HIEL
Het achterste gedeelte van de voet, onder de enkel. Dit deel van het menselijk lichaam wordt in de bijbel vaak in figuurlijke zin genoemd. Iemand aan zijn hiel vast te houden of te verwonden, betekent hem in het voortgaan te belemmeren of te hinderen. Jakob greep de hiel van zijn tweelingbroer Esau toen zij uit de schoot van hun moeder te voorschijn kwamen (Ge 25:26). Om die reden werd hij Jakob genoemd, hetgeen „Hij die de hiel beetpakt; Verdringer” betekende en een profetische betekenis had (Ge 27:36; Ho 12:2, 3). Toen het familiehoofd Jakob zijn vijfde zoon Dan zegende, voorzei hij in gunstige zin over hem dat hij als een slang zou zijn die aan de kant van de weg op de loer ligt en het paard in de hielen bijt zodat het zijn berijder uit het zadel werpt (Ge 49:17; zie HOORNADDER). De stam Dan volgde de Israëlieten bij hun tocht door de wildernis als achterhoede zogezegd op de „hielen” en bracht hun vijanden schade toe. — Nu 10:25.
Het ontrouwe Jeruzalem werd in een profetie vergeleken met een beruchte vrouw, die gestraft zou worden doordat haar hielen „met geweld bejegend” zouden worden, dat wil zeggen, dat zij gedwongen zou worden over oneffen terrein te lopen, wat pijnlijk voor haar hielen zou zijn. Dit ging in vervulling toen de inwoners van Jeruzalem in 607 v.G.T. in ballingschap naar Babylon werden gevoerd. — Jer 13:22.
Koning David zei in figuurlijke zin over zijn verraderlijke metgezel Achitofel: „[Hij] heeft zijn hiel grootgemaakt tegen mij” (Ps 41:9). Deze woorden waren profetisch en vonden hun vervulling in Judas Iskariot, op wie Jezus de tekst van toepassing bracht toen hij zei: „Hij die zich met mijn brood placht te voeden, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven” (Jo 13:18). De uitdrukking duidt derhalve op een verraderlijke handeling, een bedreiging van degene tegen wie de hiel wordt „grootgemaakt” of „opgeheven”.
In Genesis 3:15, de eerste opgetekende profetie, werd voorzegd dat de „slang” het ’zaad van de vrouw’ in de hiel zou vermorzelen. Hoewel het vermorzelen van een hiel pijnlijk is, veroorzaakt het geen blijvende invaliditeit. Jezus, het „zaad” (Ga 3:16), werd door de aardse werktuigen van de grote Slang, Satan de Duivel (Opb 12:9), ter dood gebracht, maar werd op de derde dag van deze ’hielwond’ genezen toen zijn Vader Jehovah hem uit de dood opwekte. — Han 2:22-24; 10:40.