdde, bad hij: „Naar de buitenlander, die geen deel uitmaakt van uw volk Israël en die wegens uw naam werkelijk uit een ver land komt . . . en bidt in de richting van dit huis, moogt gíj vanuit de hemel . . . luisteren, . . . opdat alle volken der aarde uw naam leren kennen, zodat zij u vrezen, evenals uw volk Israël” (1 Koningen 8:41-43). Ja, Jehovah luisterde graag naar de gebeden van oprechte buitenlanders die hem zochten. Misschien zouden ook dezen zijn wetten leren kennen, zich laten besnijden en aanvaarde leden van zijn gezegende volk worden.

10. Hoe zullen de joden de Ethiopische eunuch hebben bejegend, en waarom kwam hij door de besnijdenis voor een zegen in aanmerking?

10 Een man met wie dit in latere tijden gebeurde, was de schatbewaarder van koningin Candáce in het verre Ethiopië. Toen hij voor het eerst van de joden en hun aanbidding hoorde, was zijn levensstijl of de manier waarop hij zijn religie beoefende, vermoedelijk onaanvaardbaar voor Jehovah. De joden zullen dus een mate van verdraagzaamheid aan de dag gelegd moeten hebben zolang deze buitenlandse man in hun midden de Wet bestudeerde om Gods vereisten te leren kennen. Klaarblijkelijk maakte hij vorderingen en bracht hij de nodige veranderingen aan om voor de besnijdenis in aanmerking te komen. Handelingen 8:27 vertelt ons: „Hij was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden” (Exodus 12:48, 49). Dit zou erop wijzen dat hij toen een volwaardige proseliet was. Hij verkeerde derhalve in een positie om de Messías te aanvaarden en een gedoopte discipel van hem te worden, waardoor hij zich naar Gods progressieve wil voegde.

Ongelovigen en de christelijke gemeente

11, 12. (a) Welke verdere verandering vond er plaats toen de Ethiopiër werd gedoopt? (b) Hoe was dit in overeenstemming met Filippenzen 2:12, 13?

11 Jezus zei tot zijn volgelingen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matthéüs 28:19, 20). De zojuist genoemde Ethiopische proseliet had reeds kennis omtrent Jehovah en de heilige geest. Dus toen Filippus hem eenmaal had geholpen te begrijpen en te aanvaarden dat Jezus de messiaanse Zoon van God was, kon hij gedoopt worden. Daardoor zou hij een goedgekeurd lid worden van Jehovah’s volk dat Christus volgde. Vanzelfsprekend zou hij rekenschap verschuldigd zijn aan God en moest hij ’alles onderhouden wat [christenen] geboden was’. Maar deze aansprakelijkheid ging vergezeld van een schitterend vooruitzicht: redding!

12 Later schreef Paulus dat alle christenen ’met vrees en beven hun eigen redding moesten blijven bewerken’. Niettemin was dit mogelijk, „want God is het die, ter wille van zijn welbehagen [eu·doʹki·as], in u werkt, opdat gij zowel wilt als werkt”. — Filippenzen 2:12, 13.

13. Hoe zullen christenen gehandeld hebben ten aanzien van degenen die zich niet zo snel als de Ethiopische eunuch lieten dopen?

13 Niet allen die met ware christenen in contact kwamen, waren net zo bereid en voldeden in net zo’n mate aan de vereisten als die Ethiopiër, zodat zij snel gedoopt konden worden. Sommigen, die geen joden of proselieten waren, hadden weinig of geen kennis van Jehovah en zijn wegen; ook lieten zij zich in hun morele gedrag niet door zijn maatstaven leiden. Hoe moest er ten aanzien van hen gehandeld worden? Christenen moesten Jezus’ voorbeeld volgen. Hij moedigde beslist niet aan tot zonde, noch zag hij die zelfs maar door de vingers (Johannes 5:14). Niettemin was hij verdraagzaam jegens zondaars die tot hem getrokken werden en die hun wegen in overeenstemming wilden brengen met die van God. — Lukas 15:1-7.

14, 15. Wat voor personen, behalve gezalfde christenen, bezochten de vergaderingen in Korinthe, en hoe hadden zij wellicht niet allemaal dezelfde geestelijke vorderingen gemaakt?

14 Dat christenen zich verdraagzaam betoonden ten aanzien van degenen die ermee bezig waren kennis omtrent God te verwerven, blijkt duidelijk uit Paulus’ opmerkingen over de vergaderingen in Korinthe. Toen Paulus sprak over de wijze waarop de wonderbare gaven van de geest die aanvankelijk het bewijs vormden dat Gods zegen op het christendom rustte, gebruikt moesten worden, maakte hij gewag van „gelovigen” en „ongelovigen” (1 Korinthiërs 14:22). „Gelovigen” waren degenen die Christus aanvaardden en zich lieten dopen (Handelingen 8:13; 16:31-34). „Velen van de Korinthiërs die toehoorden, gingen geloven en werden gedoopt.” — Handelingen 18:8.

15 Volgens 1 Korinthiërs 14:24 bezochten ook ’ongelovigen of gewone mensen’ de vergaderingen in Korinthe en werden daar verwelkomd.c Vermoedelijk hadden zij niet allemaal dezelfde vorderingen gemaakt wat het bestuderen en toepassen van Gods Woord betreft. Sommigen begingen misschien nog steeds zonden. Anderen hadden misschien een mate van geloof verworven, reeds enige veranderingen in hun leven aangebracht en waren er wellicht zelfs al vóór hun doop mee begonnen aan anderen te vertellen wat zij hadden geleerd.

16. Hoe zou het zulke personen tot voordeel strekken op gemeentevergaderingen onder christenen te verkeren?

16 Natuurlijk was geen van die niet-gedoopten „in de Heer” (1 Korinthiërs 7:39). Indien zij in het verleden ernstige morele en geestelijke overtredingen hadden begaan, kan het hun begrijpelijkerwijs tijd gekost hebben zich naar Gods maatstaven te schikken. Intussen waren zij welkom, zolang zij niet op boosaardige wijze probeerden het geloof en de reinheid van de gemeente te ondermijnen. Wat zij op de vergaderingen zagen en hoorden, kon ’hen terechtwijzen’ doordat ’de geheimen van hun hart openbaar werden’. — 1 Korinthiërs 14:23-25; 2 Korinthiërs 6:14.

Gods tot redding leidende goedkeuring behouden

17. Welke vervulling had Lukas 2:14 in de eerste eeuw?

17 Door middel van de openbare prediking, het werk dat door gedoopte christenen in de eerste eeuw werd verricht, hoorden duizenden het goede nieuws. Zij stelden geloof in wat zij hoorden, hadden berouw van hun vroegere levenswandel en werden gedoopt, waarmee zij „een openbare bekendmaking tot redding” deden (Romeinen 10:10-15; Handelingen 2:41-44; 5:14; Kolossenzen 1:23). Het leed geen twijfel dat gedoopten destijds Jehovah’s goedkeuring hadden, want hij zalfde hen met heilige geest en nam hen aan als geestelijke zonen. De apostel Paulus schreef: „Hij heeft ons door tussenkomst van Jezus Christus voorbestemd als zijn zonen te worden aangenomen, overeenkomstig het welbehagen [eu·doʹki·an] van zijn wil” (Efeziërs 1:5). Zo begon dus nog in die eeuw werkelijkheid te worden wat door de engelen bij Jezus’ geboorte was voorzegd: „Vrede onder mensen van goede wil [of: mensen die Gods goedkeuring hebben].” — Lukas 2:14.

18. Waarom konden gezalfde christenen hun goedgekeurde positie voor Gods aangezicht niet als iets vanzelfsprekends beschouwen?

18 Om die vrede te behouden, moesten die „mensen van goede wil” „met vrees en beven [hun] eigen redding [blijven] bewerken” (Filippenzen 2:12). Dat was niet gemakkelijk, want zij waren nog steeds onvolmaakt. Zij zouden met verleidingen worden geconfronteerd en onder druk komen te staan om verkeerde dingen te doen. Als zij voor kwaaddoen zwichtten, zouden zij Gods goedkeuring verliezen. Daarom voorzag Jehovah liefdevol in geestelijke herders, die de gemeenten niet alleen zouden helpen maar ook zouden beschermen. — 1 Petrus 5:2, 3.

19, 20. Welke voorzieningen trof God opdat gedoopte christenen zijn goedgekeurde dienstknechten konden blijven?

19 Zulke gemeente-ouderlingen zouden Paulus’ raad ter harte nemen: „Zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen, terwijl gij uzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt” (Galaten 6:1). Zoals wij kunnen begrijpen, zou iemand die de belangrijke stap van de doop deed, een grotere mate van verantwoordelijkheid krijgen, net zoals dit het geval was bij een vreemdeling die een besneden proseliet in Israël werd. Niettemin kon een gedoopte christen die van het rechte pad afdwaalde, binnen de gemeente liefdevolle hulp vinden.

20 Een groep ouderlingen in de gemeente kon hulp bieden aan iemand die tot ernstig kwaaddoen verviel. Judas schreef: „Gaat . . . voort barmhartigheid te tonen jegens sommigen die twijfels hebben; redt hen door hen uit het vuur te rukken. Maar blijft jegens anderen barmhartigheid tonen, doch doet dit met vrees, terwijl gij zelfs het onderkleed, dat door het vlees bezoedeld is, haat” (Judas 22, 23). Een gedoopt gemeentelid dat deze hulp ontving, kon Jehovah’s goedkeuring behouden en zich blijven verheugen in de vrede waarover de engelen bij Jezus’ geboorte hadden gesproken.

21, 22. Wat zou het gevolg zijn indien iemand een onberouwvolle zondaar werd, en hoe zouden loyale leden van de gemeente reageren?

21 Hoewel het zelden voorkwam, waren er enkele gevallen waarin de kwaaddoener geen berouw had. Dan zouden de oudere mannen hem moeten uitsluiten om de reine gemeente tegen bezoedeling te beschermen. Dat overkwam een gedoopte man in Korinthe, die weigerde een immorele verhouding op te geven. Paulus adviseerde de gemeente „niet langer in het gezelschap te verkeren van hoereerders, niet bedoelend volledig het gezelschap te mijden van de hoereerders van deze wereld of de hebzuchtige personen en afpersers of afgodendienaars. Anders zoudt gij feitelijk uit de wereld moeten gaan. Maar nu schrijf ik u, niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten.” — 1 Korinthiërs 5:9-11.

22 Aangezien de Korinthische man de belangrijke stap van de doop had gedaan, zodat hij door God was goedgekeurd en een lid van de gemeente was geworden, was zijn uitsluiting uit de gemeente een ernstige zaak. Paulus gaf te kennen dat christenen niet met hem mochten omgaan, want hij had zijn goedgekeurde positie voor Gods aangezicht vaarwelgezegd. (Vergelijk 2 Johannes 10, 11.) Petrus schreef over zulke uit de gemeente verwijderde personen: „Het zou beter voor hen zijn geweest het pad der rechtvaardigheid niet nauwkeurig gekend te hebben, dan na het nauwkeurig gekend te hebben zich van het heilige, aan hen overgeleverde gebod af te wenden. Hun is overkomen wat het ware spreekwoord zegt: ’De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd.’” — 2 Petrus 2:21, 22.

23. Hoe stond het er in de eerste eeuw over het algemeen met christenen voor wat het behouden van Gods goedkeuring betreft?

23 Het ligt voor de hand dat Jehovah zulke personen niet langer als goedgekeurd kon beschouwen, want zij waren als niet-berouwvolle kwaaddoeners uit de gemeente verwijderd (Hebreeën 10:38; vergelijk 1 Korinthiërs 10:5). Klaarblijkelijk werd slechts een minderheid uitgesloten. De meesten die ’onverdiende goedheid en vrede van God’ hadden verworven en ’als zonen waren aangenomen overeenkomstig het welbehagen van zijn wil’, bleven getrouw. — Efeziërs 1:2, 5, 8-10.

24. Welk aspect van dit onderwerp verdient onze verdere aandacht?

24 Dat is ook in onze tijd over het algemeen het geval. Laten wij echter beschouwen hoe ’ongelovigen of gewone mensen’ thans geholpen kunnen worden door God goedgekeurd te worden, en wat er gedaan kan worden om hen te helpen indien zij van het rechte pad afdwalen. Het volgende artikel zal deze kwesties behandelen.

[Voetnoten]

a Vergelijk „mensen die hij goedkeurt”, New Testament, door George Swann; „mensen in wie Hij welbehagen heeft”, Willibrordvertaling.

b Zie De Wachttoren van 1 januari 1965, blz. 21-25.

c „De ἄπιστος (apistos, ’ongelovige’) en de ιδιώτης (idiōtēs, ’persoon zonder begrip’, de ’vragensteller’) vallen beiden in de categorie der ongelovigen, in tegenstelling tot de geredden van de christelijke kerk.” — The Expositor’s Bible Commentary, Deel 10, blz. 275.

Herinnert u zich dit?

◻ Vanaf welk moment en op welke wijze kunnen volgens de Schrift mensen door God worden goedgekeurd?

◻ Wat was Gods zienswijze betreffende buitenlanders onder zijn volk, maar waarom moesten de Israëlieten voorzichtigheid en verdraagzaamheid met elkaar in evenwicht brengen?

◻ Welke conclusie kunnen wij trekken uit het feit dat er „ongelovigen” naar de christelijke vergaderingen in Korinthe kwamen?

◻ Hoe heeft God voorzieningen getroffen om gedoopte christenen te helpen zijn goedgekeurde dienstknechten te blijven?

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen