Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-1 ‘Eliëzer’
  • Eliëzer

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Eliëzer
  • Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Vergelijkbare artikelen
  • Eliëzer
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Op zoek naar een vrouw voor Isaäk
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
  • De kracht van het gebed
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2000
  • Rebekka deed graag Jehovah’s wil
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2010
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 1
it-1 ‘Eliëzer’

ELIËZER

(Elië̱zer) [Mijn God is helper].

1. Een man van Damaskus en blijkbaar de erfgenaam van de kinderloze Abraham. Abraham noemde hem „een zoon van mijn huisgezin” (Ge 15:2, 3). Archeologische ontdekkingen, zoals de tabletten van Nuzu (Nuzi), werpen licht op de reden waarom Abraham Eliëzer als zijn erfgenaam beschouwde. Vaak adopteerden kinderloze echtparen een zoon, die hen dan op hun oude dag verzorgde en als zij stierven, hun begrafenis regelde en daarna het bezit erfde. Hierbij werd echter gestipuleerd dat ingeval het echtpaar na de adoptie zelf nog een zoon kreeg, de echte zoon de hoofderfgenaam zou zijn.

Waarschijnlijk was Eliëzer de in het bijbelse verslag genoemde oudste knecht van Abraham en de bestuurder van zijn huis, die door Abraham naar Nahors huisgezin in Opper-Mesopotamië werd gezonden om vandaar een vrouw voor Isaäk mee terug te brengen. Evenals zijn meester Abraham zag Eliëzer voor leiding naar Jehovah op en erkende hij Gods leiding. — Ge 24:2, 4, 12-14, 56.

2. De jongste van Mozes’ twee zonen. Mozes gaf hem deze naam omdat God Mozes’ helper was geweest door Mozes van Farao’s zwaard te bevrijden (Ex 18:4). Eliëzer had slechts één zoon, Rehabja, die echter veel nakomelingen kreeg. In Davids tijd was een van deze nakomelingen, Selomoth, samen met zijn broers over alle geheiligde dingen aangesteld. — 1Kr 23:17; 26:25, 26, 28.

3. Een zoon van Becher en een nakomeling van Benjamin. — 1Kr 7:6, 8.

4. Een van de zeven priesters die luid op de trompetten bliezen vóór de ark van Jehovah toen David de ark uit het huis van Obed-Edom naar Jeruzalem liet opvoeren. — 1Kr 15:24.

5. Zoon van Zichri en leider van de stam Ruben tijdens Davids regering. — 1Kr 27:16.

6. Zoon van Dodava, uit Maresa; een profeet die voorzei dat Jehovah de werken van koning Josafat betreffende de handelsbetrekking met de goddeloze koning Ahazia voor de bouw van schepen zou verbreken. — 2Kr 20:35-37; 1Kon 22:48.

7. Een van de hoofden van de ballingen die met Ezra naar Jeruzalem terugkeerden. — Ezr 8:16.

8. Een priester van „de zonen van Jesua”; hij was een van degenen die acht sloegen op Ezra’s vermaning en beloofden hun buitenlandse vrouwen weg te zenden. — Ezr 10:18, 19.

9. Een leviet; een van de mannen die op Ezra’s vermaning hun buitenlandse vrouwen wegzonden. — Ezr 10:23, 44.

10. Een nakomeling van Harim; een van degenen die op aanwijzing van Ezra hun buitenlandse vrouwen wegzonden. — Ezr 10:31, 44.

11. Een voorvader van Jezus’ aardse moeder Maria. — Lu 3:29.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen