Heb een juiste kijk op Gods barmhartigheid
DE ARTS was vriendelijk en heel bezorgd. Voor zover hij het kon beoordelen, was het dringend noodzakelijk dat zijn patiënte, wilde zij in leven blijven, werd geopereerd. Toen zij aarzelde en de kwestie van bloedtransfusie naar voren bracht, was hij verbaasd. Toen zij uitlegde dat zij op religieuze gronden geen toestemming kon geven voor een operatie die een bloedtransfusie met zich zou brengen, was hij als door de bliksem getroffen. Hij pijnigde zijn hersenen, op zoek naar een manier om haar te helpen. Ten slotte dacht hij dat hij iets had gevonden. Hij zei: „Weet u, als u geen bloedtransfusie aanvaardt, zult u sterven. Dat wilt u toch niet?”
„Natuurlijk niet”, zei zijn patiënte.
„Maar als u er wel een aanvaardt, handelt u blijkbaar in strijd met uw religieuze overtuiging, die eveneens belangrijk voor u is. Welnu, ik heb een suggestie. Waarom aanvaardt u niet gewoon een bloedtransfusie en redt zo uw leven. Belijd daarna aan God dat u hebt gezondigd, en heb berouw. Op die manier zult u ook in uw religie worden gerehabiliteerd.”
De goedbedoelende arts dacht dat hij de volmaakte oplossing had gevonden. Hij was zich ervan bewust dat zijn patiënte in een barmhartige God geloofde. Dit was beslist een goede gelegenheid om voordeel te trekken van Gods barmhartigheid! Maar was zijn suggestie net zo redelijk als die klonk?
Volgen wij ooit deze redenatie?
Soms zouden wij kunnen bemerken dat wij op dezelfde manier redeneren als de arts. Misschien worden wij bevreesd door een onverwachte uitbarsting van tegenstand op school of op ons werk. Of wellicht bevinden wij ons in een pijnlijke situatie waarbij wij onder druk staan om iets te doen wat ons geweten geweld aandoet. Doordat wij worden overrompeld, zouden wij geneigd kunnen zijn de weg van de minste weerstand te kiezen en iets te doen waarvan wij weten dat het verkeerd is, terwijl wij ons voornemen later om vergeving te vragen.
Iemand zou ook verleid kunnen worden door zijn eigen verkeerde neigingen. Een jongeman zou zich bijvoorbeeld in een situatie kunnen bevinden waarbij hij sterk in de verleiding komt om immoraliteit te bedrijven. In plaats van tegen het verkeerde verlangen te vechten, geeft hij misschien toe, terwijl hij zich voorneemt het later met God in orde te brengen. Sommigen zijn zelfs zo ver gegaan dat zij een ernstige zonde begingen, ook al wisten zij dat zij waarschijnlijk uit de christelijke gemeente gesloten zouden worden. Zij hebben blijkbaar geredeneerd: ’Ik zal er een tijdje overheen laten gaan. Dan zal ik berouw hebben en hersteld worden.’
Al deze situaties hebben twee dingen met elkaar gemeen. Ten eerste geven de personen in kwestie liever toe dan dat zij vechten om te doen wat juist is. Ten tweede denken zij dat God hen, nadat zij iets verkeerds hebben gedaan, automatisch zal vergeven als zij daar maar om vragen.
Wat is de juiste zienswijze?
Blijkt hieruit een gepaste waardering voor Gods barmhartigheid? Welnu, denk eens even over die barmhartigheid na. Jezus zei: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Johannes 3:16). De apostel Johannes legde de werking van die barmhartigheid uit toen hij zei: „Ik schrijf u deze dingen opdat gij geen zonde begaat. Mocht iemand niettemin een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige” (1 Johannes 2:1). Indien wij dus door onvolmaaktheid in zonde vervallen, kunnen wij in gebed tot God naderen en op basis van Jezus’ slachtoffer om vergeving smeken.
Betekent dit echter dat het niets uitmaakt of wij al dan niet zondigen, zolang wij naderhand maar om vergeving vragen? Beslist niet. Denk eens aan de eerste woorden van die aanhaling: „Ik schrijf u deze dingen opdat gij geen zonde begaat.” Johannes’ verdere woorden in dat vers zetten de liefdevolle regeling uiteen die Jehovah in verband met onze onvolmaaktheid heeft getroffen. Niettemin moeten wij ons zo krachtig mogelijk inspannen om het te vermijden te zondigen. Anders tonen wij een bedroevend gebrek aan respect voor Gods liefde, zoals degenen over wie Judas sprak, die de onverdiende goedheid van God gebruikten als een verontschuldiging voor losbandig gedrag. — Judas 4.
Wanneer wij Gods barmhartigheid als een soort vangnet bezien waarin wij altijd, wat wij ook doen, veilig terecht zullen komen, stellen wij Gods barmhartigheid als onbelangrijk voor en doen wij het voorkomen alsof zonde helemaal niet verkeerd is. Dit is allesbehalve waar. De apostel Paulus zei tegen Titus: „De onverdiende goedheid van God, die redding brengt aan alle soorten van mensen, is openbaar gemaakt en onderricht ons dat wij goddeloosheid en wereldse begeerten moeten afwijzen en met gezond verstand en rechtvaardigheid en godvruchtige toewijding te midden van dit tegenwoordige samenstel van dingen moeten leven.” — Titus 2:11, 12.
Paulus toonde zijn waardering voor Gods barmhartigheid door de manier waarop hij tegen zijn eigen onvolmaaktheid streed. Hij zei: „Ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden” (1 Korinthiërs 9:27). Paulus was niet zo nonchalant dat hij het gewoon als vanzelfsprekend beschouwde dat hij van tijd tot tijd zou zondigen. Dienen wij dat wel te zijn?
Jezus’ zienswijze
Bij één gelegenheid liet Jezus zien hoe hij dacht over het sluiten van een compromis ten aanzien van wat juist is en het volgen van een gemakkelijker weg om lijden te vermijden. Toen hij met zijn discipelen begon te spreken over zijn naderende offerandelijke dood, probeerde Petrus hem te weerhouden door te zeggen: „Wees goed voor uzelf, Heer; gij zult deze bestemming geenszins hebben.” Jezus’ reactie? „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen.” — Mattheüs 16:22, 23.
Jezus’ krachtige berisping van Petrus liet op indrukwekkende wijze zien dat Jezus weigerde een gemakkelijke weg te volgen die inhield dat hij tegen Gods wil inging. Uit het verslag blijkt dat hij onwankelbaar de juiste weg volgde, terwijl hij voortdurend door Satan werd bestookt. Ten slotte werd hij bespot, vreselijk geslagen en stierf hij een pijnlijke dood. Toch schipperde hij niet, en daardoor kon hij zijn leven als een losprijs voor ons geven. Hij heeft dit alles natuurlijk niet verduurd opdat wij ’goed voor onszelf’ kunnen zijn wanneer er zich moeilijkheden of verleidingen voordoen!
Over Jezus is gezegd: „Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat” (Hebreeën 1:9). De weg van de minste weerstand kiezen, gaat meestal met wetteloosheid gepaard. Als wij dat dus werkelijk haten — zoals Jezus deed — zullen wij altijd weigeren te schipperen. In het boek Spreuken zegt Jehovah: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont” (Spreuken 27:11). Jezus’ evenwichtige maar onwrikbare rechtvaardigheid verheugde Jehovah’s hart zeer. Wij kunnen Jehovah evenzeer verheugen als wij Jezus’ loopbaan van rechtschapenheid navolgen. — 1 Petrus 2:23.
Opleiding door volharding
De apostel Petrus schreef: „In dit feit verheugt gij u zeer, alhoewel gij op het ogenblik voor een korte tijd, indien het zo moet zijn, door velerlei beproevingen wordt bedroefd, opdat de beproefde hoedanigheid van uw geloof — welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus” (1 Petrus 1:6, 7). Doordat wij onvolmaakt zijn en te midden van Satans wereld leven, zullen wij voortdurend met beproevingen en verleidingen worden geconfronteerd. Zoals Petrus laat zien, kunnen deze een goed doel dienen. Ze beproeven ons geloof en brengen aan het licht of het zwak of sterk is.
Wij worden er ook door opgeleid. Jezus „heeft . . . gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden” (Hebreeën 5:8). Ook wij kunnen gehoorzaamheid leren, alsook leren ons op Jehovah te verlaten, indien wij onder beproeving volharden. En dit leerproces zal voortduren totdat het voltooid is, zoals Petrus zei: „God . . . zelf [zal] uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken.” — 1 Petrus 5:10.
Als wij echter schipperen onder beproevingen, tonen wij dat wij lafhartig of zwak zijn, geen sterke liefde voor Jehovah en voor rechtvaardigheid bezitten, of geen zelfbeheersing hebben. Al zulke zwakheden brengen onze verhouding tot God ernstig in gevaar. Ja, Paulus’ waarschuwing zou in ons geval kunnen uitkomen: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over” (Hebreeën 10:26). Hoeveel beter is het helemaal niet te zondigen dan aan zwakheid toe te geven en het gevaar te lopen alle vooruitzichten op leven te verliezen!
Onvoorwaardelijke rechtschapenheid
In de dagen van de profeet Daniël werden drie Hebreeën met de vuurdood bedreigd als zij een afgod niet zouden aanbidden. Hun antwoord? „Als het moet, kan onze God die wij dienen, ons verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij ons verlossen. Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij úw goden niet dienen, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, zullen wij stellig niet aanbidden.” — Daniël 3:17, 18.
Zij namen dit standpunt in omdat zij wilden doen wat juist was. Zou dat hun dood tot gevolg hebben — het zij zo. Zij stelden vertrouwen in de opstanding. Zou God hen echter bevrijden — des te beter. Maar hun krachtige standpunt was onvoorwaardelijk. Dit dient bij Gods dienstknechten altijd het geval te zijn.
In onze tijd zijn sommigen die weigerden te schipperen gevangengezet, gemarteld en zelfs gedood. Anderen hebben materiële offers gebracht, omdat zij liever arm bleven dan rijk werden ten koste van juiste beginselen. Wat gebeurde er met de christelijke vrouw van wie aan het begin van dit artikel melding werd gemaakt? Zij waardeerde de vriendelijke, zij het misplaatste beweegreden van de arts, maar zij schipperde niet ten aanzien van haar geloof. Integendeel, haar eerbied voor Jehovah’s wet bracht haar ertoe de operatie te weigeren. Gelukkig herstelde zij toch en bleef Jehovah actief dienen. Toen zij echter haar standpunt innam, wist zij niet hoe de afloop zou zijn, maar zij was erop voorbereid de hele kwestie in Jehovah’s hand te laten.
Wat hielp haar om onder druk zo vastberaden te blijven? Zij probeerde niet op haar eigen kracht te vertrouwen, en dat zou geen enkele dienstknecht van God moeten doen. Bedenk dat „God . . . voor ons een toevlucht en sterkte [is], een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden” (Psalm 46:1). Hoeveel beter is het om ons onder beproevingen tot God te wenden voor hulp in plaats van te zondigen en ons dan tot hem te moeten wenden voor barmhartigheid!
Ja, laten wij nooit onverschillig denken over Gods barmhartigheid. Laten wij in plaats daarvan een oprecht verlangen ontwikkelen om te doen wat juist is, zelfs als wij met moeilijkheden worden geconfronteerd. Daardoor zal onze verhouding tot Jehovah hechter worden, zullen wij de opleiding ontvangen die wij nodig hebben om eeuwig leven te verwerven, en zullen wij gepast respect tonen voor Gods barmhartigheid. Zo’n verstandige handelwijze zal het hart van onze hemelse Vader verheugen.
[Illustratie op blz. 24]
Een absoluut vertrouwen in de opstanding hielp de drie Hebreeën hun rechtschapenheid te bewaren