-
Mogen wij nooit terugdeinzen, wat tot vernietiging leidt!De Wachttoren 1999 | 15 december
-
-
Mogen wij nooit terugdeinzen, wat tot vernietiging leidt!
„Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt.” — HEBREEËN 10:39.
1. Welke omstandigheden leidden ertoe dat de apostel Petrus zwichtte voor vrees?
DE APOSTELEN moeten geschokt zijn geweest toen hun geliefde Meester, Jezus, hun vertelde dat zij allen zouden worden verstrooid en hem in de steek zouden laten. Hoe zou zoiets kunnen gebeuren — juist nu, in zijn moeilijkste momenten? Petrus zei vol overtuiging: „Ook al worden alle anderen tot struikelen gebracht, ik toch niet.” In feite was Petrus een moedig, onbevreesd man. Maar toen Jezus verraden en gearresteerd was, werden de apostelen — met inbegrip van Petrus — verstrooid. Later, toen Jezus in het huis van de hogepriester Kajafas werd ondervraagd, hield Petrus zich angstig op de binnenplaats op. Terwijl de koude nacht verstreek, zal Petrus de angst zijn gaan bekruipen dat Jezus en iedereen die met hem verbonden was, ter dood gebracht zouden kunnen worden. Toen sommige omstanders Petrus als een van Jezus’ intieme metgezellen herkenden, raakte hij in paniek. Driemaal loochende hij enige connectie met Jezus te hebben. Petrus ontkende hem ook maar te kennen! — Markus 14:27-31, 66-72.
2. (a) Waarom zou Petrus’ bevreesde handelwijze op de avond van Jezus’ arrestatie hem niet tot „het soort dat terugdeinst” maken? (b) Wat dient ons vaste besluit te zijn?
2 Dat was een dieptepunt in Petrus’ leven, een moment dat hij ongetwijfeld de rest van zijn levensdagen betreurd heeft. Maar maakte de handelwijze die Petrus die nacht volgde hem tot een lafaard? Maakte het hem tot „het soort” mens dat de apostel Paulus later beschreef toen hij zei: „Welnu, wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt”? (Hebreeën 10:39) De meesten van ons zullen er waarschijnlijk mee instemmen dat Paulus’ woorden niet van toepassing zijn op Petrus. Waarom niet? Omdat Petrus’ vrees tijdelijk was, een korte periode in een leven dat door buitengewone moed en een in het oog springend geloof gekenmerkt werd. Insgelijks hebben velen van ons momenten in ons verleden die wij ons met een mate van schaamte herinneren, momenten waarin wij door vrees werden overrompeld en ervan weerhouden werden een zo moedig standpunt voor de waarheid in te nemen als wij graag gewild zouden hebben. (Vergelijk Romeinen 7:21-23.) Wij kunnen er zeker van zijn dat zulke korte momenten ons niet maken tot het soort personen dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt. Toch dienen wij vastbesloten te zijn nooit tot dat soort personen te gaan behoren. Waarom? En hoe kunnen wij het vermijden zo iemand te worden?
Wat het betekent terug te deinzen, wat tot vernietiging leidt
3. Hoe zwichtten de profeten Elia en Jona voor vrees?
3 Toen Paulus schreef over „het soort dat terugdeinst”, doelde hij niet op degenen die misschien tijdelijk de moed verliezen. Paulus was beslist op de hoogte van Petrus’ ervaring en van andere soortgelijke gevallen. Elia, een onverschrokken en vrijmoedige profeet, zwichtte eenmaal voor vrees en vluchtte voor zijn leven omdat hij door de goddeloze koningin Izebel met de dood werd bedreigd (1 Koningen 19:1-4). De profeet Jona werd nog ernstiger door vrees bevangen. Jehovah gaf hem de opdracht naar de goddeloze stad Nineve te reizen die berucht was om haar gewelddaad. Jona scheepte zich prompt in met bestemming Tarsis — 3500 kilometer in tegengestelde richting! (Jona 1:1-3) Toch kon geen van deze getrouwe profeten noch de apostel Petrus terecht beschreven worden als het soort mensen dat terugdeinst. Waarom niet?
4, 5. (a) Hoe helpt de context ons om vast te stellen wat Paulus in Hebreeën 10:39 met „vernietiging” bedoelde? (b) Wat bedoelde Paulus toen hij zei: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt”?
4 Let eens op de volledige uitdrukking die Paulus gebruikte: „Welnu, wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt.” Wat bedoelde hij met „vernietiging”? Het door hem gebruikte Griekse woord heeft soms betrekking op eeuwige vernietiging. Deze definitie stemt met de context overeen. Paulus had net gewaarschuwd: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren.” — Hebreeën 10:26, 27.
5 Toen Paulus dus tot zijn medegelovigen zei: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt”, bedoelde hij dat hij en zijn getrouwe christelijke lezers vastbesloten waren zich nooit van Jehovah af te keren en ermee op te houden hem te dienen. Dat zou alleen maar tot eeuwige vernietiging kunnen leiden. Judas Iskariot was iemand die — net als andere vijanden van de waarheid die Jehovah’s geest moedwillig hebben tegengestaan — terugdeinsde, wat tot zo’n vernietiging leidde (Johannes 17:12; 2 Thessalonicenzen 2:3). Zulke personen behoren tot „de lafhartigen” die eeuwige vernietiging ondergaan in het symbolische meer van vuur (Openbaring 21:8). Nee, wij willen nooit tot dat soort behoren!
6. Welke handelwijze wil Satan de Duivel dat wij volgen?
6 Satan de Duivel wil dat wij terugdeinzen en vernietigd worden. Als meester van „listige daden” weet hij dat zo’n ruïneuze koers vaak in kleine dingen begint (Efeziërs 6:11, voetnoot). Als rechtstreekse vervolging niet aan zijn doeleinden beantwoordt, tracht hij het geloof van ware christenen door subtielere middelen uit te hollen. Hij wil dat moedige, ijverige getuigen van Jehovah tot zwijgen worden gebracht. Laten wij eens zien welke tactieken hij aanwendde tegen de Hebreeuwse christenen aan wie Paulus schreef.
Hoe christenen onder druk werden gezet om terug te deinzen
7. (a) Welke geschiedenis had de gemeente in Jeruzalem doorgemaakt? (b) In welke geestelijke omstandigheden verkeerden enkelen van Paulus’ lezers?
7 De feiten geven te kennen dat Paulus zijn brief aan de Hebreeën omstreeks 61 G.T. schreef. De gemeente in Jeruzalem had een tumultueuze geschiedenis doorgemaakt. Na de dood van Jezus brak er een golf van boosaardige vervolging los, waardoor veel christenen in de stad gedwongen werden zich te verspreiden. Er volgde echter een periode van vrede, waardoor het aantal christenen toenam (Handelingen 8:4; 9:31). Met het verstrijken van de jaren kwamen tussentijds andere vervolgingen en moeilijkheden. Het schijnt dat de gemeente tegen de tijd dat Paulus de brief aan de Hebreeën schreef wederom een betrekkelijk vredige periode beleefde. Er werd echter nog druk uitgeoefend. Er waren bijna drie decennia verstreken sinds Jezus de verwoesting van Jeruzalem had voorzegd. Waarschijnlijk waren er sommigen die dachten dat het einde onredelijk lang op zich liet wachten en dat het misschien niet tijdens hun leven zou komen. Anderen, vooral de nieuwelingen in het geloof, waren nog niet door zware vervolging op de proef gesteld en wisten weinig van de noodzaak om onder beproeving te volharden (Hebreeën 12:4). Satan probeerde zulke omstandigheden beslist voor zijn doel aan te wenden. Van welke „listige daden” bediende hij zich?
8. Welke houding legden veel joden jegens de jonge christelijke gemeente aan de dag?
8 De joodse gemeenschap in Jeruzalem en Judea bezag de jonge christelijke gemeente met verachting. Door de inhoud van Paulus’ brief te onderzoeken, krijgen wij enig idee van de hoon waarmee de arrogante joodse religieuze leiders en hun volgelingen de christenen overlaadden. Zij kunnen in feite gezegd hebben: ’Wij hebben de grote tempel in Jeruzalem die er al eeuwenlang staat! Wij hebben een edele hogepriester die daar dienst verricht, samen met zijn onderpriesters. Er worden dagelijks offers gebracht. Wij hebben de Wet, die door engelen aan Mozes werd overgebracht en op de berg Sinaï met grote tekenen werd bevestigd. Deze onlangs opgekomen sekte, deze christenen, die van het judaïsme zijn afgevallen, hebben niets van dit alles!’ Sorteerde zulke spot het gewenste effect? Sommige Hebreeuwse christenen werden kennelijk verontrust door de aanvallen. Paulus’ brief kwam hen precies op tijd te hulp.
Waarom zij nooit dienden terug te deinzen, de vernietiging tegemoet
9. (a) Welk thema komt in de brief aan de Hebreeën telkens weer tot uitdrukking? (b) In welk opzicht dienden christenen in een betere tempel dan die in Jeruzalem?
9 Laten wij eens twee redenen onderzoeken die Paulus zijn broeders en zusters daar in Judea verschafte om nooit terug te deinzen, de vernietiging tegemoet. De eerste — de superioriteit van het christelijke stelsel van aanbidding — treffen wij overal in de brief aan de Hebreeën aan. In zijn hele brief wordt dit thema door Paulus belicht. De tempel in Jeruzalem was slechts een kopie van een veel grotere werkelijkheid, Jehovah’s geestelijke tempel, een gebouw dat „niet met handen is gemaakt” (Hebreeën 9:11). Die christenen hadden het voorrecht in die geestelijke regeling voor zuivere aanbidding te dienen. Zij verrichtten dienst onder een beter verbond, het langbeloofde nieuwe verbond, dat een Middelaar had die superieur was aan Mozes, namelijk Jezus Christus. — Jeremia 31:31-34.
10, 11. (a) Waarom diskwalificeerde Jezus’ geslachtslijn hem niet om als Hogepriester in de geestelijke tempel te dienen? (b) In welke opzichten was Jezus een Hogepriester die superieur was aan die welke in de tempel te Jeruzalem diende?
10 Die christenen hadden ook een veel betere hogepriester, Jezus Christus. Nee, hij was geen nakomeling van Aäron. In plaats daarvan was hij een Hogepriester „naar de wijze van Melchizedek” (Psalm 110:4). Melchizedek, wiens geslachtslijn niet werd vermeld, was koning van het oude Salem alsook zijn hogepriester. Bijgevolg vormde hij een passende profetische afschaduwing van Jezus, wiens priesterschap niet afhing van enige onvolmaakte menselijke afstamming, maar van iets veel groters — de eed die Jehovah God zelf gezworen had. Net als Melchizedek verricht Jezus niet alleen dienst als Hogepriester maar ook als Koning, een Koning die nooit zal sterven. — Hebreeën 7:11-21.
11 Bovendien hoefde Jezus niet, zoals de hogepriester in de tempel te Jeruzalem, jaar na jaar slachtoffers te brengen. Zijn slachtoffer was zijn eigen volmaakte leven dat hij eens voor altijd offerde (Hebreeën 7:27). Al deze slachtoffers die in de tempel werden gebracht, waren slechts schaduwen, afbeeldingen van wat Jezus offerde. Zijn volmaakte slachtoffer voorzag in werkelijke vergeving van de zonden van allen die geloof oefenden. Ook hartverwarmend zijn Paulus’ commentaren waaruit blijkt dat deze Hogepriester dezelfde onveranderlijke Jezus is die de christenen in Jeruzalem hadden gekend. Hij was nederig, vriendelijk en iemand die „medegevoel kan hebben met onze zwakheden” (Hebreeën 4:15; 13:8). Die gezalfde christenen hadden het vooruitzicht als Christus’ onderpriesters dienst te verrichten! Hoe zouden zij er ook maar aan kunnen denken terug te deinzen, terug naar „de zwakke en armzalige” dingen van het verdorven judaïsme? — Galaten 4:9.
12, 13. (a) Welke tweede reden om nooit terug te deinzen, verschafte Paulus? (b) Waarom zou het bericht van volharding dat de Hebreeuwse christenen hadden opgebouwd hen aanmoedigen om nooit terug te deinzen, de vernietiging tegemoet?
12 Alsof dat nog niet genoeg was, gaf Paulus de Hebreeën een tweede reden om nooit terug te deinzen, de vernietiging tegemoet — hun eigen bericht van volharding. Hij schreef: „Blijft . . . aan de vroegere dagen denken, waarin gij, na verlicht te zijn, onder veel lijden een zware strijd hebt verduurd.” Paulus herinnerde hen eraan dat zij ’zoals in een theater aan smaadheden en verdrukkingen waren blootgesteld’. Sommigen hadden gevangenschap verduurd; anderen hadden degenen die zich in de gevangenis bevonden medeleven betoond en hen gesteund. Ja, zij hadden voorbeeldig geloof en volharding getoond (Hebreeën 10:32-34). Waarom vroeg Paulus hun niettemin om aan zulke pijnlijke ervaringen te ’blijven denken’? Zou dat niet ontmoedigend blijken te zijn?
13 Integendeel, „aan de vroegere dagen denken” zou de Hebreeën eraan herinneren hoe Jehovah hen onder beproeving had geschraagd. Met zijn hulp hadden zij al weerstand geboden aan veel aanvallen van Satan. Paulus schreef: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond . . . zou vergeten” (Hebreeën 6:10). Ja, Jehovah herinnerde zich al hun getrouwe werken door ze in zijn onbeperkte geheugen op te slaan. Wij worden herinnerd aan Jezus’ vermaning om schatten in de hemel te vergaren. Geen dief kan die schatten stelen; geen mot of roest kan ze verteren (Mattheüs 6:19-21). In feite kunnen deze schatten alleen vernietigd worden als een christen terugdeinst, de vernietiging tegemoet. Daardoor zouden eventuele schatten die hij in de hemel had vergaard, verkwist worden. Wat een krachtige reden gaf Paulus de Hebreeuwse christenen om nooit zo’n handelwijze te volgen! Waarom zouden zij al hun jaren van getrouwe dienst verspillen? Het zou juist en veel beter zijn te blijven volharden.
Waarom dienen wij nooit terug te deinzen, tot onze vernietiging
14. Met welke uitdagingen die overeenkomen met die waarmee de eerste-eeuwse christenen te maken hadden, worden wij geconfronteerd?
14 Ware christenen in deze tijd hebben even krachtige redenen om niet terug te deinzen. Laten wij in de eerste plaats bedenken wat een zegen het is dat wij de zuivere vorm van aanbidding hebben die Jehovah ons gegeven heeft. Net als de eerste-eeuwse christenen leven wij in een tijd waarin leden van de populairdere religies ons honen en ons bespotten door trots op hun indrukwekkende religieuze bouwwerken en de ouderdom van hun tradities te wijzen. Jehovah geeft ons echter de verzekering dat hij onze vorm van aanbidding goedkeurt. In feite verheugen wij ons thans in zegeningen die de eerste-eeuwse christenen niet hadden. U vraagt u misschien af: ’Hoe kan dat?’ Per slot van rekening leefden zij toen de geestelijke tempel in werking trad. Christus werd na zijn doop in 29 G.T. de hogepriester ervan. Sommigen van hen hadden de wonderen verrichtende Zoon van God gezien. Zelfs na zijn dood werden er nog steeds wonderen verricht. Maar zoals was voorzegd, hielden zulke gaven uiteindelijk op. — 1 Korinthiërs 13:8.
15. Tijdens de vervulling van welke profetie leven ware christenen thans, en wat betekent dat voor ons?
15 Wij leven echter tijdens een betekenisvolle vervulling van de uitvoerige tempelprofetie van Ezechiël hoofdstuk 40–48.a Bijgevolg hebben wij het herstel van Gods regeling voor de zuivere aanbidding gezien. Die geestelijke tempel is van alle vormen van religieuze vervuiling en afgoderij gereinigd (Ezechiël 43:9; Maleachi 3:1-5). Denk eens aan de voordelen die deze reiniging ons verschaft heeft.
16. Met welke ontmoedigende tendens werden eerste-eeuwse christenen geconfronteerd?
16 Tijdens de eerste eeuw zag de toekomst voor de georganiseerde christelijke gemeente er donker uit. Jezus had voorzegd dat het zou zijn alsof een pasbezaaid tarweveld met onkruid bezaaid werd waardoor de tarwe vrijwel niet van het onkruid te onderscheiden was (Mattheüs 13:24-30). En zo geschiedde het ook. Tegen het einde van de eerste eeuw, toen de bejaarde apostel Johannes als de laatste belemmering tegen verdorvenheid fungeerde, bloeide de afval reeds (2 Thessalonicenzen 2:6; 1 Johannes 2:18). Niet lang na de dood van de apostelen ontstond er een afzonderlijke klasse van geestelijken, die de kudde onderdrukte en onderscheidende kledij droeg. De afval verbreidde zich als gangreen. Hoe ontmoedigend voor getrouwe christenen! Zij zagen dat de pasgevormde regeling voor zuivere aanbidding werd overwoekerd door een verdorven vorm. Deze situatie ontwikkelde zich nog geen eeuw nadat Christus de gemeente had opgericht.
17. In welk opzicht heeft de hedendaagse christelijke gemeente langer bestaan dan haar eerste-eeuwse tegenhanger?
17 Laten wij nu eens een tegenstelling beschouwen. In deze tijd bestaat de zuivere aanbidding al langer dan de periode tot de dood van de apostelen. Vanaf de tijd dat de eerste uitgave van dit tijdschrift destijds in 1879 werd gepubliceerd, heeft Jehovah ons met een aanbidding gezegend die steeds meer gereinigd is. Jehovah en Christus Jezus kwamen in 1918 tot de geestelijke tempel om hem te reinigen (Maleachi 3:1-5). Sinds 1919 is de regeling om Jehovah God te aanbidden progressief gelouterd. Ons begrip van bijbelse profetieën en beginselen is duidelijker geworden (Spreuken 4:18). Wie komt de eer toe? Niet mensen, louter onvolmaakte mensen. Alleen Jehovah, met zijn Zoon als Hoofd van de gemeente, zou Zijn volk in deze slechte tijd tegen verdorvenheid kunnen beschermen. Laten wij dus nooit verzuimen Jehovah ervoor te danken dat hij ons in deze tijd een aandeel aan de zuivere aanbidding laat hebben. En laten wij vastbesloten zijn nooit terug te deinzen, tot onze vernietiging!
18. Welke reden hebben wij om nooit terug te deinzen, tot onze vernietiging?
18 Net als die Hebreeuwse christenen hebben wij een tweede reden om een lafhartige, terugdeinzende handelwijze te verwerpen — ons eigen bericht van volharding. Of wij Jehovah nu de laatste jaren zijn gaan dienen of dit al decennia lang getrouw doen, wij hebben een bericht van christelijke werken opgebouwd. Velen van ons hebben vervolging ondergaan, hetzij gevangenzetting, verbodsbepalingen, gewelddadigheid of verlies van bezittingen. Nog velen meer hebben het hoofd geboden aan tegenstand van familie, hoon, spot en onverschilligheid. Wij allen hebben volhard door ondanks de uitdagingen en beproevingen van het leven getrouw onze dienst voor Jehovah voort te zetten. Aldus hebben wij een bericht van volharding opgebouwd dat Jehovah niet zal vergeten, een rijkdom aan schatten in de hemel. Dit is dus beslist geen tijd om terug te deinzen, terug naar het verdorven oude samenstel dat wij achter ons hebben gelaten! Waarom zouden wij al ons harde werk tot iets waardeloos maken? Dit geldt vooral in deze tijd, nu slechts „een zeer korte tijd” rest voordat het einde komt. — Hebreeën 10:37.
19. Wat zal in ons volgende artikel besproken worden?
19 Ja, laten wij vastbesloten zijn om ’niet te behoren tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt’! Laten wij veeleer behoren tot „het soort dat geloof heeft” (Hebreeën 10:39). Hoe kunnen wij ons ervan vergewissen dat wij aan die beschrijving voldoen, en hoe kunnen wij medechristenen helpen hetzelfde te doen? Dit zal in ons volgende artikel worden besproken.
-
-
Laten wij tot het soort behoren dat geloof heeftDe Wachttoren 1999 | 15 december
-
-
Laten wij tot het soort behoren dat geloof heeft
„Wij behoren . . . tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — HEBREEËN 10:39.
1. Waarom kan er worden gezegd dat het geloof van iedere loyale dienstknecht van Jehovah kostbaar is?
NEEM er de volgende keer dat u in een Koninkrijkszaal vol aanbidders van Jehovah bent, eens even de tijd voor te kijken naar degenen die zich om u heen bevinden. Denk eens aan de vele manieren waarop zij blijk geven van geloof. Misschien ziet u ouderen die God reeds decennia dienen, jongeren die dagelijks de druk van leeftijdgenoten weerstaan en ouders die hun best doen om godvrezende kinderen groot te brengen. Er zijn gemeenteouderlingen en dienaren in de bediening die veel verantwoordelijkheden dragen. Ja, wellicht ziet u geestelijke broeders en zusters van elke leeftijd die alle mogelijke hindernissen overwinnen om Jehovah te dienen. Hoe kostbaar is het geloof van ieder van hen! — 1 Petrus 1:7.
2. Waarom is Paulus’ raad in Hebreeën hoofdstuk 10 en 11 nuttig voor ons in deze tijd?
2 Door weinig onvolmaakte mensen, en misschien door niemand, is de belangrijkheid van geloof beter begrepen dan door de apostel Paulus. Ja, hij merkte op dat echt geloof tot „het in het leven behouden van de ziel” leidt (Hebreeën 10:39). Maar Paulus wist dat geloof in deze ongelovige wereld aan aanvallen en uitholling blootstaat. Hij was intens bezorgd om de Hebreeuwse christenen in Jeruzalem en Judea, die strijd voerden om hun geloof te behouden. Laten wij, als wij gedeelten van Hebreeën hoofdstuk 10 en 11 lezen, letten op de methoden waarvan Paulus zich bediende om hun geloof op te bouwen. Ondertussen zullen wij zien hoe wij in onszelf en in degenen om ons heen een sterker geloof kunnen opbouwen.
Breng vertrouwen in elkaar tot uitdrukking
3. Hoe laten Paulus’ woorden in Hebreeën 10:39 zien dat hij vertrouwen had in zijn broeders en zusters in het geloof?
3 Het eerste wat wij misschien opmerken, is Paulus’ positieve houding ten aanzien van zijn lezerspubliek. Hij schreef: „Welnu, wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt” (Hebreeën 10:39). Paulus dacht positief, niet negatief, over zijn getrouwe medechristenen. Merk tevens op dat hij het woord „wij” gebruikte. Paulus was een rechtvaardig man. Toch sprak hij nooit neerbuigend tegen zijn lezerspubliek, alsof hij zich op een verheven niveau van rechtvaardigheid ver boven hen bevond. (Vergelijk Prediker 7:16.) Hij stelde zich veeleer op één lijn met hen. Hij bracht uit het hart komend vertrouwen tot uitdrukking dat hij en zijn getrouwe christelijke lezers allemaal de formidabele hindernissen die voor hen opdoemden onder ogen zouden zien, dat zij moedig zouden weigeren terug te deinzen, wat tot vernietiging leidt, en dat zij tot het soort mensen zouden blijken te behoren dat geloof heeft.
4. Om welke redenen had Paulus vertrouwen in zijn medegelovigen?
4 Hoe kon Paulus zo’n vast vertrouwen hebben? Was hij blind voor de fouten van de Hebreeuwse christenen? Integendeel, hij gaf hun specifieke raad om hen te helpen hun geestelijke tekortkomingen te overwinnen (Hebreeën 3:12; 5:12-14; 6:4-6; 10:26, 27; 12:5). Toch had Paulus ten minste twee goede redenen om vertrouwen te hebben in zijn broeders en zusters. (1) Als een navolger van Jehovah trachtte Paulus Gods dienstknechten te bezien zoals Jehovah hen beziet. Daarbij dacht hij niet alleen aan hun fouten maar ook aan hun goede hoedanigheden en hun vermogen om het te verkiezen in de toekomst goed te doen (Psalm 130:3; Efeziërs 5:1). (2) Paulus had een onvoorwaardelijk geloof in de kracht van de heilige geest. Hij wist dat geen hindernissen, geen menselijke zwakheden, Jehovah zouden kunnen beletten om elke christen die tracht Hem getrouw te dienen „kracht [te verlenen] die datgene wat normaal is te boven gaat” (2 Korinthiërs 4:7; Filippenzen 4:13). Dus was Paulus’ vertrouwen in zijn broeders en zusters niet misplaatst, onrealistisch of gestoeld op blind optimisme. Het was stevig gefundeerd en op de Schrift gebaseerd.
5. Hoe kunnen wij Paulus’ vertrouwen navolgen, en wat zal waarschijnlijk het resultaat zijn?
5 Het vertrouwen dat Paulus aan de dag legde, bleek beslist aanstekelijk te zijn. Het moet heel wat voor de gemeenten in Jeruzalem en Judea hebben betekend dat Paulus zo aanmoedigend tot hen sprak. In weerwil van de vernietigende verachting en hooghartige onverschilligheid van hun joodse tegenstanders werden de Hebreeuwse christenen door zulke bewoordingen geholpen in hun hart te besluiten tot het soort te behoren dat geloof heeft. Kunnen wij in deze tijd hetzelfde voor elkaar doen? Het is maar al te gemakkelijk in anderen alleen een lange lijst van fouten en eigenaardigheden te zien (Mattheüs 7:1-5). Toch kunnen wij elkaar veel meer bijstaan als wij het unieke geloof dat een ieder bezit, opmerken en waarderen. Met zo’n aanmoediging zal geloof hoogstwaarschijnlijk groeien. — Romeinen 1:11, 12.
Een passend gebruik van Gods Woord
6. Uit welke bron deed Paulus een aanhaling toen hij de in Hebreeën 10:38 opgetekende woorden schreef?
6 Paulus bouwde ook geloof in zijn medegelovigen op door zijn vaardig gebruik van de Schrift. Zo schreef hij: „’Maar mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven’ en ’indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem’” (Hebreeën 10:38). Paulus haalde hier de profeet Habakuk aan.a Deze woorden waren waarschijnlijk bekend bij Paulus’ lezers, Hebreeuwse christenen, die de profetische boeken heel goed kenden. Wanneer wij beschouwen welk doel hij voor ogen had — het geloof van christenen die zich omstreeks het jaar 61 G.T. in en nabij Jeruzalem bevonden te versterken — was het voorbeeld van Habakuk passend gekozen. Waarom?
7. Wanneer tekende Habakuk zijn profetie op, en wat waren destijds de omstandigheden in Juda?
7 Kennelijk schreef Habakuk zijn boek iets meer dan twee decennia voor de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. In een visioen zag de profeet dat de Chaldeeën (of Babyloniërs), een „bittere en onstuimige natie”, zich op Juda stortten en Jeruzalem verwoestten, waarbij zij mensen en natiën verzwolgen (Habakuk 1:5-11). Maar zo’n rampspoed was al vanaf Jesaja’s tijd, meer dan een eeuw voordien, voorzegd. In Habakuks tijd volgde Jojakim de goede koning Josia op, en opnieuw tierde slechtheid welig in Juda. Jojakim vervolgde en vermoordde zelfs degenen die in Jehovah’s naam spraken (2 Kronieken 36:5; Jeremia 22:17; 26:20-24). Het is dan ook geen wonder dat de gekwelde profeet Habakuk uitriep: „Hoe lang, o Jehovah?” — Habakuk 1:2.
8. Waarom zou Habakuks voorbeeld nuttig blijken te zijn voor christenen in de eerste eeuw en in deze tijd?
8 Habakuk wist niet hoe nabij de verwoesting van Jeruzalem was. Insgelijks wisten de eerste-eeuwse christenen niet wanneer het joodse samenstel van dingen zou eindigen. Ook thans weten wij niet ’dag en uur’ waarop Jehovah’s oordeel over dit goddeloze samenstel zal komen (Mattheüs 24:36). Laten wij dus Jehovah’s tweevoudige antwoord aan Habakuk beschouwen. Ten eerste verzekerde hij de profeet dat het einde precies op tijd zou komen. „Het zal niet te laat komen”, zei God, ook al zou het van menselijk standpunt uit bezien ogenschijnlijk op zich laten wachten (Habakuk 2:3). Ten tweede herinnerde Jehovah Habakuk aan het volgende: „Wat de rechtvaardige betreft, door zijn getrouwheid zal hij blijven leven” (Habakuk 2:4). Wat een schitterende, eenvoudige waarheden! Het belangrijkste is niet wanneer het einde komt, maar of wij een leven van geloof blijven leiden.
9. Hoe bleven gehoorzame dienstknechten van Jehovah door hun getrouwheid in leven (a) na 607 v.G.T.? (b) in 66 G.T.? (c) Waarom is het uitermate belangrijk dat wij ons geloof versterken?
9 Toen Jeruzalem in 607 v.G.T. werd geplunderd, zagen Jeremia, zijn secretaris Baruch, Ebed-Melech en de loyale Rechabieten de waarheid van Jehovah’s belofte aan Habakuk. Zij ’bleven leven’ door aan de verschrikkelijke verwoesting van Jeruzalem te ontkomen. Waarom? Jehovah beloonde hun getrouwheid (Jeremia 35:1-19; 39:15-18; 43:4-7; 45:1-5). Insgelijks moeten de eerste-eeuwse Hebreeuwse christenen goed op Paulus’ raad hebben gereageerd, want toen de Romeinse legers in 66 G.T. Jeruzalem aanvielen en vervolgens om onverklaarbare reden wegtrokken, sloegen die christenen getrouw acht op Jezus’ waarschuwing om te vluchten (Lukas 21:20, 21). Zij bleven wegens hun getrouwheid leven. Evenzo zullen wij blijven leven als wij getrouw worden bevonden wanneer het einde komt. Wat een uiterst belangrijke reden om nu ons geloof te versterken!
Voorbeelden van geloof tot leven brengen
10. Hoe beschreef Paulus Mozes’ geloof, en hoe zouden wij Mozes in dit opzicht kunnen navolgen?
10 Paulus bouwde ook geloof op door een krachtig gebruik van voorbeelden te maken. Als u Hebreeën hoofdstuk 11 leest, merk dan op hoe hij de voorbeelden van bijbelse figuren tot leven brengt. Hij zegt bijvoorbeeld dat Mozes „standvastig [bleef] als zag hij de Onzichtbare” (Hebreeën 11:27). Met andere woorden, Jehovah was zo reëel voor Mozes dat het was alsof hij de onzichtbare God kon zien. Zou hetzelfde van ons gezegd kunnen worden? Het is gemakkelijk om over een band met Jehovah te spreken, maar die band op te bouwen en te versterken, betekent werk. Dit is werk dat wij moeten doen! Is Jehovah zo reëel voor ons dat wij hem in aanmerking nemen wanneer wij beslissingen nemen, waartoe ook schijnbaar minder belangrijke beslissingen behoren? Dat soort geloof zal ons helpen zelfs de ergste tegenstand te verduren.
11, 12. (a) Onder welke omstandigheden kan Henochs geloof op de proef zijn gesteld? (b) Welke aanmoedigende beloning ontving Henoch?
11 Beschouw ook eens het geloof van Henoch. Wij kunnen ons moeilijk de tegenstand indenken waarmee hij werd geconfronteerd. Henoch moest een pijnlijke oordeelsboodschap tegen de goddeloze mensen in die tijd bekendmaken (Judas 14, 15). De vervolging die deze getrouwe man bedreigde, was kennelijk zo boosaardig, zo gewelddadig, dat Jehovah ’hem overbracht’ door hem van de toestand van leven naar de doodsslaap te brengen voordat de vijanden de hand aan hem konden slaan. Henoch kreeg derhalve niet de vervulling te zien van de door hem geuite profetie. Maar hij kreeg een geschenk dat in sommige opzichten zelfs beter was. — Hebreeën 11:5; Genesis 5:22-24.
12 Paulus legt uit: „Vóór zijn overbrenging had [Henoch] het getuigenis dat hij God welgevallig was geweest” (Hebreeën 11:5). Wat betekende dit? Voordat Henoch de doodsslaap inging, kan hij het een of andere visioen hebben gehad, misschien van het aardse paradijs waarin hij weldra zal ontwaken. In elk geval liet Jehovah Henoch weten dat Hij zeer ingenomen was met zijn getrouwe handelwijze. Henoch had Jehovah’s hart verheugd. (Vergelijk Spreuken 27:11.) Over Henochs leven nadenken, is ontroerend, nietwaar? Zou u graag zo’n leven van geloof leiden? Denk dan over zulke voorbeelden na; zie hen als echte mensen. Wees vastbesloten door geloof te leven, dag in dag uit. Houd ook in gedachte dat het soort mensen dat geloof heeft Jehovah niet dient op basis van een datum waarop of tijdslimiet waarin God al zijn beloften gestand zal doen. Wij zijn veeleer vastbesloten Jehovah voor eeuwig te dienen! Aldus volgen wij de allerbeste levenswijze in dit samenstel van dingen en in het volgende.
Hoe men sterker in het geloof kan worden
13, 14. (a) Hoe zouden Paulus’ woorden in Hebreeën 10:24, 25 ons kunnen helpen om onze vergaderingen tot vreugdevolle gebeurtenissen te maken? (b) Wat is de voornaamste reden voor het houden van christelijke vergaderingen?
13 Paulus toonde de Hebreeuwse christenen een aantal praktische manieren waarop zij hun geloof zouden kunnen versterken. Laten wij slechts twee daarvan beschouwen. Wij zijn waarschijnlijk bekend met zijn aansporing in Hebreeën 10:24, 25, waardoor wij worden aangemoedigd geregeld op onze christelijke vergaderingen bijeen te komen. Bedenk echter dat Paulus’ geïnspireerde woorden daar niet inhouden dat wij op zulke vergaderingen alleen maar passieve waarnemers zijn. In plaats daarvan beschrijft Paulus vergaderingen als gelegenheden om elkaar te leren kennen, elkaar ertoe aan te sporen God vollediger te dienen en elkaar aan te moedigen. Wij zijn daar om te geven, niet slechts om te ontvangen. Dit vormt een hulp om onze vergaderingen tot vreugdevolle gelegenheden te maken. — Handelingen 20:35.
14 Maar hoofdzakelijk bezoeken wij christelijke vergaderingen om Jehovah God te aanbidden. Wij doen dit door ons te verenigen in gebed en samen te zingen, door aandachtig te luisteren en door „de vrucht der lippen” — uitingen van lof aan Jehovah in onze commentaren en onderdelen op de vergadering — te offeren (Hebreeën 13:15). Als wij die doeleinden in gedachte houden en er op iedere vergadering naar handelen, zal ons geloof elke keer zonder mankeren worden opgebouwd.
15. Waarom drukte Paulus de Hebreeuwse christenen op het hart aan hun bediening vast te houden, en waarom is dezelfde raad in onze tijd passend?
15 Nog een manier om geloof op te bouwen, is door middel van het predikingswerk. Paulus schreef: „Laten wij zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, want hij die beloofd heeft, is getrouw” (Hebreeën 10:23). U kunt anderen op het hart drukken aan iets vast te houden wanneer het ernaar uitziet dat zij het opgeven. Satan zette die Hebreeuwse christenen beslist onder druk om hun bediening op te geven, en hij zet Gods volk in deze tijd ook onder druk. Wat dienen wij in weerwil van zo’n druk te doen? Beschouw eens wat Paulus deed.
16, 17. (a) Hoe verkreeg Paulus vrijmoedigheid voor de bediening? (b) Welke maatregelen dienen wij te nemen als wij bemerken dat een bepaald aspect van onze christelijke bediening ons beangstigt?
16 Aan de christenen in Thessalonika schreef Paulus: „Wij [hebben], na eerst (zoals gij weet) in Filippi geleden te hebben en onbeschaamd behandeld te zijn, door bemiddeling van onze God vrijmoedigheid . . . verzameld om onder veel strijd het goede nieuws van God tot u te spreken” (1 Thessalonicenzen 2:2). Hoe waren Paulus en zijn metgezellen in Filippi „onbeschaamd behandeld”? Volgens sommige geleerden is het door Paulus gebruikte Griekse woord een uitdrukking van beledigende, schandelijke of schaamteloze behandeling. De autoriteiten in Filippi lieten hun stokslagen geven, wierpen hen in de gevangenis en sloten hen in het blok (Handelingen 16:16-24). Welke uitwerking had die pijnlijke ervaring op Paulus? Zagen de inwoners van de volgende stad, Thessalonika, die Paulus op zijn zendingsreis aandeed, dat hij vol vrees terugdeinsde? Nee, hij ’verzamelde vrijmoedigheid’. Hij overwon zijn vrees en bleef vrijmoedig prediken.
17 Waar kwam Paulus’ vrijmoedigheid vandaan? Van binnen uit? Nee, hij zei dat hij „door bemiddeling van onze God” vrijmoedigheid had verzameld. Een verwijswerk voor bijbelvertalers zegt dat deze verklaring als volgt weergegeven kan worden: „God nam de vrees uit ons hart weg.” Als u zich dus niet bijzonder vrijmoedig voelt ten aanzien van uw bediening, vooral als een bepaald aspect ervan beangstigend op u overkomt, waarom zou u dan geen beroep doen op Jehovah om hetzelfde voor u te doen? Vraag hem om de vrees uit uw hart weg te nemen. Vraag hem om u te helpen vrijmoedigheid voor het werk te verzamelen. Neem bovendien enkele andere praktische maatregelen. Tref er bijvoorbeeld regelingen voor om te werken met iemand die vaardig is in de manier van getuigenis geven waar u moeite mee hebt. Het gaat daarbij misschien om het bewerken van zakengebied, het geven van straatgetuigenis, de informele prediking of telefoongetuigenis. Misschien zal uw partner bereid zijn als eerste te beginnen. Zo ja, let dan op en leer. Maar verzamel vervolgens de vrijmoedigheid om het ook te proberen.
18. Welke zegeningen kunnen wij ervaren als wij vrijmoedigheid in onze bediening verzamelen?
18 Wanneer u werkelijk vrijmoedigheid verzamelt, denk er dan aan waartoe dat kan leiden. Als u doorzet en u niet laat ontmoedigen, zult u door de waarheid met anderen te delen waarschijnlijk goede ervaringen opdoen, ervaringen die u anders was misgelopen. (Zie blz. 25.) U zult de voldoening smaken te weten dat u Jehovah hebt behaagd door iets te doen wat moeilijk voor u is. U zult zijn zegen en hulp ervaren bij het overwinnen van uw vrees. Uw geloof zal sterker zijn. U kunt er in werkelijkheid niet aan werken geloof in anderen op te bouwen zonder terzelfder tijd uw eigen geloof op te bouwen. — Judas 20, 21.
19. Welke kostbare beloning wacht degenen die „tot het soort [behoren] dat geloof heeft”?
19 Blijf uw geloof en het geloof van degenen om u heen versterken. U kunt dit doen door uzelf en anderen op te bouwen door een vaardig gebruik te maken van Gods Woord, door in de bijbel genoemde voorbeelden van geloof te bestuderen en ze tot leven te brengen, door u op christelijke vergaderingen voor te bereiden en er een aandeel aan te hebben en door vast te houden aan het kostbare voorrecht van de openbare bediening. Als u deze dingen doet, wees er dan van verzekerd dat u werkelijk iemand bent die „tot het soort [behoort] dat geloof heeft”. Bedenk ook dat degenen die tot dit soort behoren een kostbare beloning hebben. Zij behoren tot „het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”.b Moge uw geloof blijven groeien, en moge Jehovah God u voor eeuwig in het leven behouden!
[Voetnoten]
a Paulus citeerde de weergave van Habakuk 2:4 uit de Septuaginta, die ook de zinsnede bevat: „Indien iemand terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem.” Deze bewoordingen staan in geen enkel voorhanden zijnd Hebreeuws handschrift. Sommigen hebben geopperd dat vroegere Hebreeuwse handschriften die niet meer bestaan als basis voor de Septuaginta hebben gediend. Hoe het ook zij, Paulus heeft ze hier onder de invloed van Gods heilige geest opgenomen. Ze hebben daarom goddelijk gezag.
b De jaartekst van Jehovah’s Getuigen voor het jaar 2000 zal zijn: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst . . . maar tot het soort dat geloof heeft.” — Hebreeën 10:39.
-