De wereld was hun niet waardig
„Zij werden gestenigd, zij werden beproefd, . . . en de wereld was hun niet waardig.” — HEBREEËN 11:37, 38.
1, 2. Onder welke omstandigheden bewaarden Jehovah’s getuigen in oude tijden hun rechtschapenheid, en hoe zijn hun daden van invloed op Gods dienstknechten in deze tijd?
JEHOVAH’S GETUIGEN in oude tijden bewaarden hun rechtschapenheid jegens God in weerwil van de vele beproevingen die de onrechtvaardige mensenmaatschappij over hen bracht. Gods dienstknechten werden bijvoorbeeld gestenigd en met het zwaard afgeslacht. Zij werden slecht behandeld en verdrukt. Toch wankelden zij niet in hun geloof. Het was dus beslist zoals de apostel Paulus zei: „De wereld was hun niet waardig.” — Hebreeën 11:37, 38.
2 De geloof inboezemende daden van de godvruchtige aardbewoners van voor de Vloed, de patriarchen en Mozes zetten Jehovah’s hedendaagse getuigen ertoe aan God in geloof te dienen. Maar hoe staat het met anderen die in Hebreeën hoofdstuk 11 en 12 worden genoemd? Hoe kunnen wij ons voordeel doen met een beschouwing van de verschillende facetten van hun geloof?
Het geloof van rechters, koningen en profeten
3. Hoe wordt door hetgeen er met Jericho en Rachab gebeurde, getoond dat geloof door werken bewezen moet worden?
3 Geloof is meer dan alleen maar dingen voor waar aannemen; het moet door werken of daden bewezen worden. (Lees Hebreeën 11:30, 31.) Na Mozes’ dood behaalden de Israëlieten door geloof de ene overwinning na de andere in Kanaän, maar hiervoor waren wel inspanningen van hun kant vereist. Door het geloof van Jozua en anderen bijvoorbeeld „stortten de muren van Jericho in nadat men er zeven dagen lang omheen getrokken was”. En „door geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met [de ongelovige inwoners van Jericho] die ongehoorzaam handelden”. Waarom niet? „Omdat zij de [Israëlitische] verspieders in vrede had ontvangen” en haar geloof bewezen had door hen voor de Kanaänieten te verbergen. Rachabs geloof was degelijk gefundeerd op berichten die vertelden dat „Jehovah de wateren van de Rode Zee” van voor het aangezicht van de Israëlieten had „doen opdrogen” en hen de overwinning had doen behalen op de Amoritische koningen Sihon en Og. Rachab bracht op moreel gebied de nodige veranderingen in haar leven aan en werd wegens haar uit geloof voortspruitende werken gezegend doordat zij samen met haar huisgezin werd gespaard toen Jericho viel en doordat zij een voorouder van Jezus Christus werd. — Jozua 2:1-11; 6:20-23; Matthéüs 1:1, 5; Jakobus 2:24-26.
4. Waarop leggen de ervaringen van Gideon en Barak de nadruk in verband met het tonen van geloof ten tijde van gevaar?
4 Iemand toont zijn geloof door in gevaar volledig op Jehovah te vertrouwen. (Lees Hebreeën 11:32.) Paulus erkende dat de tijd hem zou ontbreken als hij verder zou vertellen over „Gideon, Barak, Simson, Jefta, David alsook Samuël en de andere profeten”, wier lotgevallen overvloedige bewijzen te zien gaven van geloof en vertrouwen in God tijdens gevaarvolle omstandigheden. Zo werd rechter Gideon op grond van zijn geloof door God in staat gesteld om met een leger van slechts driehonderd man de militaire macht van de onderdrukkende Midianieten te verpletteren (Rechters 7:1-25). Aangemoedigd door de profetes Debora wist rechter Barak met een leger van 10.000 man voetvolk, die armzalig bewapend waren, de zege te behalen over de veel grotere troepenmacht van koning Jabin, die de beschikking had over 900 met ijzeren zeisen uitgeruste strijdwagens onder aanvoering van Sísera. — Rechters 4:1–5:31.
5. Op welke manieren gaven Simson en Jefta blijk van een geloof waardoor volledig vertrouwen in Jehovah werd weerspiegeld?
5 Een ander voorbeeld van geloof uit de dagen van Israëls rechters was Simson, de formidabele vijand van de Filistijnen. Het is waar dat hij uiteindelijk door hen gevangengenomen en blind gemaakt werd. Maar Simson bracht velen van hen ter dood toen hij in het huis waar zij een groot slachtoffer aan hun valse god Dagon brachten, de zuilen omtrok. Zeker, Simson stierf met die Filistijnen, maar niet als een vertwijfelde zelfmoordenaar. In geloof verliet hij zich op Jehovah en hij bad tot hem om de kracht die hem in staat zou stellen wraak te nemen op die vijanden van God en van Zijn volk (Rechters 16:18-30). Ook Jefta, aan wie Jehovah de overwinning op de Ammonieten schonk, gaf blijk van een geloof waardoor zijn volledige vertrouwen op Jehovah werd weerspiegeld. Alleen zo’n geloof kon hem in staat gesteld hebben zijn gelofte aan God gestand te doen en zijn dochter aan Jehovah’s dienst op te dragen, wat voor haar inhield dat zij haar hele leven maagd zou blijven. — Rechters 11:29-40.
6. Hoe toonde David zijn geloof?
6 Ook David viel op door zijn geloof. Hij was nog maar een jongeman toen hij tegen de Filistijnse reus Goliath vocht. ’Gij komt tot mij met zwaard, speer en werpspies,’ zei David, ’maar ik kom tot u met de naam van Jehovah der legerscharen.’ Ja, David vertrouwde op God, doodde de reusachtige Filistijn en werd later een dapper krijgsman-koning, die oorlog voerde ten behoeve van Gods volk. En wegens zijn geloof was David een man aangenaam naar Jehovah’s hart (1 Samuël 17:4, 45-51; Handelingen 13:22). Samuël en andere profeten legden gedurende hun hele leven eveneens een groot geloof en volledig vertrouwen in God aan de dag (1 Samuël 1:19-28; 7:15-17). Wat een voortreffelijke voorbeelden voor Gods jonge en oude hedendaagse dienstknechten!
7. (a) Wie ’brachten door geloof koninkrijken een nederlaag toe in de strijd’? (b) Wie ’bewerkten rechtvaardigheid’ door geloof?
7 Door geloof kunnen wij met succes het hoofd bieden aan elke beproeving op onze rechtschapenheid en kunnen wij alles wat in overeenstemming met Gods wil is, tot stand brengen. (Lees Hebreeën 11:33, 34.) Paulus had bij zijn opsomming van verdere geloofsdaden kennelijk Hebreeuwse rechters, koningen en profeten in gedachten, want zulke mannen had hij zojuist genoemd. „Door geloof” brachten rechters als Gideon en Jefta ’koninkrijken een nederlaag toe in de strijd’. Dat deed ook koning David, die de Filistijnen, Moabieten, Syriërs, Edomieten en andere volken onderwierp (2 Samuël 8:1-14). Ook waren er rechtgeaarde rechters die „rechtvaardigheid bewerkten”, en de rechtvaardige raad van Samuël en andere profeten heeft althans sommigen ertoe bewogen kwaaddoen te mijden of ermee op te houden. — 1 Samuël 12:20-25; Jesaja 1:10-20.
8. Welke belofte verkreeg David, en waartoe leidde deze belofte?
8 David was een van degenen die door geloof „beloften verkregen”. Jehovah beloofde hem: „Uw troon zal er een worden die tot onbepaalde tijd stevig bevestigd is” (2 Samuël 7:11-16). En God hield die belofte door in 1914 het Messiaanse koninkrijk op te richten. — Jesaja 9:6, 7; Daniël 7:13, 14.
9. Onder welke omstandigheden ’werden door geloof de muilen van leeuwen toegestopt’?
9 De profeet Daniël bood met succes het hoofd aan een beproeving op zijn rechtschapenheid toen hij, ondanks een koninklijk verbod, overeenkomstig zijn dagelijkse gewoonte tot God bleef bidden. Met het geloof van een rechtschapenheidbewaarder heeft Daniël aldus ’de muilen van leeuwen toegestopt’ doordat Jehovah zijn leven spaarde in de leeuwekuil waarin hij geworpen werd. — Daniël 6:4-23.
10. Wie ’stuitten de kracht van het vuur’ door geloof, en waartoe zullen wij in staat worden gesteld als wij net zo’n geloof hebben?
10 Daniëls Hebreeuwse vrienden Sadrach, Mesach en Abednego, die eveneens hun rechtschapenheid bewaarden, hebben als het ware ’de kracht van het vuur gestuit’. Toen zij werden bedreigd met de dood in een oververhitte oven, deelden zij koning Nebukadnezar mee dat, onverschillig of God hen zou redden of niet, zij de goden van de Babylonische vorst niet zouden dienen noch het beeld zouden aanbidden dat hij had opgericht. Jehovah doofde het vuur in die oven niet, maar hij zorgde ervoor dat de drie Hebreeërs er niet door werden gedeerd (Daniël 3:1-30). Als wij net zo’n geloof hebben, zullen wij in staat zijn onze rechtschapenheid jegens God te bewaren, zelfs als dat misschien betekent dat wij door vijanden worden gedood. — Openbaring 2:10.
11. (a) Wie ’ontkwamen aan de scherpte van het zwaard’ door geloof? (b) Wie werden ’krachtig gemaakt’ door geloof? (c) Wie ’werden dapper in de oorlog’ en ’dreven de legers van vreemdelingen op de vlucht’?
11 David ’ontkwam aan de scherpte van het zwaard’ van de mannen van koning Saul (1 Samuël 19:9-17). De profeten Elia en Elisa ontkwamen eveneens aan de dood door het zwaard (1 Koningen 19:1-3; 2 Koningen 6:11-23). Maar wie ’werden van een zwakke toestand krachtig gemaakt’? Gideon bijvoorbeeld beschouwde zichzelf en zijn mannen als te zwak om Israël van de Midianieten te redden. Maar hij werd ’krachtig gemaakt’ door God, die hem de overwinning schonk, en dat met slechts 300 man! (Rechters 6:14-16; 7:2-7, 22) Toen Simsons haar afgeschoren was, werd hij door Jehovah ’van een zwakke toestand krachtig gemaakt’ en bracht hij vele Filistijnen ter dood (Rechters 16:19-21, 28-30; vergelijk Rechters 15:13-19). Misschien heeft Paulus ook aan koning Hizkía gedacht als iemand die van een zwakke militaire en zelfs fysieke toestand ’krachtig gemaakt’ werd (Jesaja 37:1–38:22). Tot Gods dienstknechten die „dapper werden in de oorlog” behoorden rechter Jefta en koning David (Rechters 11:32, 33; 2 Samuël 22:1, 2, 30-38). En onder degenen die „de legers van vreemdelingen op de vlucht dreven”, bevond zich rechter Barak (Rechters 4:14-16). Al deze wederwaardigheden dienen ons ervan te overtuigen dat wij door geloof met succes het hoofd kunnen bieden aan iedere beproeving op onze rechtschapenheid en dat wij alles tot stand kunnen brengen wat in overeenstemming is met Jehovah’s wil.
Anderen met een voorbeeldig geloof
12. (a) Welke „vrouwen ontvingen hun doden door opstanding”? (b) In welk opzicht zal de opstanding van bepaalde mannen des geloofs ’beter’ zijn?
12 Tot geloof behoort ook het geloof in de opstanding, een hoop die ons helpt onze rechtschapenheid jegens God te bewaren. (Lees Hebreeën 11:35.) Door geloof „ontvingen [vrouwen] hun doden door opstanding”. Door geloof en door middel van Gods kracht wekte Elia de zoon van een weduwe in Sarfath uit de doden op en wekte Elisa de jongen van een Sunamitische vrouw weer tot leven (1 Koningen 17:17-24; 2 Koningen 4:17-37). „Maar andere mannen werden gemarteld [letterlijk: „met stokken geslagen”] omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken.” Klaarblijkelijk werden deze door de Schrift niet geïdentificeerde getuigen van Jehovah doodgeslagen omdat zij weigerden een bevrijding te aanvaarden die het gevolg zou zijn van schipperen met hun geloof. Hun opstanding zal ’beter’ zijn omdat er geen sprake meer zal zijn van de onvermijdelijke noodzaak opnieuw te sterven (zoals in het geval van degenen die door Elia en Elisa werden opgewekt) en omdat die opstanding plaats zal vinden onder de Koninkrijksheerschappij van Jezus Christus, de „Eeuwige Vader”, wiens losprijs de gelegenheid tot eindeloos leven op aarde opent. — Jesaja 9:6; Johannes 5:28, 29.
13. (a) Wie ondergingen „bespottingen en geselingen”? (b) Wie moesten „boeien en gevangenissen” verduren?
13 Indien wij geloof hebben, zullen wij in staat zijn vervolging te verduren. (Lees Hebreeën 11:36-38.) Wanneer wij vervolgd worden, is het nuttig te denken aan de opstandingshoop en te beseffen dat God ons kan schragen zoals hij gedaan heeft in het geval van „anderen [die] . . . hun [geloofs]beproeving [kregen] door bespottingen en geselingen, zelfs meer dan dat, door boeien en gevangenissen”. De Israëlieten „dreven [voortdurend] de spot met zijn profeten, totdat de woede van Jehovah zich tegen zijn volk verhief” (2 Kronieken 36:15, 16). Door geloof verduurden Michaja, Elisa en andere dienstknechten van God „bespottingen” (1 Koningen 22:24; 2 Koningen 2:23, 24; Psalm 42:3). „Geselingen” kwamen voor in de dagen van Israëls koningen en profeten, en tegenstanders „sloegen” Jeremia, wat meer betekende dan hem een klap geven bij wijze van belediging. „Boeien en gevangenissen” kunnen ons zowel aan zijn ervaringen als aan die van de profeten Michaja en Hanani doen denken (Jeremia 20:1, 2; 37:15; 1 Koningen 12:11; 22:26, 27; 2 Kronieken 16:7, 10). Omdat Jehovah’s hedendaagse getuigen net zo’n geloof hebben, zijn zij in staat geweest „ter wille van rechtvaardigheid” soortgelijk lijden te verduren. — 1 Petrus 3:14.
14. (a) Wie behoorden tot degenen die „gestenigd” werden? (b) Wie is er wellicht „in stukken gezaagd”?
14 „Zij werden gestenigd”, zei Paulus. Eén zo’n man van geloof was Zacharia, de zoon van priester Jojada. Omhuld door Gods geest klaagde hij in het openbaar Juda’s afvalligen aan. Met welk gevolg? Op bevel van koning Joas stenigden samenzweerders hem dood in het voorhof van Jehovah’s huis (2 Kronieken 24:20-22; Matthéüs 23:33-35). Paulus voegde eraan toe: „Zij werden beproefd, zij werden in stukken gezaagd.” Misschien heeft hij gedacht aan de profeet Michaja als een van degenen die „werden beproefd”, en volgens een onbewezen joodse overlevering werd Jesaja tijdens de regering van koning Manasse doormidden gezaagd. — 1 Koningen 22:24-28.
15. Wie werden „slecht behandeld” en „doolden rond in woestijnen”?
15 Anderen „stierven door afslachting met het zwaard”, zoals bijvoorbeeld Elia’s medeprofeten van God die „met het zwaard gedood” werden in de dagen van de goddeloze koning Achab (1 Koningen 19:9, 10). Elia en Elisa behoorden tot de mannen van geloof die „[rondzwierven] in schapevachten, in geitevellen, terwijl zij gebrek leden en verdrukt en slecht behandeld werden” (1 Koningen 19:5-8, 19; 2 Koningen 1:8; 2:13; vergelijk Jeremia 38:6). Tot degenen die vanwege de vervolging die zij ondergingen „[ronddoolden] in woestijnen en op bergen en in grotten en holen der aarde”, moeten niet alleen Elia en Elisa worden gerekend maar ook de honderd profeten die Obadja in groepen van vijftig in een grot verborg, waar hij hen van brood en water voorzag toen de afgoderij beoefenende koningin Izébel ertoe overging ’Jehovah’s profeten af te snijden’ (1 Koningen 18:4, 13; 2 Koningen 2:13; 6:13, 30, 31). Wat een rechtschapenheidbewaarders! Geen wonder dat Paulus zei: „De wereld [onrechtvaardige mensenmaatschappij] was hun niet waardig”!
16. (a) Waarom hebben voorchristelijke getuigen van Jehovah „de vervulling van de belofte” nog niet verkregen? (b) Waarmee moet „tot volmaaktheid gebracht” worden in het geval van Jehovah’s getuigen uit voorchristelijke tijden verband houden?
16 Geloof schenkt ons de overtuiging dat op Gods bestemde tijd allen die hem liefhebben ’de vervulling van de belofte zullen verkrijgen’. (Lees Hebreeën 11:39, 40.) Ten aanzien van voorchristelijke rechtschapenheidbewaarders ’werd door hun geloof getuigenis afgelegd’, een getuigenis dat nu in de Schrift staat opgetekend. Maar zij hebben van God nog niet „de vervulling van de belofte” verkregen door een aardse opstanding met het vooruitzicht op eeuwig leven onder de Koninkrijksheerschappij. Waarom niet? ’Opdat zij niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden zonder’ Jezus’ gezalfde volgelingen, voor wie ’God iets beters voorzag’ — onsterfelijk hemels leven en het voorrecht samen met Christus Jezus als koningen te regeren. Door middel van hun opstanding, waarmee een aanvang is gemaakt na de oprichting van het Koninkrijk in 1914, worden gezalfde christenen in de hemel „tot volmaaktheid gebracht” voordat Jehovah’s getuigen uit voorchristelijke tijden op aarde worden opgewekt (1 Korinthiërs 15:50-57; Openbaring 12:1-5). Het „tot volmaaktheid gebracht” worden, moet in het geval van die vroegere getuigen verband houden met hun aardse opstanding, wanneer zij uiteindelijk ’vrijgemaakt zullen worden van de slavernij des verderfs’ en menselijke volmaaktheid bereiken door bemiddeling van de diensten van de Hogepriester Jezus Christus en zijn 144.000 hemelse onderpriesters gedurende zijn duizendjarige regering. — Romeinen 8:20, 21; Hebreeën 7:26; Openbaring 14:1; 20:4-6.
Houd het oog gericht op de Volmaker van ons geloof
17, 18. (a) Wat moeten wij doen om succes te hebben in onze wedloop om eeuwig leven? (b) In welk opzicht is Jezus Christus de „Volmaker van ons geloof”?
17 Nadat Paulus de daden van voorchristelijke getuigen van Jehovah had besproken, wees hij op het voornaamste voorbeeld van geloof. (Lees Hebreeën 12:1-3.) Wat een bron van aanmoediging dat „wij zo’n grote wolk van getuigen rondom ons hebben”! Dit zet ons ertoe aan elk gewicht af te leggen dat onze geestelijke vooruitgang zou belemmeren. Wij worden erdoor geholpen de zonde van verlies of gebrek aan geloof te mijden en met volharding de christelijke wedloop om eeuwig leven te lopen. Om ons doel te bereiken, moeten wij echter nog meer doen. Wat dan wel?
18 Willen wij onze wedloop om eeuwig leven in Gods nieuwe samenstel met succes ten einde lopen dan moeten wij „oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker [of Opperste Leider] en Volmaker van ons geloof, Jezus”. Het geloof van Abraham en andere rechtschapenheidbewaarders die vóór de aardse bediening van Jezus Christus hebben geleefd, was onvolmaakt, onvolkomen in die zin dat zij de toen nog onvervulde profetieën omtrent de Messías niet begrepen. (Vergelijk 1 Petrus 1:10-12.) Maar door Jezus’ geboorte, bediening, dood en opstanding werden veel Messiaanse profetieën vervuld. Aldus is tot volmaaktheid gebracht geloof „gekomen” door bemiddeling van Jezus Christus (Galaten 3:24, 25). Bovendien bleef Jezus vanuit zijn hemelse positie de Volmaker van het geloof van zijn volgelingen, bijvoorbeeld door op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. de heilige geest op hen uit te storten, en door middel van openbaringen waardoor hun geloof zich progressief ontwikkelde (Handelingen 2:32, 33; Romeinen 10:17; Openbaring 1:1, 2; 22:16). Wat zijn wij dankbaar voor deze „Getrouwe Getuige”, deze „Opperste Leider” van Jehovah’s Getuigen! — Openbaring 1:5; Matthéüs 23:10.
19. Waarom moeten wij ’nauwkeurig letten’ op Jezus?
19 Aangezien het niet gemakkelijk is smaad te verduren van ongelovigen, schreef Paulus nadrukkelijk: „Let nauwkeurig op degene [Jezus] die van zondaars zo’n tegenspraak tegen hun eigen belangen in heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel.” Ja, indien wij ons oog oplettend gericht houden op „de Getrouwe Getuige”, Jezus Christus, zullen wij het nooit moe worden de goddelijke wil te doen. — Johannes 4:34.
20. Wat zijn enkele dingen die u omtrent geloof hebt geleerd door Hebreeën 11:1–12:3 te beschouwen?
20 Van de „grote wolk van getuigen” leren wij veel over de verschillende facetten van geloof. Geloof zoals dat van Abel bijvoorbeeld vergroot onze waardering voor Jezus’ slachtoffer. Waarachtig geloof maakt ons tot moedige getuigen, net als Henoch, die vrijmoedig Jehovah’s boodschap bekendmaakte. Net als in het geval van Noach beweegt ons geloof ons ertoe Gods instructies nauwgezet op te volgen en als predikers van rechtvaardigheid te dienen. Het geloof van Abraham doordringt ons van de noodzaak God te gehoorzamen en vertrouwen te stellen in Zijn beloften, ook al zijn sommige daarvan nog niet vervuld. Het voorbeeld van Mozes toont dat geloof ons in staat stelt ons onbevlekt van deze wereld te bewaren en Jehovah’s volk loyaal ter zijde te staan. De lotgevallen van Israëls rechters, koningen en profeten bewijzen dat geloof in God ons te midden van vervolging en beproevingen kan schragen. En hoe dankbaar zijn wij dat het allesovertreffende voorbeeld van Jezus Christus ons geloof standvastig en onwankelbaar maakt! Laten wij daarom, met Jezus als onze Leider en in de kracht van onze God, ermee voortgaan als Jehovah’s Getuigen duurzaam geloof tentoon te spreiden.
Wat is uw antwoord?
◻ Welke daden van voorchristelijke getuigen van Jehovah bewijzen dat geloof wordt getoond door ten tijde van gevaar volledig op God te vertrouwen?
◻ Waarom kan er gezegd worden dat wij door geloof met succes het hoofd kunnen bieden aan iedere beproeving op onze rechtschapenheid?
◻ Welk bewijs hebben wij dat wij door geloof vervolging kunnen verduren?
◻ Waarom wordt Jezus de „Volmaker van ons geloof” genoemd?
◻ Wat zijn enkele van de vele facetten van geloof?
[Illustratie op blz. 16, 17]
David toonde geloof door zich volledig op Jehovah te verlaten. Een voortreffelijk voorbeeld voor Jehovah’s volk thans!
[Illustratie op blz. 18]
„Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding.” Geloof in de opstanding helpt ons onze rechtschapenheid jegens Jehovah te bewaren