-
EsauInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Toen Esau op een dag moe en hongerig van het veld kwam, was Jakob een gerecht aan het koken. In antwoord op Esau’s verzoek: „Laat mij alstublieft vlug wat opslokken van dat rode — dat rode daar”, vroeg Jakob hem zijn eerstgeboorterecht te verkopen. Daar Esau geen waardering had voor heilige dingen — namelijk voor Jehovah’s aan Abraham gedane belofte betreffende het zaad door bemiddeling waarvan alle natiën der aarde zich zouden zegenen — verkocht hij, zonder hier lang over na te denken, Jakob onder ede zijn eerstgeboorterecht voor slechts één linzengerecht en wat brood. Door op deze wijze het eerstgeboorterecht te verachten en te geringschatten, gaf Esau er blijk van dat hij totaal geen geloof had. Misschien wilde hij de consequenties niet aanvaarden die gepaard gingen met de vervulling van wat God betreffende Abrahams zaad had gezegd: „Uw zaad [zal] een inwonende vreemdeling . . . worden in een land dat niet het hunne is, en zij zullen hen moeten dienen, en dezen zullen hen stellig kwellen, vierhonderd jaar lang.” — Ge 15:13; 25:29-34; Heb 12:16.
-
-
EsauInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Esau wist dat Jakob recht had op de zegen, daar hij het eerstgeboorterecht legaal verworven had. (Archeologische getuigenissen bevestigen dat het bij oude volkeren in het Midden-Oosten gebruikelijk was een eerstgeboorterecht voor iets materieels te ruilen. Zo vermeldt bijvoorbeeld een tekst uit Nuzi dat een broer zijn erfdeel voor drie schapen ruilde.) Esau koesterde echter (zoals eens Kaïn) een vijandige gezindheid jegens zijn broer Jakob en wachtte slechts op een gunstige gelegenheid om hem te doden. Toen Rebekka dit vernam, gaf zij Jakob derhalve de raad naar haar broer Laban in Haran te vluchten. Toen zij Isaäks toestemming hiervoor trachtte te krijgen, vermeed zij het tactvol hem van Esau’s moordzuchtige plannen op de hoogte te brengen, maar vertelde hem hoe zij zich zou voelen als Jakob zich ooit een vrouw gelijk de dochters van Heth zou nemen. Isaäk riep Jakob toen, zegende hem en gebood hem naar Rebekka’s bloedverwanten in Paddan-Aram te gaan, om zich vandaar een vrouw te nemen. Dit bewoog Esau ertoe een derde vrouw, Mahalath (Basmath?), de dochter van Abrahams zoon Ismaël, te nemen. — Ge 27:41–28:9; 36:3; zie BASMATH nr. 2.
-